| |
| |
| |
slaapzaalscène's in de film zéro de conduite van jean vigo
De wilde dans
de inspectie
leerlingen voor het bed van den toezichthouder
| |
| |
| |
Zéro de conduite
Door R.F. Bordewijk
HET caricaturale tijdschrift L'Assiette au Beurre heeft destijds een aflevering gewijd aan ‘La liberté de l'enseignement’. In deze aflevering komt o.a. een teekening voor van Grandjouan, waarop wij een zalvend onderwijzer zien zedemeesteren voor een klas jongens, schijnheilig van vroomheid. Bedoelde teekening draagt tot onderschrift: ‘Il n'y a qu'une morale: celle de l'Etat; et qu'une vérité: celle du Gouvernement’.
Aan deze teekening nu moesten wij onwillekeurig denken, nadat wij de korte, drie kwartier durende film Zéro de Conduite gezien hadden, die dezen winter haar premième voor de Engelsche Film Societies beleven zal, en waarvan de maker, Jean Vigo, tevens het scenario ontworpen heeft. Want evenzeer als evengenoemde teekening het Fransche (kost)schoolwezen hekelt doet Zéro de Conduite dit, aldus te verstaan echter, dat de film en de teekening zich slechts in keuze van een satiriek ‘niveau’ met elkaar laten vergelijken. Terwijl de ‘niveaux’ zelf nog hemelsbreed verschillen. Bij spotvoorstellingen immers kan men op onderscheiden wijze te werk gaan: Persoonlijke typeering, milieuschildering, karakteriseering. Dit zijn wel zoo ongeveer de wapenen waarmee een satiricus toestanden en menschen zal wraken. Terwijl wij de persoonlijke typeering andermaal in tweëen kunnen onderverdeelen: in equivalentie van individuen, die zich uitspreekt in de (natuurlijk verteekende) gedragingen van een hunner of van een hunner groepeeringen; en in nivelleering van hen naar een willekeurig schema van den satiricus.
Hoe is het nu met de teekening van Grandjouan gesteld? De teekenaar heeft zich kennelijk slechts ingesteld op het grootst mogelijk effect van zijn hekeling, waardoor onderwijzers en leerlingen ‘de volle laag’ krijgen. Anders evenwel de film Zéro de Conduite: Hier worden beurtelings den onderwijzers infantiele pakjes aangemeten en nemen de scholieren - zij het in mindere mate - grootemenschen-allures aan (b.v. wanneer zij cigaretten en sigaren opsteken); geen oogenblik echter worden beide categorieën in een fictieve, in des makers oogen slechts bestaanbare werkelijkheid gelijkelijk getransponeerd. Te meer zijn milieuschildering en onweegbare atmosferische en psychologische accenten van grooten invloed. En al deze factoren die de waarde van Vigo's schepping bepalen zijn steeds op zoo onevenwichtige, willekeurige, syncretische, abstracte, dus daardoor deels onbegrijpelijke wijze aangewend, dat Zéro de Conduite zeker geen uitgesproken pleidooi vóór, of verwerping vàn een bepaalden toestand inhoudt.
Laten wij vooropstellen: Zéro de Conduite is een ongezond, patholo- | |
| |
gisch filmpje, maar het is door en door oprecht, zoodat het tal van ‘supers’ der massaproductie in een zeer leelijk daglicht plaatst, om niet te zeggen: vrijwel de geheele massaproductie; want deze levert ons immers inzooverre niets dan ‘supers’ op? De oprechtheid van Zéro de Conduite lijdt geen twijfel: want zelfs indien men niet weet, dat Vigo nadat zijn film in Frankrijk werd afgekeurd, naar men zegt aan een longaandoening, doch wellicht mede door de moreele depressie van het verbod, op negen en twintig-jarigen leeftijd overleden is, moet voor een ieder onmiskenbaar zijn, dat deze film den stempel draagt van een geestelijk ziek en ontwricht mensch. Bij voorbaat zijn wij dus reeds geneigd Vigo's tekortkomingen gering te achten en de verdiensten van zijn film te accentueeren - al was dit enkel om ons te wapenen tegen de leugenachtigheid der industriekitsch - doch daarom mogen wij de gebreken toch niet geheel en al over het hoofd zien. Zoo werd b.v. de camera minder dan middelmatig door Boris Kaufman gehanteerd, hetgeen een minus is, ook al is fotografie niet een der steunpilaren van autonome filmkunst. Voorts had men van Vigo - gezien de aard en de uitwerking van zijn onderwerp - een dieper bewustzijn der zuiver filmische mogelijkheden mogen verwachten. Een derde bezwaar houdt tevens een niet te miskennen uitzonderlijkheid in: Gelijk wij reeds opmerkten is de film verbrokkeld en deels abstract, dus onbegrijpelijk; doch haar geabstraheerdheid heeft Zéro de Conduite niet te danken aan een doelbewuste, zielkundig-symbolische reconstructie van een droomwereld, gelijk sommige psycho-analytische films van Germaine Dulac, al komt Zéro de Conduite in menig opzicht met abstracte avantgardefilms overeen - zelfs moeten wij Vigo te dien opzichte van
gebrek aan oorspronkelijkheid beschuldigen! Neen, Vigo's film is precies te zeer uniform dan dat wij hetgeen we in Zéro de Conduite niet konden begrijpen als ‘formalische Spielerei’ meenen te mogen kwalificeeren. Maar hierdoor wordt juist een ambivalentie tusschen werkelijkheid en verbeelding geschapen. Want wat bij Dulac aesthetisch theoretiseeren was, is bij Vigo spontaneïteit geworden, die in haar machteloosheid nochtans een verrassende dichterlijkheid openbaart.
Want vergelijken wij eens Zéro de Conduite met de zgn. ‘vrije film’ die aan het brein van Gréville, toen hij ‘Marchand d'Amour’ vervaardigde, op een rampzalig oogenblik ontsproot. Onwillekeurig immers is men tot deze vergelijking geneigd, daar ‘Marchand d'Amour’ ons vertelt van den regisseur die door de publiekelijke veroordeeling van zijn levenswerk - een avantgardefilm - te gronde gaat. De film ‘Marchand d'Amour’ die uitgesproken dik-opgelegde, autobiografische eigenschappen bezit, toont ons dit levenswerk in den vorm van Gréville's ‘vrije film’; en de te dezer zake ten tooneele gevoerde ijsverslindende jongedame, benevens het al even hard kauwende geraamte doen helaas het slechtste bevroeden als Gréville eens ‘den vrijen teugel’ gelaten zou worden.
| |
| |
Vigo daarentegen, wien wij een langer leven hadden willen toewenschen, goochelt niet met steriele vormcliché's. Weliswaar is hij gelijk gezegd niet steeds even oorspronkelijk en filmbewust, doch waarin hij faalt voorziet veelal Maurice Jaubert met zijn onfeilbare muzikale begeleiding. Want deze begeleiding is niet zoo zonder meer illustratief: Jaubert, vooral bekend door zijn illustraties van Engelsche documentaires, heeft met zijn boven allen lof verheven compositie blijk gegeven van een verbluffend knap begrip der waardeverhoudingen tusschen filmbeeld en geluid, zoodat hij onder de allereerste filmcomponisten gerekend mag worden. Op de psychologische kwaliteiten van zijn muziek komen wij aan het slot van onze beschouwingen nog terug.
De film Zéro de Conduite, een productie der Arguifilm, verhaalt ons van de wedervaardigheden der ‘jeunes diables au collège’ na afloop der vacantie. De tien of elf jaar oude leerlingen komen in een omgeving van psychopathen en zenuwlijders beland, door wie zij reeds in meer of mindere mate aangestoken blijken, totdat zij naar aanleiding van botsingen tusschen de onderwijzers en het eenige meisje onder hen in opstand geraken. Deze opstand vindt zijn climax in een verwoede manifestatie waarbij vier der opstandigste leerlingen een onbekend gezelschap, dat geniet van de gymnastische toeren die geuniformeerde brandweermannen met bepluimde helmen op bruggen en in de boomen verricht, met steenen bekogelt. De slotbeelden toonen ons evengenoemde vier leerlingen, terwijl zij met uitgestrekte armen over een plein van dakpannen loopen - na bij het dak van de school waarop zij klauterden hartelijk uitgeleide te zijn gedaan door onderwijzers en kameraden - en terwijl zij hetzelfde populaire wijsje aanheffen waarmee de film ook opent.
In deze slotscènes nu vermag men geenszins een pleidooi te zien voor verandering in het bestaande Fransche kostschoolwezen. De vier leerlingen verkiezen klaarblijkelijk den dood boven de morbide schoolsfeer, doch den indruk van geheel overstuur gemaakt te zijn bieden zij zeker niet. Integendeel. Bovendien laten de laatste, zooeven beschreven onvolprezen camera-instellingen ons over hun uiteindelijk lot in het onzekere, al staat dit vast dat Zéro de Conduite met haar slotscènes op althans aesthetisch zeer bevredigende wijze afsluit. Maar de contrasten tusschen onderwijzers en leerlingen gedurende den opstand zijn juist te zeer vervaagd dan dat wij voor deze of gene idee gewonnen kunnen zijn: men denke slechts aan het hierboven reeds gesignaleerd ‘afscheid’. Dit ‘afscheid’ maakt ons duidelijk, dat de opvoeders ‘bang’ zijn: ‘bang’ voor de leerlingen; maar ook zijn ze ‘bang’ voor elkaar, althans voor hun meerderen. Hetgeen men door tal van voorvallen kan bewijzen. Zoo worden b.v. aan het begin van de film twee der leerlingen bij aankomst van het station afgehaald door den ‘surveil-
| |
| |
lant-général-bec-de-gaz’ (zoo geheeten daar hij voor het aansteken en dooven der primitieve gasverlichting in de slaapzaal zorg te dragen heeft). Ook de overige leerlingen komen op het station bijeen, waar de ‘surveillant-général’ tevens voor het eerst kennis maakt met zijn assisteerenden ‘surveillant’ Huguet. Beider ontmoeting nu: De nieuw aangekomene heeft te kampen met een sterk ontwikkeld minderwaardigheidsgevoel dat hem van zenuwachtigheid zijn hoed doet afnemen met dezelfde hand waarmee hij zijn wandelstok hanteert. De man geeft bovendien in den loop van de film blijk aan meer geestelijke aberraties, onverwerkte complexen, dwangvoorstellingen etc.
te lijden; als paedagoog is hij dus niet bepaald bij uitstek geschikt. Zie hem slechts in het ‘vrije kwartiertje’ naar zijn leerlingen toesluipen, zie hem slechts hun bal afpakken, waarmee zij zich amuseeren, om er dan met hoog opgetrokken knieën uitbundig mee van door te gaan. Neen, dit zijn niet de normale gedragingen van een onderwijzer die zich in het spel van zijn leerlingen mengt. Als de lessen weer een aanvang nemen, wat door tromgeroffel wordt aangekondigd, laat hij een der leerlingen bij zijn makkers rondgaan om een ‘goutte d'eau’, waarop zij dezen peervormige voorwerpen overhandigen. Hierna zal de onderwijzer een der jongens leeren op zijn handen te staan. Het resultaat is onbevredigend en daarom zal ‘monsieur le surveillant’ zelf het voorbeeld geven. Een luid applaus beloont hem. Hij vraagt pen en papier en steunend op één hand teekent hij met zijn andere een poppetje. Het binnentreden van ‘M. le surveillant général’ onderbreekt echter dit gezellige intermezzo. Schrik alom en in de klas ontstaat een oorverdoovend tumult van vechtende en tierende jongens; tot de op het lawaai afgekomen ‘surveillant-pète-sec’ de ruzie weet te bezweren. En zooals de eene opvoeder doodsbang is voor zijn collega, weet deze nieuw binnengetredene óók ‘M. le surveillant général’ respect in te boezemen, want verlegen verlaat hij met zijn assistent het lokaal, maar kan toch niet nalaten door een binocle naar binnen te gluren. ‘Non!’ - zegt de ons onbekende paedagoog hierop achter zijn lessenaar, en nog eens: ‘Non!’ ‘Donne-moi ton cahier de chervis!’ - tegen een der leerlingen. ‘Zéro de
conduite; consigné dimanche!’ - luidt dan het parool. Nu de leerlingen tot kalmte zijn gebracht ‘durft’ de inmiddels binnengekomen assistent weer. Hij gaat naar een der banken toe en scheurt een reusachtig papier in kleine snippers. Ook den ‘surveillant-général’ trouwens blijkt de angst voor zijn pupillen ingeboren, want als het klasselokaal leeg is sluipt hij omzichtig erin rond, hier uit een zakje lekkers snoepend, daar een papiertje wegnemend.
Angstpsychose, infantilisme, vervolgingswaan: dit zijn wel de het meest op den voorgrond tredende geestesafwijkingen der illustere opvoeders. Onmiddelllijk hiermee samenhangend is hun onrechtvaardige gestrengheid waarmee zij hun onmacht tegenover een overigens niet voldoende gemoti- | |
| |
veerde tuchteloosheid trachten te camoufleeren. Een typisch voorbeeld van de verwantschap tusschen gestrengheid en machteloosheid toont ons een scène in de eetzaal: Terwijl ze op het punt staan om zich aan tafel te begeven, worden de leerlingen, hoewel ze zich doodstil houden, eenige malen aangemaand tot: ‘Silence!’ Als het eten echter eenmaal klaarstaat is het met de rust gedaan, want de ‘haricots’ die werden opgediend - ‘toujours des haricots!’ - leenen zich uitstekend tot projectielen. En nú gebeurt er niets. Want het eenige dat de ‘surveillant-général’ weet uit te brengen is een stuntelig: ‘Eh bien!’
Onze samenvatting van het voorgaande is voor de hand liggend: Een schare docenten als half idioot uit te beelden beteekent nog niet een overtuigend protest tegen een verkeerdelijk systeem. En het oogenblik is daar om hieraan toe te voegen: Worden nu ook minderjarigen door de morbide atmosfeer die heerscht geïnfecteerd - wij signaleeren slechts een slaapwandeling op bevel - dan wordt genoemd systeem hier niet afschrikwekkender, doch veeleer irrationeeler door. En het is alsof Vigo dit ook wel begrepen moet hebben, want van zijn argument dat ons den grootsten afschuw beoogt in te boezemen en hetwelk tot nu toe onbesproken is gebleven, de sexueele excessiviteit, heeft hij een dankbaar gebruik gemaakt. Doch met een even averechtsche bekroning, naar onze meening. Niettemin is Vigo erin geslaagd de contrasteeringen op het stuk der sexualiteit iets scherper te richten. Want de verhouding tusschen de onderwijzers en het eenige meisje bood hem diesaangaande een gemakkelijk uit te werken object.
De directeur van de onderwijsinstelling - sit venia verbo - draagt den naam van ‘Principal’. Als deze, een dwerg met langen baard, het meisje op zijn spreekkamer ontbiedt, steekt hij met de volgende speech van wal: ‘Mon enfant, je suis seulement ton père, n'est-ce pas? A ton âge.... il y a des choses.... la nature.... la sensibilité.... l'amour.... le fiel.... le névropathe, le psychopathe. Que faire!!’ Onder het uitspreken van deze laatste woorden is hij wild van zijn stoel opgesprongen. In haar klas teruggekeerd weigert het van streek gebrachte meisje haar hoofd op te heffen. Maar een der onderwijzers, in de rolverdeeling aangeduid als ‘professeur’, maakt het nog veel bonter. Hij doet het meisje nl. midden onder de les ongeoorloofde voorstellen, en dringt zoolang aan tot ze van zich afbijt: ‘Vous m'énervez!’ De gevolgen van deze brutaliteit blijven echter niet uit. ‘M. le Principal’ treedt de klas binnen en doceert op zijigen toon, dat hij zijn leerlinge met het oog op haar lieftalligheid, haar familie en zijn eigen goedheid gaarne vergiffenis zal schenken, doch haar excuses moet zij aanbieden. ‘M. le directeur, vous m'énervez!’ - is het eenige bescheid dat ook hij te hooren krijgt. Vigo echter heeft niet alleen onderwijzers en leerlingen tegen elkaar uitgespeeld, hij heeft ze ook de dupe gemaakt van zichzelf, dezen door eigen schijnheiligheid, genen door de nood- | |
| |
lottige beïnvloedingen waaraan ze voortdurend blootstaan. Nemen wij als voorbeeld slechts het instrueerende onderhoud tusschen den dwerg en zijn ‘surveillant-général’, waarbij eerstgenoemde zijn ondergeschikte op het hart drukt, dat hij zijn leerlingen in de gaten dient te houden.
‘On doit les surveiller!’ Vigo heeft deze scène geestig geparodiëerd door den dwerg voordat hij zijn preekje begint, zijn hoogen hoed onder een glazen stolp op den schoorsteenmantel te laten plaatsen, waarbij hij nauwelijks vermag te reiken; terwijl de spiegel boven den schoorsteen den anderen veel langeren man weerkaatst, die den dwerg in al diens bewegingen nabootst. Na afloop van hun onderhoud staan beiden in den regen, tot plotseling de assisteerende ‘surveillant’ als een stuurloos wrak langs hen heen komt schieten. ‘Intolérable!’ - spreekt de dwerg. Vervolgens, op verschillende afstanden van elkaar, haasten de leerlingen zich voorbij, stijf gearmd. Wat is namelijk voorgevallen? ‘M. le surveillant’ zou met zijn pupillen gaan wandelen. Doch onderweg ontmoet hij een aardige dame. Dadelijk loopt hij op haar af, knikt en groet. Zij knikt en groet terug. Wat er verder gebeurt komen we niet te weten, maar aan de leerlingen wordt ons duidelijk, dat ze alvorens den vollen wasdom bereikt te hebben reeds een slechte leerschool doorloopen moeten.
Men kan natuurlijk om een scène als de beschrevene lachen, doch wij leggen er den nadruk op, dat de film geen oogenblik lachwekkend en nog veel minder belachelijk is. Integendeel, zij is navrant in elk opzicht. En Jaubert's prachtige muziek behoeft men slechts aan te hooren om de tragiek van een ontmoeting als de zooeven genoemde in te zien. Het is alsof de componist met zijn sonore melodieën heeft pogen duidelijk te maken wat de regisseur niet meer vermocht. Want niet alleen heeft Jaubert zijn muziek onvolprezen geluidfilmisch op het beeld afgestemd - hoe goed kent deze man de taak van een filmcomponist! - maar bovendien is zijn muziek psychologisch zoo diep peilend, dat Zéro de Conduite bij gebreke ervan het grootste gedeelte van haar beteekenis verloren zou hebben. Men worde zich de portée van een dusdanige verdienste bewust, wanneer wij aan het gezegde nog toevoegen, dat de muzikale begeleiding het beeld geen oogenblik overheerscht! En wie nòg niet overtuigd mocht zijn, die zie slechts den vreemden opmarsch der opstandige leerlingen in een regen van kapokveeren, en hij hoore daarbij aan de sober geïnstrumenteerde elegie die Jaubert ter supplementeering van deze scène toonzette. Zien en hooren, dat wil zeggen niet in ons polderlandje; want wij verheugen ons in een door en door degelijke filmcensuur die van haar verliefdheid op commerciëele Julia's vooralsnog niet genezen is.
|
|