Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 49
(1939)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 406]
| |
De negro spirituals en James Weldon Johnson
| |
[pagina 407]
| |
kwaamheid en artistieke belangstelling geheel vreemd waren aan die in zijn moederland. In Afrika domineerde de decoratieve kunst vaardigheid - sculptuur, metaalbewerking en weven - terwijl in Amerika de voornaamste prestaties op het gebied van zang, dans, muziek, en later poëzie liggen. Niet alleen is deze substitutie kenmerkend, doch in meerdere mate nog de geestelijke verandering die daaraan vooraf, en daarmede gepaard ging. De kunstexpressie in Afrika is sober, streng en beheerst, in Amerika echter is zij emotioneel, sentimenteel en somtijds overdadig. Den Amerikaansen neger wordt bijv. over het algemeen een ‘barbaarse liefde voor kleuren’ toegeschreven, - die hij inderdaad bezit -, en men denkt de origine daarvan te vinden in Afrika, Maar de kunst van dit land is in de meeste gevallen zeer sober en subtiel van kleur, decoratie en tekening zijn belangrijker. Wat men primitief denkt in hem: zijn naïve overdrevenheid, zijn spontaniteit, zijn sentimentaliteit etc. zijn niet karakteristiek Afrikaans, en kunnen niet als ancestraal verklaard worden.
* * *
Dat de neger een uitweg zocht in zang en dans is te begrijpen, want de enigste kunstuiting waarmee hij in aanraking kwam, was de psalm; dit juist doordat hij zijn toevlucht zocht in de Christelijke godsdienst. Het is evenzeer vanzelfsprekend, dat de nieuwe cultuurvorming van de negermuziekkunst de zeer plotselinge schrede van trommelslag tot Gregoriaanse zang niet vermocht te maken. Stadium na stadium moest hij doorwerken, hoewel dit in een vlugger tempo geschiedde dan bij de ontwikkeling der Europese muziek het geval is geweest. Vele spirituals en andere volksliederen bezitten het karakter der Anhemitonische en Diatonische pentatoniek, andere melodiën zijn gebouwd op de Dorische en Aeolische kerktoonladders, en de overige die geen van deze aspecten hebben, zijn voor het merendeel amodaal. Misschien juist door deze onvolkomenheid zijn in het bijzonder de spirituals zo ontroerend. Oppervlakkig arm aan inhoud, schuilt in hen het vermogen tot opwekking en opvoering tot een hoger leven van extase. Zovele van hen bezitten meer dan louter melodie: een ontwijkende ondertoon, een klank, die doordringt tot in de ziel. En de poëzie! Het is vergeeflijk, indien men even glimlacht om de naïveteit, maar in hun eenvoud en oprechtheid behoren zij tot het mooiste dat het Christendom den mens heeft doen scheppen. Zeker, het is een vreemd en primitief Christendom dat wij hier zien, het is niet slechts het geloof aan een God, aan een Jezus Christus, maar het is samengeweven met het lot van hun ras. Voor de neger is Jezus niet alleen de religieuze Heiland, Hij is de incarnatie van de lijdende ziel in hemzelf: | |
[pagina 408]
| |
‘They crucified my Lord,
An' He never said a mumbalin' word;
They crucified my Lord,
An' He never said a mumbalin' word.
Not a word, not a word, not a word.’
‘They pierced Him in de side,
An' He never said a mumbalin' word;
He bowed His head an' died,
An' He never said a mumbalin' word.
Not a word, not a word, not a word.’
En in een andere spiritual: ‘Were you dere when dey crucified my Lord?
Oh, sometimes it causes me to tremble, brothers.’
Hun God is een anthropomorphistische God, hun Hemel een zeer concrete Hemel, waar de slaven meester en de armen rijk zullen zijn: ‘Oh, when I get to heav'n goin' to sit right down,
Ask my Lord for a starry crown,
Settin' down side of de Holy Lamb.’
En dan vraagt de slaaf in verbijsterende verrukking: ‘Oh, Lordy is it true,
Settin' down side of de Holy Lamb,
No more work to do,
Settin' down side of de Holy Lamb?’
Een belangrijk gedeelte van de spirituals is gewijd aan de zondaar en de waarschuwing voor de Dag des Oordeels. Bijv. in: ‘When you hear de thunder rollin',
In dat day, in dat day,
Oh, sinner, why will you die in dat day.’
Of in: ‘Oh, de sinnerman he gambled an' he fell,
He wanted to go to heaben but he had to go to hell.’
En zeer plastisch uitgedrukt in: ‘In dat Resurrection Day sinner can't fin' no hidin' place,
Go to de mountain, de mountain move;
Run to de hill, de hill run too.
Sinnerman trablin' on tremblin' groun',
Po' los' sheep ain't nebber been foun'.’
| |
[pagina LXXIX]
| |
james weldon johnson
| |
[pagina LXXX]
| |
malvin gray johnson, roll, jordan, roll
| |
[pagina 409]
| |
Zelfs in deze geestelijke liederen ontbreekt de negerhumor niet: ‘Sister, you better min' how you walk on de cross,
Yo' foot might slip an' yo' soul git los'.’
‘Evrybody talkin' 'bout heaben ain' gwine der!’
Vele schrijvers uit de Zuidelijke Staten van Amerika hebben de nadruk gelegd op het feit dat de spirituals niet geheel origineel zijn, doch overgenomen uit ‘blanke’ gezangen. Gedeeltelijk is dit zo, de neger nam over wat hij mooi vond, maar hij gaf er een eigen interpretatie aan, hij maakte het tot iets van zichzelf. Er komt in de Amerikaanse gezangenbundel een regel voor: ‘To hide yourself in the mountain, to hide yourself from God.’, de neger maakte hiervan: ‘Went down to the rocks to hide my face, the rocks cried out: no hiding place.’ M.i. heeft deze regel zeer veel gewonnen door de interpretatie; in het algemeen zelfs staan de psalmen wat poëtische kwaliteiten betreft ver beneden de spirituals.
* * *
Lange tijd zijn de spirituals beschouwd als iets minderwaardigs, vele negers schaamden zich er voor hen te zingen, omdat zij hen terug deden denken aan de slavernij. Het waren de ‘Jubilee Singers’, een groep van elf studenten van de Fisk University, die een rondreis maakten om geld voor hun instituut te verdienen, die de aandacht vestigden op de schoonheid van deze liederen. Vanaf dat ogenblik is men begonnen met een systematisch verzamelen en onderzoek. Voortbouwend op het werk van zijn voorgangers heeft vooral James Weldon Johnson zeer belangrijke nasporingen gedaan. Het resultaat publiceerde hij in 1926 en 1927 in resp. the First and Second Book of American Negro Spirituals. Aan hem is het te danken, dat ook de ontwikkelde neger tegenwoordig niet meer afwijzend staat tegenover deze muzikale schat van zijn volk, die in feite toch de enige oorspronkelijke kunstbijdrage is, die het Amerikaanse volk aan de cultuur te schenken heeft. James Weldon Johnson studeerde letteren aan de Atlanta en Columbia Universities, later verleenden de universiteiten van Talladega en Howard hem de titel van doctor honoris causa. Gedurende zeven jaar was hij directeur van de Stanton Public School in Jacksonville en studeerde in die periode rechten, zodat hij in 1897 tot de balie werd toegelaten. Intussen schreef hij, in samenwerking met zijn broer Rosamond Johnson, liederen - o.a. ‘Lift every voice and sing’, dat het nationale negervolkslied geworden is. In 1901 verhuisden de broers naar New York, waar zij een music-hall-gezelschap oprichtten, dat indertijd tot de bekendste mocht worden gerekend. Doch James vond hierin tenslotte geen bevrediging, en in 1906 nam | |
[pagina 410]
| |
hij de betrekking van consul der U.S.A. in Venezuela aan. Drie jaar later werd hij naar Nicaragua overgeplaatst. In 1912 in Amerika teruggekeerd, brak voor hem een nieuw leven aan, eerst als veldsecretaris, daarna als algemeen secretaris van The National Association for the Advancement of Colored People, de bekende negervereniging die zoveel voor dit ras heeft gedaan. Vooral de eerste positie schonk hem gelegenheid de spirituals te bestuderen. In kerken en in campmeetings, op de akkers en langs de wegen, overal hoorde hij zijn rasgenoten deze liederen zingen in vele variaties. Elke vertolking werd opgeschreven, en zodoende ontstond een verzameling, die ongekende aanwinsten opleverde, en tevens de negers in de Noordelijke staten overtuigde van de folkloristische rijkdom van hun ras. Een groot deel van zijn leven heeft James Weldon Johnson gestreden voor de erkenning van de spirituals, en hij was het die de volgende hymne aan de onbekende dichters schreef: O black and unknown bards of long ago,
How came your lips to touch the sacred fire?
How, in your darkness, did you come to know
The power and beauty of the minstrel's lyre?
Who first from' midst his bonds lifted his eyes?
Who first from out the still watch, lone and long,
Feeling the ancient faith of prophets rise
Within his dark-kept soul, burst into song?
You sang not deeds of heroes or of kings;
No chant of bloody war, nor exulting paean
Of arms-won triumphs; but your humble strings
You touched in chords with music empyrean.
You sang far better than you knew, the songs
That for your listeners' hungry hearts sufficed
Still live - but more than this to you belongs:
You sang a race from wood and stone to Christ.
(eerste en laatste vers)
Zeer nauw in verband met de spirituals staan natuurlijk de sermoenen van den negerpredikant. Deze heeft James Weldon Johnson vastgelegd in zijn bundel ‘Gods Trombones’Ga naar voetnoot1). Wat ik bij de spirituals gezegd heb, is ook hier van toepassing. Men vindt er de humor van den volksprediker, maar ook de tederheid voor de dode, men vindt er de vertrouwelijkheid met God, en ook de waarschuwingen voor de zondaar; in ‘Gods Trombones’ | |
[pagina 411]
| |
zien we de oprechte weergave van een geloof, dat oppervlakkig beschouwd misschien vreemd aandoet, doch dat innerlijk een zeer sterke elementaire kracht bezit. 26 Juni 1938 stierf James Weldon Johnson op 66-jarige leeftijd. Het ligt niet binnen de opzet van dit essay om de enorme strijd te herdenken, die hij gevoerd heeft voor de rechten van zijn ras, evenmin om de invloed na te gaan, die hij als professor en schrijver gehad heeft op de jonge negerdichters van heden, doch wel heb ik getracht hem recht te doen voor zo ver het zijn arbeid voor de negerfolklore betreft, iets dat door de meesten over het hoofd is gezien. |
|