aanleg miste, zijn rijk materiaal wat uit te diepen, de innerlijke, in dien tijd zoo diep en zoo kunstig verborgen menschelijke gevoelens en geheime drijfveer en achter dit keurig levensbestel bloot te leggen. Hoe zelden heeft de lezer te midden van die, ondanks hun gechargeerde eigenschappen, levende menschen, welke zich om de Camera verdringen, een werkelijke ‘ontmoeting’, hoe weinig van hun lotgevallen grijpt hem in de ziel! En hoe verrast ziet hij op, wanneer daar soms, één oogenblik, het peillood naar de diepte schiet. Bijvoorbeeld aan het slot van: ‘Hoe warm het was en hoe ver’, waar de amechtige heer Buis, na zijn ongelukkigen tocht, de vergeefsche jacht van den mensch van middelbaren leeftijd op de vlinders van zijn jeugd en de oude kameraadschap, op de vraag van zijn vrouw: hoe was het? niet slechts niets verraadt van zijn eigen bittere teleurstelling, maar met een grandiozen leugen het beste in zichzelf en de waardigheid van vriend en vriendschap over alle klippen heen redt: ‘Mijn vriend Dr. Deluw, wijflief, heeft een heelen mooien theetuin, een vrouw, twee zonen en twee dochters, waar hij veel pleizier aan beleeft, vooral aan de oudste dochter.’
Of deze en dergelijke navrante fijnheden, zooals er naar verhouding niet zeer veel maar toch eenige in dit boek te vinden zijn, een eeuw geleden, toen men met andere voelhoorns las dan daarvóór en daarnà, veel tot de populariteit van de ‘Camera’ hebben bijgedragen, betwijfel ik. De geheele samenleving steunde toen op de uiterlijke verschijningsvormen en de smaak voor humor was meer gul dan kieskeurig. Zoo verklaarbaar als het toenmalige succes, volgens deze gegevens en op het plan van een bepaald tijdvak, ons dan nu ook voorkomt, des te opmerkelijker vinden wij het, dat het zich over honderd, de wereld omwentelende jaren heen, onverflauwd, ja in stijgende mate heeft gehandhaafd. Want dit boek leeft onder ons volk volstrekt niet alleen om der curiositeitswille, als cultuur-historisch document, het leeft meer dan menig ander boek in de harten. Niettegenstaande een redelijke critiek het telkens weer op zijn litteraire plaats trachtte te zetten - critiek van onomstreden bevoegdheid: Busken Huet, Albert Verwey - niettegenstaande de beuzelachtigheden waaruit het voor een groot deel bestaat met de jaren in een zich gruwelijk bewust wordende en diep geschokte wereld hoe langer hoe onnoozeler werden, wordt het gelezen, herdrukt, en bij elke feestelijke gelegenheid men kan niet anders zeggen dan gefêteerd. Het overleefde de beweging van '80, het daarop volgend hoogtij in de Nederlandsche dicht- en proza-kunst, den grooten oorlog met zijn litterairen nasleep, waarbij alle tot dusver geldende normen werden aangetast, en het viert in dit rampzalig jaar, als ware er geen vuiltje aan de lucht, zijn honderdsten verjaardag. Geflankeerd door kolommen, waaruit een lucht vol verschrikking ons tegenwaait, vinden wij in de dagbladen het beeld van de lieftallige juffrouw Henriëtte Kegge, keuvelend met haar wijzen kakatoe over de zwarigheden van een schier vóórwereldlijk gezegend bestaan.