Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 47(1937)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 28] [p. 28] De hofmeid Door Jan H. Eekhout I Willig gehoorzaamt zij 's morgens den sidderenden haanschreeuw. Zij staat grauw in de groezeling, morrelt aan haar kleeren, haar dorre haar. Zij hoort hoefstampen, stemmen. Zij denkt aan wat zij sluw heeft beluisterd, beloerd, gister. Wulpsche fluisteringen trekken, branden haar scherp door het bloed. Het wijkt. Haar lijf strakt. Zij gaat naar buiten. Het licht bloeit breed opwaarts. - Zij is onvruchtbare aarde. Eenzaam bukt zij zich tot haar dagtaak. [pagina 29] [p. 29] II Het stille vee en de honden dulden haar zonder hoon - Maar iedere schemering worden haar oogen ver en groot. Doelloos dwaalt zij over het erf, traag zinnend schouwt zij moeizaam stijgende droomen. - Zij rilt van een vreemde kou. In haar roode gekorven handen zijn, even, zachtheden ontwaakt, bijna gebaren, zij wankelen, zinken terug in den slaap. [pagina 30] [p. 30] III Naakt en ruggelings ligt zij gestrekt in haar slaapstee. Loodzwaar weegt de duisternis op haar. Stil hijgt haar adem. Een dier gilt zijn nood, daar ergens, diep in den nacht, in haar hart. Zij denkt niet, er is enkel een lange pijn door haar heen, langzaam martelend, door haar leden, haar hoofd, haar handen. Star staart zij naar het dakraam. Daar buiten suist het. Loom suist het duister. Haar huid wordt klammer. Zij luistert - luistert naar den nacht die haar onrust ruischt. Vorige Volgende