nam deze kleine tentoonstelling in te richten, zij 't dan in dit overigens zeer verscholen museum.
Ik had mij hooge verwachtingen gemaakt. Ik had de teekeningen al eens gezien in den tijd, kort na den dood van rector Klönne, toen ze, op een zolder a.h.w. opnieuw ontdekt werden en ik stelde mij voor, de wat zorgeloos behandelde werkstukken nu liefdevol ingelijst, op hun waarde geschat en met piëteit behandeld terug te zien.
Ik heb alles tezamen lang en met zorg bekeken. De olieverfschets in een donkeren hoek, weinig gunstig gehangen, bergt reeds de prachtige qualiteiten in zich van het voltooide werk uit het Begijnenhofkerkje. De schets is op meesterlijke wijze in af gestemden doch helderen toonaard, luchtig, beheerscht en weifelloos neergezet.
Prachtig raak van typeering zijn de meest in zwart krijt geteekende figuur-studies waarvan de koppen, doorgaans het verst doorgevoerd, in het kleine formaat steeds groot en eenvoudig gehouden zijn.
Niet licht vergeet men de kostelijke uitbeelding van een Pastoor Sloots, met in gelaat en houding de expressie van allerzoetste devotie, naast den meer boerschen Hoorneman, de nobele fijne trekken van Johannes Vernieuwen, pastoor van de H. Hartkerk, de zuivere weergave der argelooze, jonge koorknapen, de raak neergeschreven portretten van vele mannelijke ingezetenen van Amsterdam, en zeker niet de sublieme schetsen der vrouwenfiguurtjes, een Paula Alberdingh, Josepha Mulder, Jeanette Haakman v.d. Bergh, te veel om op te noemen. Waarlijk zij doen niet onder voor de mooie geteekende portretjes van een Degas. Maar als diens naam er onder stond, dan hingen ze keurig verzorgd in ons Sted. Museum inplaats van zooals nu, liefdeloos en slordig zonder passe-partouts in povere, bijeengeraapte veel te groote wissellijsten op een verscholen, slecht verlichten zolder.
In den Haag trokken elfduizend menschen op, zoo meldde de krant het, om 't werk van het wonderkind Roswitha Bitterlich te gaan zien. In Amsterdam was de toeloop, hoewel niet zóó groot, toch ook geweldig en het zijn niet de onderste lagen der maatschappij, die zich in de zalen van Arti en Kleykamp verdrongen, maar voor deze stille en nobele kunstuiting is nog geen geld beschikbaar om het eenigszins toonbaar te verzorgen, wat toch heusch geen sommen behoeft te kosten en men vraagt zich af, zijn zij, die deze cultuurschatten te bewaren kregen, hun bezit wel waard?
Maar desondanks zullen de weinigen, die zich de moeite gaven deze kleine expositie van werk van Prof. Derkinderen te gaan zien er dankbaar vandaan komen. Dankbaar voor de verrijking en de opwekking die alle waarlijk goede kunst ons schenkt. Het wachten blijft nu op een vollediger en beter verzorgde tentoonstelling van zijn werk.
Debora G. Duyvis
3 Mei 1937