stompt en getrapt en toch was ze nog niet murw. Tóch waagde ze het nog er idealen op na te houden. Ach ja, ze wist het wel, dat was een beetje belachelijk in haar omstandigheden, maar ze kon er nu eenmaal niets aan doen en je kon het gelukkig van buiten niet aan haar zien.
Ze snakte naar veiligheid, hartelijkheid, waagde het zelfs nog van liefde te dromen!
Toen ze ging, was ze overtuigd, dat het nu gebeuren zou: hij zou eindelijk zijn aanzoek doen. Zou ze ja zeggen? Ze wist het niet, ze wist het niet, hemel, ze wist het nóg niet! Maar wat kon ze eigenlijk nog meer verwachten van het leven? Moest ze het niet beschouwen als een onverhoopt geluk? Ze zou toch eigenlijk wel gek zijn, als ze hem afwees?
Hij was in zijn element, toen ze zich bewoog temidden van zijn dingen. Ze paste er, ja ze paste er, ze had stijl! Hij demonstreerde alle kostelijke moderne vindingen van zijn interieur. Hij wees haar zelfs de op zijn last speciaal vervaardigde elpenbenen knoppen aan alle kastdeuren. Afwasbaar en dus hygiënisch en toch precieus en mooi als al het andere.
Na de bezichtiging werden de delicatessen opgediend en hij vertelde, dat de champagne zo koel en de aardbeien zo fris waren, omdat ze zo uit de ijskast kwamen, die hij nog juist op tijd voor haar bezoek gekocht had. Terwijl ze knabbelde op een stukje truffel uit de pâté de foie gras en nipte aan haar glas, vond hij het grote moment gekomen en vroeg: ‘Of ze hier in zijn domein zijn châtelaine wilde zijn.’
En ze wist nog steeds niet wat ze zou antwoorden. Alles was volmaakt, maar, maar....
En toen plotseling schoot haar het beeld te binnen: juist als al die andere lekkere dingen, zo bood hij haar zijn hart en hand aan, keurig geserveerd op een presenteerblad met een kanten kleedje, als een kostelijke primeur, een delicatesse, zo uit de ijskast.
Daar ze soepel in het zich aanpassen was, een eigenschap, die hij hoog in haar waardeerde, beantwoordde ze zijn vraag op lichte toon en sprak in zijn vocabulaire: ‘Mon ami, je regrette, maar ik voel mij niet waardig om die plaats te bezetten.’
Ondertussen dacht ze: ‘Wat doe ik, wat doe ik? Breek ik de kans van mijn leven? Ben ik stom, ben ik krankzinnig? Als hij niet toevallig had gesproken over die ijskast, zou ik het dan zo gezien hebben? Is het jammer dat hij dat deed, ìs het jammer.’
Hij was geschokt en diep getroffen in zijn ijdelheid. Maar hij was gewend zich steeds te beheersen, hij bedacht steeds, dat hij een gentleman was met het motto: ‘behave yourself.’