| |
| |
| |
Een monument van Fransche goudsmidskunst, van gouden schotels en schalen
Door Jan Feith
HET is waarlijk geen behoorlijke gewoonte, bijaldien men heeft aangezeten aan een vorstelijken disch, genietend van gouden schotels en schalen, daarvan in het openbaar gewag te maken. Immers gold tot dusver ‘de bon ton’, met bescheiden behagelijkheid en ingetogen proeving, te aanvaarden hetgeen al behoort tot een royaal menu; terwijl men kwasi veronachtzaamd heeft te laten de koninklijke wijze van voordiening of opdissching....
Op dezen gulden regel van wellevendheid moge deze aanteekening geen uitzondering maken!
Doch waar het louter gaat om het tafelbestek - van zùlk een zeldzame pracht, dat men zich als in 1001-droom geheven kon wanen, - daar meen ik geen hof-etikette te kwetsen bij de vermelding van zeker precieus servies, van welks praal ik u, bij de hierbij weergegeven reproducties, een zwakke afstraling wil schenken.
Ook ben ik wèl overtuigd, geen souvereine indiscretie te begaan, indien ik enkele namen en data in historisch verband aan dit opstel toevoeg; al ware het slechts, wijl de betrokkenen, hoezeer ook onsterf'lijk in geschiedkundige beteekenis, reeds sedert lang tot bepaalde onstoffelijkheid moeten zijn overgegaan.
Het door mij bedoelde servies, duidelijker aan te duiden als ‘vaisselles impériales et princières’, dagteekent toch uit de XVIIIde eeuw, en werd bij de destijds wereldberoemde ‘Orfèvrerie Française’, zetelend te Parijs, besteld en vervaardigd; teneinde tusschen de jaren 1804 en 1825, dank zij den verfijnden en kostbaren smaak van Hare Hoogheid de Groot-Hertogin Maria Paulowna, dochter van Tsaar Paul I van Rusland, gemalin van Groot-Hertog Karel-Frederik van Saksen-Weimar-Eisenach, geleidelijk te worden gecompleteerd tot een gouden schat, welker waarde, omgerekend volgens heden-ten-dage gangbare valute, op een rond bedrag van een half millioen hollandsche guldens wordt geraamd.
Een korte biografische schets moge den lezer de indertijd zoo gevierde Russische keizerlijke prinses - als oudere zuster van ònze, tot Nederlandsche geworden Anna Paulowna, in familierelatie tot ons Koninklijk Huis staande - in herinnering brengen.
Uit brieven van omstreeks 1800 blijkt de eigenaardige onwennigheid,
| |
| |
waarmee de komst van Maria Paulowna, volgens haar Russischen hofstaat te bejegenen, tegemoet werd gezien door het Hof van Weimar. Men kende de weelde en verfijning, tentoon gespreid bij het Peterburgsche paleisleven, waar elke geraffineerde luxe-uiting gerechtvaardigd werd door den Grieksch-Orthodox'schen kerkdienst. Men vreesde niet zonder vreeze, dat het verwende Russische prinsesje zich in haar nieuwe Duitsche omgeving weinig behagelijk zoude gevoelen.... Dus deed men in Weimar zijn uiterste best!
Met één slag veroverde Maria Paulowna hier aller harten. Want nadat Schiller haar in dichterlijke bewoordingen welkom had geheeten, was het een andere lands-poëet, de gevoelige en geestige Wieland (1733-1813), zijn reputatie als ‘de Voltaire van Duitschland’ ophoudend, door reeds kort na het huwelijk van haar te getuigen: ‘qu'il y en a peu parmi les enfants de la terre qui puissent se comparer à elle!’ Ook schreef Goethe: ‘Indien onze jeugdige prinses zich mocht instellen op hetgeen wij haar kunnen aanbieden, zouden al onze verlangens bevredigd zijn.’
Inderdaad stelde de Groot-Hertogin van Saksen-Weimar-Eisenach de verwachtingen niet teleur. Zelfs Schiller en Goethe verklaren zich gerustgesteld! Van den aanvang af toonde Maria-Paulowna levendige belangstelling in kunsten en wetenschappen. En aan den glans van het toenmalige Hof van Weimar droeg zij ál het hare bij.
Een jaar na haar huwelijk verbond haar schoonvader Karel-Augustus zich met Pruisen, om als gevolg daarvan de tegenslagen te ondergaan, zoo jammerlijk bekroond met den naam van Jena.
Een der eerste slachtoffers was de Groot-Hertogin, die op aandringen van haar schoonvader geruimen tijd haar toevlucht zocht in Parijs. Hier had haar eerste ontmoeting plaats met Napoleon, die met zuidelijke hoffelijkheid onmiddellijk de controverse wist te plaatsen tusschen zijn doorluchtige persoonlijkheid en haar voortvluchtigen gemaal: ‘Je vous plains, Madame, comment Ie prince a-t-il pu....?!’
Zij antwoordt eenvoudig en waardig, met overtuiging de verdediging van haar echtgenoot bepleitend.
Reeds weet zij in een tweede onderhoud met den Franschen Keizer van dezen gedaan te krijgen, dat hij haar land zal sparen. En veel later weet Napoleon zich haar fiere optreden te herinneren, zooals zij door vorstelijken tact haar land wist te redden; het is Emil Ludwig, die de bewijzen hiervan in diens ‘Napoleon’ aanhaalt.
In December 1812 bevond Napoleon zich nogmaals in Weimar; doch het staat niet eens vast, dat hij zijn zware ‘berline’ verliet, toen de paarden werden verwisseld, om zoo weinig mogelijk tijd te verliezen na zijn geweldige nederlaag in de Russische sneeuwsteppen. In elk geval had geen nieuwe ontmoeting met Maria-Paulowna plaats. Echter vergat zij nooit den Franschen
| |
| |
Keizer; ja! gedurende het Congres van Weenen (1814-'15) deed zij zelfs bij haar broeder, Tsaar Alexander I, een goed woord voor den onttroonden heerscher.
Inmiddels werd, na het Congres, het Hertogdom Weimar tot Groot-Hertogdom verheven. En tot den dood van Goethe (1832) herleefde de glans van Weimar, waarbij de Groot-Hertogin opnieuw haar levendig aandeel nam.
Drie kinderen werden haar geboren: twee dochters, de Prinses Marie (gehuwd met Karel van Pruisen) en Augusta, gehuwd met Wilhelm I; terwijl haar, in 1818 geboren zoon, Karel-Alexander, in 1842 te 's-Gravenhage in het huwelijk trad met de dochter van onzen Koning Willem II, prinses Sophia, wier moeder, Anna Paulowna, een zuster van Maria Paulowna was.
Tot zoover deze korte biografische aanteekeningen.
Het gaat om het groot-hertogelijk.... servies.
In den bloeitijd van het Hof van Weimar verzamelde Maria-Paulowna om zich heen tal van persoonlijkheden van beteekenis op het gebied van letteren en kunst, teneinde als gasten op het kasteel Wilhelmsthal te worden ontvangen. Vooral deden toen opgeld de zoogenaamde ‘soirées littéraires’, elke veertien dagen een voortreffelijk gezelschap in haar salons verzamelend.
Men schonk er eerst thee, en na een, door kunstenaars of geleerden gehouden ‘conférence’ plaatste men zich, op uitnoodiging der gastvrouwe, aan tafeltjes, waar een koud souper ‘à la russe’ werd opgediend, met keur van spijzen, likeuren en ijsversnaperingen.
In het bizonder trok daarbij de aandacht der ‘hoffähige’ gasten het unieke servies. Daarover klonk slechts één roep!
Dit was de Fransche tafelkunst ten toppunt gevoerd....
Niet slechts het Weimar'sche driemanschap - Goethe-Schiller-Wieland -, ook een Alexander von Humboldt in 1836, de beroemde naturalist Schleiden, philosophen als Ernst Reinhold en Carl Fortlage, de theoloog professor Karl von Hase, weer later Franz von Lizst en Richard Wagner, Berlioz en Rubinstein, Raff en Hans von Bülow bewonderden de edele Fransche goudsmeedkunst, welke hier werd tentoon gespreid. En tal van Doorluchtigheden, als de Keizers Napoleon I, Alexander I van Rusland, Frans II van Oostenrijk, Nikolaas I en Alexander II van Rusland gewaagden om strijd over de ‘grands diners’ aan het Hof van Weimar, waaraan Maria-Paulowna haar kostelijken smaak besteedde.
Zij overleed, kort na de onthulling van het standbeeld voor Goethe-Schiller, op een stillen avond, van 23 Juni 1859. De rouw was algemeen. Liszt getuigde met weemoed: ‘Heel het oude Weimar verdwijnt bij dit graf’; en van Goethe wordt als vroegere getuigenis bewaard: ‘Zij is en zal blijven voor haar land de goede engel; zij is een der beste en meest opvallende vrouwen van
| |
| |
linker, midden en rechter gedeelte der gedekte tafel met het servies van de groot-hertogin maria paulowna, besteld bij de ‘orfèvrerie française’, tusschen 1804 en 1825 uitgebreid
| |
| |
j.c. cahier, grand candélabre vermeil, hoog 63 cm (4300 gram); rechts: soepterrine, 50 cm hoog (13.310 gram) - onder: deksel van praal-schotel met ‘bekroning der muze’
| |
| |
ons tijdperk, en zij zou dit ook zijn geworden, indien zij geen prinses ware geweest; want wanneer het purper, hoe vorstelijk ook, van haar schouders ware gevallen, zou nog het beste van haar zijn overgebleven’.
Haar trots vormde - zooals gezegd - het groot-hertogelijk servies.
De grondslag voor dezen hofschat was oorspronkelijk gelegd door den vader der Groot-Hertogin, den lateren Tsaar Paul I, die indertijd door diens moeder, Katherina II de Groote van Rusland, onder den titel van ‘Comte de Berg’, naar Parijs was gezonden.
Deze kunstzinnige en praallievende prins maakte in de Fransche hoofdstad kennis met de beroemde goudsmeden van het ‘ancien régime’, J.B.C. Odiot en M.G. Biennais. Hun namen komen nóg op menig kostbaar museumstuk voor; en geen veilings-catalogus van goudsmidskunst zal nalaten, met nadruk op hun ‘signe’ te wijzen, wanneer kunst-drijfwerken, afkomstig uit hun ateliers, in het openbaar worden aangeboden.
Het was Maria-Paulowna, die er prijs op stelde, bij een voortdurend toenemen van het aantal harer gasten, dit servies steeds meer uit te breiden en te volmaken door herhaalde nieuwe bestellingen bij de groote goudsmeden te Parijs; waarbij nauwlettend werd zorg gedragen, dat de stijl der traditie werd voortgezet en de uitvoering aan de hoogste kunst-eischen voldeed. En steeds getuigen de geestdriftige verklaringen uit die jaren van het zeldzaam behagen der gasten over de onovertrefbare tafelschikking, waarbij de groote stukken, met name de prachtige ‘soupières’, op den disch moesten blijven staan volgens gangbare hofetikette, terwijl ook de andere onderdeelen van het overdadig servies, de ‘vaisselle plate’, een bekoring voor het oog vormden.
Nadat dit servies eindelijk was gecompletteerd, konden 150 gasten bediend worden; hetgeen beteekent, dat gezamenlijk 1284 onderdeelen van het servies de revue passeerden, inbegrepen lepels, vorken en messen, ‘pièces d'apparat et de millieu’, ‘service de table divers’, ‘assiettes de table’, ‘vaisselle plate et autre’, vertegenwoordigend een gewicht aan zuiver goud van 334.939 grammen. De groote en middel-groote ‘pièces d'apparat’ waren van ‘vermeil’; daarentegen werden de soepen, de vleezen en groenten opgediend in een niet minder beroemd servies van Saksisch porcelein, met goud en groen gedecoreerd. De vruchten, crèmes en ijs-gerechten werden echter weer op vermeil borden voorgediend, met daarbij passende ‘services à dessert’ van geciseleerd vermeil.
In de schitterende geschiedenis der Fransche goudsmeedkunst vormt de Revolutie slechts een voorbijgaand hoofdstuk, al deed zij haar droevige gevolgen smartelijk gevoelen. Want niet slechts konden de liefhebbers dezer edele kunst er toen niet aan denken, hun verzamelingen uit te breiden, ook lieten zich de dwingende eischen gelden van de Fransche Munt, wijl de goud- | |
| |
voorraad van de ‘Orfèvrerie Nationale’ reeds herhaaldelijk was aangesproken, en tonnen aan gouden meesterstukken naar den smeltkroes werden gezonden. De niets ontziende onteigeningen van een Revolutie toonden immers ook hier haar meedoogenloosheid....
Toen dan weer de bestellingen uit Weimar te Parijs binnen kwamen, scheen het alsof van voren af moest worden begonnen. Doch het al-oude handwerk was niet verleerd!
Het wordt een hernieuwde bloeitijd voor ‘rOrfèvrerie Française’. De ‘style empire’ viert hoogtij! Schilders en architecten leveren hun ontwerpen. Niet slechts zijn het de Percier's en Fontaine's, die onvermoeid aan den arbeid tijgen; ook kunstenaars als een David, een Isabey, een Prudhon achten zich niet te hoog, hun medewerking aan de goudsmeedkunst te verleenen. Men legt zich voornamelijk toe op het vervaardigen van tafelgarnituren ‘en vermeil massif’. Elk meesterstuk uit die jaren tusschen 1796 en 1825 geldt als unicum; afzonderlijk besteld en ontworpen, geteekend en uitgevoerd door de meesterhand zelve. De motieven worden geleverd door voorbeelden, ontleend aan de galante traditie der XVIIIste eeuw, aan de door de Revolutie verheerlijkte antikiteit; door Egypte, welks schatkamers dank zij Napoleon's veldtocht geopend werden; eindelijk door den nieuwen Keizer, die daarmee tevens zijn ‘Empire’ initieert. Ook in het edelste aller metalen, het goud, verheft dit zich als een geheel nieuwe, afzonderlijke, oorspronkelijke kunstuiting.
Overigens vormt deze ‘Orfèvrerie Empire’ geen afgerond geheel. Het groot-hertogelijk servies levert hiervan een sprekend voorbeeld. Onder invloed van den grooten David herkent men sterk de klassieke romeinsche mode; het reliëf is krachtig en toch mollig, waarbij guirlandes, bladmotieven en fijntjes gestyleerde figuren de aantrekkelijke voorkeur vertoonen voor decoratieven van het vroegere keizerlijke Rome; het is vooral de mythologie welke de voornaamste onderwerpen aan de hand doet.
De Revolutie had intusschen den wonderlijk vaardigen toets van den Franschen goudsmid-kunstenaar niet ontwend; diens artiesten vingers hadden immers het vakmanschap bewaard van minstens drie eeuwen van ‘grande orfèvrerie’. Ook waren de meester-smeden in den bloedigen maalstroom niet allen ten-onder gegaan. Om enkele der grootste namen te noemen, - op de voorgangers, als Henri-Auguste, Aubry, Thomire, Thiénet, Pajou, waren gevolgd Odiot (le père; - 1763-1850), met diens tijdgenooten van het ‘ancien régime’: Germain, Gallien, De Lenendrick, Frémin. De beroemde goudsmid Odiot teekende zijn meesterstukken ‘à la pointe de lance’ reeds onder Lodewijk XVI. Het Empire beteekende echter voor hem de kunstenaars-onsterf'lijkheid,.... benevens een fortuin, aan zijn kunstvermogen evenredig.
In Odiot's ateliers te Parijs, waar een 600-tal goudsmeden werkzaam
| |
| |
waren, zijn ook verschillende teekenaars werkzaam. De namen zijn bewaard gebleven, zoowel van Percier en Fontaine, als van Moreau en Laffite. Als voornaamste kunstdrijvers komen dan naar voren Odiot's zoon J.B.C. Odiot; verder M.G. Biennais en later C.J. Cahier en F.D. Naudin, die met hun namen merken de groote tafelstukken uit deze verzameling.
Naast de Odiot's is het voornamelijk Biennais, evenals zijn vakgenooten opgevoed in de ‘anciene école’, die zich specialiseert in de ‘fine ciselure’, menig stuk teekenend met zijn teeken ‘Au Singe violet’.
Waar deze kunstenaars-bent de verschillende leverancies op zich nam voor Keizer Napoleon, voerde zij tevens de vorstelijke opdrachten uit voor het Keizerlijke Russische hof.
In vakkringen geldt echter de collectie van Maria-Paulowna als de meest volledige, tevens als de kostelijkste en kostbaarste.
Vooral ontleent zij haar kunstzinnige beteekenis aan de omstandigheid, dat dit servies kan gelden als zuiverst voorbeeld der toenmalige ‘orfèvrerie française’.
Een opvallend en gelukkig feit is, dat deze tafelschat even gaaf als volledig is gebleven in het verloop van latere jaren. Want omstreeks 1870 werd de geheele collectie weer naar Petersburg terug gezonden, om als huwelijksgeschenk te dienen voor den Tsaar aller Russen. Men weet, dat dit servies herhaaldelijk werd gebruikt bij gelegenheid der grootsche hoffeesten in de keizerlijke paleizen aan de Newa, waaraan nog de namen zijn verbonden gebleven van Alexander II, Alexander III, vervolgens van Nicolaas II. Tot 1910 werd het servies, behoorend als apanage van de Russische keizerlijke familie, in het paleis van Gatchina ten toon gesteld.
....En daarna?
Met historischen speurzin, met de verbeeldingskracht van een Anderssen of Grimm, ware wellicht na te gaan welke wisselvalligheden dezen gouden schat later wedervoeren.
In elk geval werd het prachtig servies uit het onveilige Rusland naar veiliger plaats in Europa overgebracht.
En nu staat het daar ergens weer opgesteld, - een gedekte tafel vol gouden schotels en schalen, daartusschen de sierlijke vermeil-kandelabers, de geweldige soep-terrienen met hun rijkelijk gedreven ronde of ovale vormen, gedekt met hun bevallige sier-motieven, elk stuk gekroond door het keizerlijk embleem; en ter herinnering aan degene, die het scheppen van dezen zeldzamen goud-schat mogelijk maakte, in haut-reliëf gestempeld met haar initialen: M P.
Parijs, July 1938.
|
|