Bosman keek eens om rich heen. Waar zou hij gaan zitten? Het huis was nu iets anders voor hem dan vroeger. In Karel's stoel maar niet. Veiliger van niet. Gelukkig wees Reina hem een stoel er naast aan. Een rechte stoel.
‘Kom, nu hebben jullie wel trek in het een of ander. Sofie, een gebakje? Ze zijn van Smit, je weet, die is bekend om zijn taartjes. Oh ja, mijn gebaksvorkjes. Het laatste cadeau van Karel. Zal ze even krijgen. Ik gebruik ze niet dagelijks. Visite heb ik bijna nooit. En voor mijzelf.... stel je voor! Gebakjes komen zoo goed als nooit in huis. Nou, Hendrik, drink eens. Ik heb dat fleschje bier zelf gehaald bij Verbruggen.’
Bosman, die met voor zich uit gestrekte beenen en starende oogen het gepraat over zich heen had laten gaan, schrok op. Hij trok zijn beenen onder zich, tastte met een gretig gebaar naar zijn binnenzak en haalde er een sigaar uit. Zorgvuldig sneed hij er het puntje af, waarna zijn oogen de aschbak zochten.
‘Hemel,’ schrok zijn zuster, ‘kan dat er nog af, een sigaar met een bandje? Nou, dan schikt het nogal met je! Maar zou je niet liever wachten met opsteken tot je boven bent? Hier is sinds Karels overlijden niet meer gerookt en ik kan dat goed aan mijn gordijnen merken.’
‘Goed, goed, hij ìs al weg,’ gromde Bosman. ‘Het is ook niet van een vrouw te verlangen, dat ze begrijpen zou hoe een man op een oogenblik als dit, behoefte kan hebben aan een sigaar uit zijn betere dagen. Zeker niet een vrouw, die een afgod maakt van haar boeltje.’
‘Ik zou niet hatelijk worden, als ik jou was.’
‘Nee, je hebt gelijk, dat zou niet verstandig zijn. Kom, Moeder, we gaan naar ons eigen terrein.’
Moeder legde haar gebaksvorkje zoo haastig op haar schoteltje, dat het er af viel. Onder het bukken veegde zij met de rug van haar hand de kruimels van haar mond. Toen keek zij angstig naar Vader. Hij stond daar zoo strak bij de deur. Was het nog niet genoeg geweest, vandaag?
Bosman zei: ‘Ik wensch je wel te rusten, Reina.’
Er kwam geen antwoord en in een vreemde stilte ging de deur dicht.
Boven werd het Moeder te machtig. De tranen liepen haar langs de wangen en zij zuchtte: ‘dat is een goed begin! Had je nu geen vrede kunnen houden? Je kon toch zien, dat zij zich op haar manier uitgesloofd had.’
‘Best mogelijk,’ weerde Bosman norsch af, ‘maar ik bedank er voor, mij als een schooljongen te laten vertellen wat ik wel en wat ik niet doen mag in dit huis. Dit zeg ik je, we gaan hier zoo gauw mogelijk vandaan. En het is nog het ergste voor jou,’ voegde hij er bij met een beschermend klopje op de schouder van zijn vrouw. Er kwam een wijs glimlachje op haar gezicht, maar dat kon hij niet zien.
‘Toe, Vader, ga nu even je goed van beneden halen.’
‘Verd....’ vloekte hij, ‘ik heb toch geen zin haar weer tegen het lijf te loopen.’ Maar hij ging toch.
Het viel ten slotte een beetje mee, Bosman was zonder tegenzin aan het schilderen gegaan,