molmingslijn. Twee sierlijke schriftteekens staan erin gesneden: Sumi-yoshi, ‘Waar het goed is te verblijven’. Voor den door den tred der gasten - van hoevele jaren reeds! - glad gepolijsten drempel staan slechts weinige paren geta's, en de knecht die naar voren komt buigt op oud-Japansche vormelijke wijze: waarom zouden we deze yadoya niet kiezen, en ervaren of de aantrekkelijke naam bewaarheid wordt?
Met de haastig afgeschudde beslijkte geta's laten we den modderigen weg buiten, en schuifelen op vilten sloffen over het donkere hout van de ruime gang.
De yadoya blijkt traps-gewijze tegen de helling gebouwd, zoodat elke groep breede treden leidt naar weer een hoogere reeks kamers. Op de hoogste verdieping, het verst verwijderd van de vaak kwalijkriekende keukendampen, liggen de mooiste kamers, waar een geriefelijke gaanderij wijde vergezichten biedt. De knecht brengt ons met slimme beleefdheid rechtsstreeks naar de ruimste bovenkamer, die zeker ook wel de duurste zal zijn. Maar zij is dan ook zeer gunstig gelegen op een uitspringenden hoek van het huis, met aan twee kanten een welgekozen uitzicht op eenerzijds de berghelling, waar eeuwen-oude cypressen met rechte stammen steeds hooger streven, en aan den anderen kant op de glooiing van de vallei, in welks groene diepten de omhoog-kronkelende rook op de aanwezigheid der warme bronnen duidt. Blijve de prijs dus nog even onbesproken, terwijl wij ons neerzetten op de kussens om het lage rood-gelakte tafeltje, en de versche thee proeven, die een hoofsch buigende neisan heeft aangeboden.
En wanneer dan de Lijst der Welriekende Namen, het gastenboek is ingevuld, en ook de knecht weer over het gladde hout der gaanderij is weggeschuifeld, dan hoor ik, naast het ritselen der kimono's, die door een zorgende hand worden uitgevouwen, nu voor het eerst het zachte ruischen der bronnen.
Met dit stil gerucht als voortdurende metgezel, verblijvend in dit zeer kunstzinnig ingerichte vertrek, zal ik weer den weldadigen invloed der landelijke rust hervinden. Hier buiten, waar een hotel niet een nu eenmaal onmisbare, onpersoonlijke verblijfplaats is, uitsluitend dienend voor maaltijd en onderdak, maar veeleer iets als een vertrouwd landhuis van een ouden vriend, waarvan de eigen sfeer nog lang in de herinnering blijven zal.
De naderende avond brengt een neer-suizelende motregen, en wanneer de papieren schuifdeuren gesloten zijn, eten wij bij het zachte licht van de staande lamp het avondmaal, opgedischt in een menigte van kleine lakschaaltjes. Daar zijn in goud op zwarten of rooden ondergrond motieven geschilderd, die wijzen op de roemruchtige geschiedenis van deze streek: een paar zwaarden onder een stalen helm, een lange lans en de breed-gerande stroohoed van een zwervend edelman, of ook wel de blazoenen van de oude geslachten, die eertijds hier hun zate hadden.