Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 48
(1938)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 408]
| |
Parels uit Palestina
| |
[pagina 409]
| |
Literatur, aber mit eigenem Organismus, der, nach allgemeine Gesetzen erkannt, das allgemeine wiederum erkennen hilft’ (Zunz). Geestelijke waarden, die het water en brood van elke dag waren, overleefden de vertellers of schrijvers ervan en in de religieuze verhalen uit het oude Joodsche Rijk ligt nog een rijke, maar helaas voor een groot gedeelte verborgen schat. Deze verhalen overbruggen de kloof der eeuwen en hebben heden dezelfde beteekenis als twee duizend jaar geleden. Het is begrijpelijk, dat het meerendeel dezer verhalen ten nauwste met de religie samenhangen, met den Bijbel. Om één voorbeeld te noemen. Zeer talrijk zijn b.v. de vertellingen over de tien geboden. Deze zijn verzameld in één kleine midraš. Een gedeelte van deze midraš is het in de Middeleeuwen verbreide handschrift ‘Troost der zielen’. Sporen van deze midraš vindt men in de z.g. groote Pesihta, een sagenboek. Naast het vertrouwen op den hoogsten Rechter, die het goede beloont en verantwoording eischt voor elke booze daad, heerscht er toch nog veel ongerechtigheid op deze aarde. De Joodsche vertelling wil de Almacht Gods verkondigen, en de rechte weg wijzen. De toehoorder moet niet alleen onderhouden, maar ook gemaand worden. Iedere geschiedenis is een gelijkenis. De wieg van deze legenden en gelijkenissen is de talmud en de midraš. Zij leven voort tot na de Middeleeuwen, waar dan overal een opmerkelijke stilstand kan geconstateerd worden op dit gebied. Een drietal van deze parels uit Palestina moge hier volgen als bewijs van de schoonheid van deze bij ons tot nu toe onbekend gebleven vertellingen. Parels uit Palestina. Bedekt door de schelpen van den Tijd hebben zij eeuwenlang gerust op den bodem van het Leven. IJverige onderzoekers is het echter gelukt de kostbare parels één voor één uit deze schelpen te voorschijn te halen. | |
De parabel van SalikGa naar voetnoot1)De vrome Rabbi Kahana werd van God een zoon geschonken; en hij noemde hem Salik. Toen de jongen vijf jaar geworden was, nam zijn vader hem bij de hand en wilde hem uit het huis voeren, opdat hij in de Schrift onderwezen zou worden. De moeder van het kind vroeg haar man: ‘Waar wil je met mijn zoon naar toe?’ R. Kahana antwoordde: ‘Ik wil hem tot een leeraar brengen, zoodat hij hem kan onderwijzen.’ | |
[pagina 410]
| |
Hierop antwoordde de vrouw: ‘Liever zou ik sterven als scheiden van mijn kind. Onze zoon verlaat ons huis niet; hij zal geen scholen bezoeken en geen handwerk uitoefenen.’ Toen zeide R. Kahana: ‘Haast je en haal onze huwelijksacte, opdat ik haar kan verscheuren en jou zal ik uitbetalen, wat ik schuldig ben.’ De vrouw: ‘Welk gebrek heeft mijn heer aan mij ontdekt, dat hij zich van mij zou willen laten scheiden. Er staat toch geschreven: Hij geve haar een scheidbrief als hij kwaad aan haar gevonden heeft.’Ga naar voetnoot1) R. Kahana antwoordde: ‘Er bestaat wel niets schandelijkers als zijn zoon het Water des Levens te willen onthouden; het levende water is de leer. Zegt niet de profeet: Gij allen, die dorstig zijt komt tot het water.’Ga naar voetnoot2) Daarop zeide de vrouw: ‘We zullen met elkaar niet twisten.’ R. Kahana vroeg: ‘Welk besluit hebt ge genomen?’ En de vrouw gaf ten antwoord: ‘Ga naar de markt en zoek een goedonderlegden leeraar; huur hem voor vele jaren, opdat onze zoon thuis zal kunnen blijven; ik zal het den leermeester aan niets laten ontbreken; ik zal zijne kleederen wasschen en zijn kamers schoonmaken.’ R. Kahana willigde haar verzoek in. Hij ging naar de markt en vond daar een geleerden man. Hij zeide tot hem: ‘Vrede zij met u, heer.’ De vreemdeling antwoordde: ‘Ook met u zij vrede.’ R. Kahana vroeg: ‘Hoe is uw naam?’ De leeraar antwoordde: ‘Ik heet Eliezer Zeïri’ (de Kleine). R. Kahana vroeg verder: ‘Hebt ge vrouw en kinderen?’ Eliezer antwoordde: ‘Jawel, zij gaat altijd met me mee.’ Toen begreep R. Kahana het antwoord en zeide: ‘De vrouw van mijn heer is de leer en zijn kinderen zijn de volgelingen, die hij heeft opgevoed.’ De vrouw van R. Kahana sprak tot den leeraar: ‘Jij en mijn zoon zullen mijn huis nooit verlaten.’ Eliezer antwoordde: ‘Ik zal doen gelijk gij zegt.’ R. Kahana schreef in dezen zin een contract en gaf het Eliezer en deze stelde eveneens een oorkonde op en gaf het R. Kahana. Van nu af werd R. Eliezer de leermeester van Salik, de zoon van R. Kahana en hij onderwees hem vijf en twintig jaren lang. Zoo gebeurde het dus, dat Salik vanaf zijn geboorte tot op de dag waarop hij 25 jaar lang de leerling was geweest van R. Eliezer niet over de drempel van het huis getreden was. R. Kahana moest R. Eliezer echter 25.000 goudstukken uitbetalen. Nadat de leeraar afscheid genomen had trok Salik weluitgerust de stad in en hij keek op de markt rond. Weldra werd hij hongerig en dorstig. Toen hoorde hij een waterdrager luid roepen: ‘Frisch en helder water, vermoeiden en afgematten tot een lafenis, één kaskas per teug.’ | |
[pagina 411]
| |
Deze waterdrager was een Jamihidid van Salik. De zoon van R. Kahana wenkte den handelaar; deze kwam snel naderbij. Salik zeide: ‘Verkwik mij door een dronk.’ De handelaar antwoordde: ‘Betaal één kaskas en ik zal u te drinken geven.’ Daarop zei Salik: ‘Ik ben een jongeling, die de Schriften kent en nog geef je mij geen slok water?’ De handelaar antwoordde: ‘Indien gij wijs zijt, ge zijt wijs voor uzelven.’Ga naar voetnoot1) Salik zeide: ‘Ik heb dertig jaar lang de Schriften onderzocht en jij weigert mij een slok water om mijn dorst te lesschen?’ De handelaar antwoordde: ‘Hebt gij de Schriften onderzocht, zoo behoeft ge u daarop niet te beroemen, want daarvoor zijt ge geboren. Daarvoor zijt ge door God bestemd; gij zoudt de Wetten kennen. Mij heeft hij als taak gegeven om water te scheppen, het op mijn schouders te dragen, het te verkoopen, en zoo mijn medemenschen te verkwikken.’ Daarop keerde Salik bedroefd naar het ouderhuis terug. Hij verscheurde zijn kleederen voor het aangezicht van zijn vader en zijn moeder en zeide: ‘Al mijn kennis die ik me verworven heb, is in waarde nog niet gelijk aan één kaskas, waarvoor men zich een dronk water kan koopen. Sta me toe om een anderen weg te kiezen.’ De lankmoedige is beter dan de sterke; en die heerscht over zijnen geest, dan die een stad inneemt.Ga naar voetnoot2) R. Kahana schold niet en toornde niet op zijn zoon, maar hij zei tot zichzelf: ‘Probeer uw naaste niet van gedachten te doen veranderen zoolang zijn toorn nog in hem woedt.’ Tot Salik zei hij echter: ‘Mijn zoon, je wilt je een andere toekomst kiezen?’ De jongeling antwoordde: ‘Dat is mijn wensch.’ R. Kahana zeide: ‘Haal het ebbenhouten kistje, waarin het geld bewaard wordt. Open het en neem daaruit een klein zilveren doosje, dat erin ligt.’ Dat deed Salik. Zijn vader opende het slot en liet hem een prachtige roodglanzende parel zien. Hij zeide tot hem: ‘Neem dit kleinood en ga daarmee naar de markt waar men de valsche steenen, die van lood en glas gemaakt zijn, te koop aanbiedt. Merk dan op, hoe hoog de parel daar geschat wordt, verkoop ze echter aan de handelaren niet. Wandel daarna over de markt waar de echte steenen verkocht worden. Verkoop hier je parel. Van de opbrengst zal de helft dienen voor mij voor mijn oude dagen, de andere helft is voor jou. Als je eigen bloedverwanten niet zooveel voor je over hebben om je een slok water om niet te geven, dan zullen andere menschen voor je kennis heelemaal geen ontzag hebben. Behoud je deel, als je de parel verkocht hebt en je zult overal toegang hebben want het geld verantwoordt alles.’Ga naar voetnoot3) | |
[pagina 412]
| |
Salik trok allereerst naar de plaats waar de valsche steenen verhandeld werden. Men bood hem voor zijn parel één zilverling. Toen borg hij haar weer op en verkocht haar niet. Daarna ging hij naar de andere markt, waar de echte steenen uitgestald lagen. Hier bood een handelaar hem duizend zilverlingen. Maar ook dezen verkocht Salik zijn parel niet. De tweede handelaar bood hem meer, de derde nog meer en eerst de tiende kreeg de parel; hij had echter een prijs van vijf en twintig duizend goudstukken voor haar betaald. Salik nam het geld in ontvangst, ging ermee naar huis en riep zijn vader: ‘Welnu, we zullen het bedrag met elkaar deelen.’ R. Kahana antwoordde: ‘Mijn zoon, ik heb je die parel niet alleen gegeven om te verkoopen, maar opdat dit voorval je tot leering zou mogen strekken.’
Heeft deze parabel na duizenden jaren iets van zijn waarde ingeboet? De les, die de jonge Salik van zijn vader ontvangt, heeft ook voor ons zijn diepe en rijke beteekenis behouden. | |
De fabel van de drie vriendenEen welgesteld man had drie vrienden; de eerste van hen stond bij hem in hoog aanzien, hij verliet zich geheel en al op hem; zijn gedachten waren steeds bij hem en hij zou zijn leven voor hem hebben willen geven. Hem gold al zijn moeite en zorg. Hij was zijn grootste vreugde en zijn kostbaarst bezit. Voor hem was hij bereid woestijnen en zeeën te doortrekken, want zijn liefde voor hem was overdadig groot. Den tweeden vriend droeg hij niet diezelfde teedere liefde toe als den eersten, hoewel hij ook hem zeer genegen was. Hij deelde zijn smart als hem leed geschied was en verheugde zich oprecht als geluk hem werd beschoren; hij diende hem en liet het aan hoogachting niet ontbreken. Op den derden vriend sloeg de man minder acht. Hij bemoeide zich weinig met hem, want deze vriendschap beloofde hem geen enkel nut. Maar de tijden veranderden en het lot wilde, dat onze vriend zijn heele vermogen verloor. Zijn aanzien en macht daalden, hij maakte schulden. Hij werd voor den koning gebracht en schuldig bevonden. En nu ontbrak hem de macht der rijkdom om de dreigende straf te ontgaan of te verminderen. Toen dacht hij aan zijn vrienden. Aan hen zou hij zijn leed en smart openbaren en hen om hulp in den nood verzoeken. Hij ging natuurlijk het eerst naar zijn besten vriend en zeide tot hem: | |
[pagina 413]
| |
‘Mijn trouwe metgezel en weldoende vriend! Je weet, dat je me dierbaar bent als mijn eigen hoofd; je kent de liefde, die ik voor je koester; je weet hoe mijn gedachten steeds met jou bezig zijn. Nu is de dag gekomen, dat ik je hulp en steun noodig heb. Wel gelukkig ben ik, dat ik een vriend als jou gevonden heb, die vol ontferming is en die goed met goed vergeldt. Immers de geleerden zeggen: Het beste huisraad is dat, wat beschutting geeft in nood; de beste broeder is hij, die aan je stem weet te gehoorzamen, en de beste vriend is hij, die altijd hulpvaardig klaar staat. En verder hebben de geleerden gezegd: Een waar bezit kan door vuur niet verteerd worden.’ Toen antwoordde de man en sprak: ‘Weet, dat je liefde me thans in het geheel niet meer verheugt en de omgang met jou is voor mij geen genoegen meer. Behalve jou heb ik nog vele volgelingen; deze hebben mij meer noodig en laten me geen tijd thans nog aan jouw lot te denken. Ik kan je daarom geen raad geven noch je bijstaan met hetgeen ik bezit, opdat ik later niet gedwongen zal zijn zelf de hulp van anderen in te roepen. Ik verzeker je, dat ik ook eigenlijk niets bezit waarmee ik je van dienst zou kunnen zijn, behalve dan misschien deze twee opperkleederen, waarmee je je lichaam kunt bedekken. Neem ze, ga uws weegs en keer niet weer.’ Toen ging hij naar zijn tweeden vriend en zeide tot hem: ‘Jij, vreugde van mijn oogen, jij vriend, die in nood hulp verleent. Je weet, hoeveel reine liefde en trouw ik jou geschonken heb. Ik heb jou gediend in onbaatzuchtigheid en behoorde je toe met mijn geheele hart. Nu heb ik jouw hulp noodig en verwacht, dat je je erkentelijk betoont en mij het aan jou gedane vergeldt. Zie, zoo en zoo is het met mij gegaan. En de koning heeft mij schuldig bevonden. Reeds de wijzen roemen de trouw der vriendschap. Zij zijn ons een schild in onze benauwdheid.’ Toen antwoordde de vriend en zeide: ‘Mijn eigen leed te dragen is mij reeds zwaar genoeg; daarom laat af en val me met joúw smart niet lastig. Sta op en ga heen; jouw wegen zijn niet mijn wegen. Ik kan tegenover jou niet mild zijn in mijn gaven, anders zou het kunnen gebeuren, dat ik nog eens van de milddadigheid van andere menschen zou moeten leven. Heeft niet de wijze gezegd: Ik weet niet wat beter is: de dood van den rijke of het leven van den arme? Maar als je wilt dan ga ik met je mee en houd je gezelschap tot aan de poort van het slot des konings; dan keer ik terug naar mijn eigen bezigheden.’ Ten einde raad wendde zich de man toen tot zijn derden vriend en zei: ‘Mijn heer, vol schaamte treed ik voor uw aangezicht. Inplaats van mijn hoofd te durven opheffen, buig ik het naar de aarde. Door den nood en de bitterheid gedreven kom ik hier; mocht gij in uw goedheid mij willen helpen en bijstaan. Zeggen niet de geleerden: Niet hij is edelmoedig, die goed met goed vergeldt, maar die een drenkeling hulp biedt. En is er geen spreuk, | |
[pagina 414]
| |
die zegt: Milde gaven zijn een pand; en de edelmoedige wordt aan twee tafels genoodigd, want zijn roem klinkt luid in deze wereld en zijn loon zal groot zijn in den hemel.’ Toen antwoordde de derde vriend hem en zeide: ‘Mijn broeder, weet, dat ik bij jou nog in de schuld sta en al mijn streven zal er op gericht zijn om je te helpen, voorzoover het in mijn macht is. De wijzen hebben niet tevergeefs aldus gesproken: Iedere streek heeft zijn eigen taal, iedere tijd zijn eigen mannen, ieder geslacht heeft zijn grenzen, op iedere daad volgt het loon. Ik heb je lief en zal je niet verraden. Je hart weene niet, omdat je je om mij niet veel bekommerd hebt; ik heb ook dit weinige goed in mijn hart gegrift en het met zooveel liefde bewaard, dat ook dit weinige veel is geworden. Ik hoop, dat je genade zult vinden in het oog van den koning.’ Toen werd de man zeer verheugd en zei: ‘Ik weet niet, waarover ik meer zal treuren: dat ik een trouw vriend zoo verontachtzaamd heb? óf dat ik twee ontrouwe vrienden zoo veel wel heb gedaan?’
En gij, die de fabel hebt aangehoord, weet, dat onder den eersten vriend de rijkdom en de aardsche goederen worden verstaan. Zij geven iemand op zijn levensweg slechts een doodshemd en een zweetdoek mede. De tweede vriend, dat zijn de huisgenooten, de bloedverwanten en de buren, die na iemands dood zuchten en klagen en hem tot aan het graf begeleiden. De derde vriend is de liefde tot den naaste, die hem, die haar betracht, uit het duister in het licht zal voeren, die droefheid in vreugde, en zorg in rust doet verkeeren.
Tenslotte moge hier volgen enkele uitspraken van de wijzen uit het Oosten. Eens vroeg men een geleerde: ‘Waarom zijt gij wijzer geworden als de andere menschen?’ Hij antwoordde: ‘Omdat ik meer aan olie uitgegeven heb als mijn vrienden aan wijn.’ Een andere maal vroeg men hem: ‘Van wien houdt ge meer: van uw broeder of uw vriend?’ En hij antwoordde: ‘Ik houd van mijn broeder als hij mijn vriend geworden is.’
Een geleerde had vijf jongeren, die aan zijn voeten zaten en den zoom van zijn kleed kusten. Op zekeren dag zeide hij tot hen: ‘Een ieder van ulieden zegge mij een spreuk, opdat ik zijn wijsheid proeve.’ | |
[pagina 415]
| |
Daarop zei de eerste jongeling: ‘De knecht, die genoegen neemt met zijn deel, is heer; de heer, die meer begeert als hij heeft, is knecht.’ De tweede sprak: ‘De mensch is zoowel jager als achtervolgde; hij jaagt naar dat, wat hij niet bereiken kan en hij wordt achtervolgt door het lot, dat hij niet kan ontgaan.’ De derde jongeling zeide: ‘Wij hebben wijsheid geleerd om met de verstandigen om te gaan zooals het behoort; maar niet om dwazen te overwinnen.’ De vierde sprak: ‘Een koning zonder geloof te dienen is gevaarlijk.’ Tenslotte zeide de laatste: ‘Behoor niet tot hen, die eerst bij tegenslag hun boosheid laten varen en bij ziekte hun zonden berouwen.’ |
|