| |
| |
[pagina t.o. 361]
[p. t.o. 361] | |
rik wouters, interieur, portret van zijn vrouw
| |
| |
| |
Een schilderij dat een mensch en een tijdperk weergeeft
Esthetische analyse van een schilderij van Rik Wouters: een schaal met appelen
door Luc en Paul Haesaerts
VOOR ons: een doek van Rik Wouters, bescheiden, niet groot, zooals hij er vele heeft gemaakt; het dringt zich niet aan ons op als een meesterwerk, maar indien we het met volle aandacht bekijken en voor een oogenblik onze nonchalante houding laten varen, die we wel meer aannemen bij het beschouwen van levens- en kunstuitingen, dan zal het ons veel kunnen vertellen.
In onze verbeelding verlaten we dit museum en verplaatsen we ons met dit schilderij in den oneindigen tijd en ruimte. We zetten het neer in de werkplaats van Van Eyck of van den een of anderen Chineeschen schilder uit de Ming-periode of we plaatsen het voor de oogen van Mantegna, van Rembrandt of van een portrettist van een Egyptischen Pharao; wij stellen ons hun bevreemding, hun verwondering en hun ontsteltenis voor over deze appelen, gelijk aan meteoorsteenen die uit een andere wereld zijn komen vallen. Dank zij zulke tegenstellingen treedt de historische beteekenis van een dergelijk doek naar voren. Misschien is het zelfs niet eens noodig zoo ver terug te grijpen en ons zoo ver te verplaatsen om de oorspronkelijkheid van het werk te ontdekken. Laten we 't ons eens voorstellen naast een schilderij van den symbolist Burne Jones bijvoorbeeld, of nog dichterbij, naast een Mellery of een Chirico. Dan is het vooral het psychologische en technische verschil dat ons treft en dat het werk van Rik Wouters karakteriseert.
Rik Wouters. Vergeleken met een Egyptenaar schijnt hij zich weinig aan te trekken van stijl; vergeleken met de Grieken is hij los van alle heilige regels; naast een Van Eyck vinden we hem weinig nauwgezet, vergeleken met Rembrandt gaat hij psychologisch niet diep op zijn onderwerp in; tegenover Mantegna ten slotte houdt hij zich maar weinig bezig met vastgestelde formules en ideeën. Indien we hem aan den anderen kant vergelijken met zijn tijdgenooten, dan zien we dat hij niets heeft van de in zichzelfgekeerdheid van een Mellery, noch iets van diens technische nauwgezetheid; evenmin iets van de moreele kwellingen of het scherp doordringende van een Rops, niets
| |
| |
van het aristocratische, noch van het moeizame of het peuterig-preciese van een van de Woestijne, evenmin iets van de hallucinaties, noch van de vrije techniek van een Servaes.
Maar is hij dan een buitengewone verschijning, die geheel op zich zelf staat in den tijd, in zijn tijd? Is hij zelfs te midden van zijn tijdgenooten een vreemde? Zeker niet - en we kunnen hem zelfs als de beste vertegenwoordiger beschouwen van een richting, die van alle nieuwe richtingen van dezen tijd misschien wel het meest typisch ‘modern’ is. Feitelijk leeft in hem het beste van die groote beweging, die we het luministisch impressionisme noemen en is zijn werk daarvan een van de gezondste, schitterendste, meest frissche en duurzaamste bloemen.
Het werk, dat wij voor oogen hebben is wezenlijk impressionistisch en heeft iets in zich van al wat het impressionisme reeds gegeven had op het oogenblik, dat dit doek geschilderd werd, en ook iets van alles wat deze richting nog zou geven in den loop van haar ontwikkeling.
Dit kleine stilleven heeft iets van den sappigen rijkdom en de intieme warmte van een De Braekeleer, den eersten bescheiden maar vurigen verkondiger van een wederopstanding van het Licht in de Vlaamsche schilderkunst. En als we alle factoren, die deze schaal met appelen deden ontstaan, nog verder willen analyseeren, dan komen ons nog talrijke andere stillevens in gedachte, die elk voor zich een nieuw baken zijn op den weg van het impressionisme. De levendigheid van toets, die zoo tintelend aan den dag komt in de boeken op den achtergrond, doet ons denken aan de bewegelijkheid van een Vogels, als hij ons zijn bloemen voortoovert; de parelmoerachtige teere tinten van het onderste gedeelte van het doek herinneren ons aan de schelpen en het porcelein van Ensor en doen ons beseffen wat Rik Wouters in het begin van zijn loopbaan te danken heeft gehad aan diens buitengewone lessen en welk groot nut hij daaruit heeft weten te trekken; de vereenvoudiging van de vormen van de voorwerpen, zoodat ze op geometrische figuren gaan lijken (cirkels, bollen, driehoeken - kijk naar de schaal, het tafelkleed, de vruchten enz.) is iets dat reeds Cézanne sterk bezighield. Men kan in de gulle overdaad van tinten en het speelsche geflikker van het licht, dat van de bloembladen van de bouquet op het kristal van de schaal ketst, en van de bladen van het boek op de teekening in het behangsel, een equivalent vinden in de tinteling van licht bij Renoir; de liefde voor het alledaagsche, de intieme geuren die opstijgen uit de voorwerpen, die verspreid op tafel liggen, ook Louis Thévenet weet er zijn naieve voorstellingen van groenten, worsten, pannen en koeken mee te doordringen. De lucht die trilt rond de schematische vormen, het groote decoratieve rythme, waarin de verschillende onderdeelen van het doek zijn opgenomen - het is hetzelfde wat bij Henri Matisse als 't ware het leitmotiv van zijn kunst zal worden: een streven naar evenwicht, naar opbouw, zoodat, niettegenstaande
de onstuimige schilder drift, toch de ver- | |
| |
schillende componenten van het werk geordend zijn - zie maar hoe de lichte en de donkere deelen van het doek zijn uitgewogen, teneinde een sterke structuur te verkrijgen - deze wil tot ordening zal langzamerhand zoo sterk worden, dat het alles gaat overheerschen en we dan een overgang krijgen van het impressionisme naar het constructivisme, - b.v. Ramah, Dehoy, Segonzac, Moreau, Schirren, Paerels.
Zoo zien we dat dit kleine doek een weerspiegeling is van een vruchtbaar tijdvak in de schilderkunst, een cel met een intens leven, die zoowel alle krachten in zich heeft van het verleden als van dezen tijd en ook die de toekomst zullen bezielen. Indien deze eenvoudige schaal met appelen werkelijk, zooals we ons in 't begin voorstelden, aan kunstenaars van voorbije tijdperken getoond zou worden, of indien het in een tijd die nog komen moet, eens onder de oogen kwam van menschen die zich ontwikkeld zouden hebben op den weg van een nieuwe en onvoorziene esthetiek, dan zou alleen al deze schaal een volledig en veelzeggend getuigenis voor die andere menschheid kunnen zijn van de opvatting van schoonheid en leven op een bepaald tijdstip. Zou één enkel overgebleven Egyptisch relief, één enkel Perzisch miniatuur, één biddende figuur van Fra Angelico niet toereikend zijn om aan een scherp doordringenden geest de essentie van een groot beschavingstijdperk te doen kennen?
Wat kunnen we door deze ‘schaal met appelen’ (geschilderd in den zomer van 1913) te weten komen van het tijdvak waarin het ontstond? We kunnen eruit concludeeren, dat er een groep schilders bestond, die alle hetzelfde doel nastreefden. Wij kennen hun namen, het zijn: Monet, Sisley, Cézanne, Renoir, Pissaro, Van Gogh, Oleffe, Jefferys, Thévenet, Dufy, Matisse, Bonnard, Vuillard, Tytgat, Marquet, Utrillo en nog vele anderen, die, hoewel ze allen een sterk uitgesproken persoonlijkheid bezitten, elkaar toch nastaan door hun gemeenschappelijke houding tegenover de schilderkunst en het leven. Wat ook hun onderling verschil moge zijn, al hun werk vertoont een overeenkomst door het licht, de klaarte en de vreugde, die er uitstralen. Het bevreemdt ons eerst een dergelijke uitdrukking van vreugde te vinden in een tijd, die overigens onsamenhangend, verward, somber en zwaar is. Het tijdperk van de machine breekt aan, de mechanisatie wint meer en meer veld in een maatschappij, die er niet rijp voor is, de klassenstrijd verscherpt zich en wordt verbitterder en wanhopiger; de bourgeoisie, snel verrijkt, verliest het contact met het leven, terwijl het volk te arm blijft om zich te kunnen overgeven aan de simpele ‘joie de vivre’. De oorlog is er al, of hij is latent in den geest en de harten van de menschen, de ideologie en de moraal hebben zich het nut tot einddoel gesteld; zelfs de metaphysica is ingelijfd en dient als oorlogswerktuig. De standen, die tegenover elkaar staan doen ieder moeite de godsdienst, wetenschap en kunst voor hùn zaak te winnen.
| |
| |
Intusschen zijn daar nog steeds de artisten die het leven blijven beschouwen en liefhebben. Ze zouden het graag heelemaal in hun armen willen sluiten, maar als ze zich te ver verwijderen van hun huisdeur, dan dreigen twisten en naijver en het niet-begrepen-worden, het noodige enthousiasme en de onmisbare rust te verjagen. De kunstenaar gaat weer gauw terug in zijn veilig omsloten ruimte, poogt al het leelijke te vergeten, - het rumoer, de uiterlijke ijdelheid, en met wat hij heeft bouwt hij zich, heel bescheiden, een eigen wereldje. Alle groote kunstenaars van dat tijdperk worden binnenhuisschilders. Hoe meer hun de maatschappij tegenstaat, hoe meer ze zich gaan hechten aan de eenvoudige dagelijksche werkelijkheid: een paar appelen in een schaal, wat bloemen in een vaas, en het behangselpapier, opgevroolijkt door guirlandes en bloemen, volstaan om opnieuw het mysterie en de waarde van het leven te doen gevoelen en de ellende te vergeten, waarin men gedwongen is zijn dagen te slijten. Hoe meer de ideologie wordt misbruikt, hoe boosaardiger en geslepener zij wordt, hoe meer de artisten zich afwenden van iedere theorie - of ze godsdienstig, philosofisch of maatschappelijk is - en hoe meer ze zich tevreden gaan stellen met een leven en een arbeid, die onmiddellijk in overeenstemming zijn met het landschap, de dingen en de wezens om hen heen; de boeken die Rik Wouters hier geschilderd heeft, zijn niet bestemd om door een in gedachten verdiept wijsgeer doorbladerd te worden - door een Rembrandtieken grijsaard b.v. die zich verdiept in de groote problemen van de toekomst - maar deze boeken hier bestaan alleen om 't oog en 't gevoel te bekoren; de vruchten, die overigens niet bizonder weelderig zijn, stroomen niet uit een hoorn-des-overvloeds van de één of andere godin, die de aarde of het vaderland symboliseert; ze liggen in hun glazen schaal onopgesmukt te wachten op wie er op belust is.
Hier zien we dus een beweging in de kunst, een oeuvre dat een tegenstelling vormt met zijn tijd of misschien nog beter: dat ontstaat uit een heimelijk en diep gevoel van hoop in een troosteloozen en onevenwichtigen tijd, die toch ook reeds zwanger is van nieuwe waarden en die in het diepst van zijn wezen niet wanhoopt, de vreugde, de harmonie en de zonzijde van het leven te hervinden.
* * *
Laten we nu eens zien hoe Rik Wouters met behulp van de plastische middelen die hem ten dienste staan deze vreugde, die misschien wel de uitdrukking is van den geheimen wensch van onzen tijd en die in elk geval de verborgen drijfveer is van zijn kunst, heeft uitgebeeld.
Het is wonderlijk, als men het werk van Rik Wouters in zijn geheel beschouwt, te constateeren met welk een standvastigheid er steeds weer zekere onderwerpen in voorkomen, die als 't ware van nature bestemd zijn het geluksgevoel uit te beelden. Deze schilder, die een antipode van de sym-
| |
[pagina LXXII]
[p. LXXII] | |
rik wouters: ‘schaal met appelen’ (museum, brussel), waaraan de beschouwing haar titel ontleent
rik wouters' zelfportret aan het begin van zijn opbloei en (rechts) kort voor zijn dood
| |
[pagina LXXIII]
[p. LXXIII] | |
de vreugde en haar symbolen in het werk van rik wouters
de vrouw - haar lach en glimlach
| |
| |
bolisten is, die niets cerebraals of berekends heeft, verzamelt onbewust alle schilderachtige motieven, die alle op de primitiefste wijze symbolen van de vreugde zijn.
Ten eerste zijn daar de Bloemen. Kijk naar deze rozen, die door hun aanwezigheid de schaduw opvroolijken. Zij groeten hun zusters op het bebloemde behangsel. Deze aanwezigheid van bloemen, die in het stilleven, dat we hier beschouwen, nog bescheiden is, is triomfantelijk in 't overige werk van Rik Wouters. Er zijn overal boeketten te vinden, op de tafels, de kasten, de kamerschermen, op de gordijnen en de toilettafels. Dikwijls vult een enkele bos bloemen een geheel doek. Maar alles wordt bij Rik Wouters een aanleiding voor bloemen: het veelkleurige waschgoed, dat opgehoopt ligt rond de strijksters, de tafelkleeden, die op de tafels liggen, de landschappen die in de verte te zien zijn door een open raam. En elk van zijn doeken - kijk maar naar deze schaal met appelen - is ten slotte één groote boeket waarin de weergegeven voorwerpen onder een magisch licht zich voordoen als twijgen, bladeren en bloemen.
Een ander symbool van de vreugde: het Licht. Het sluipt, voorzichtig maar vastberaden, tot in alle hoekjes van de schilderijen van Rik Wouters; het doet al zijn kleuren opvlammen, laat ze zingen, dronken van vreugde; het zoekt met voorliefde de glimmende voorwerpen op, waarin het zich met graagte stort; het vormt er prisma's van en verzadigt ze met glans en luister. Het dringt tot in de diepste schaduwen binnen, die het overheerscht en verheldert. Kijk eens hoe het op het kristal van deze schaal speelt, hoe het de tinten van dat witte waschgoed moduleert, hoe het de zware schaduwen aanvalt, die de boeken op den muur werpen.
Rik Wouters brengt in zijn doeken alle dingen bijéén, die het licht kunnen opvangen en vasthouden en het lichtspel onophoudelijk weergeven: glimmende tafels, het glas van de vensters en de schilderijen, porcelein, vazen, glazen lampenschermen, vloeistoffen en ten slotte de spiegels, die vroolijk en praatziek de beelden opvangen, weergeven en vermenigvuldigen. Een getoover van lichtweerspiegelingen transformeert de menschen en de dingen tot elementen van vreugde en het behaagt Rik Wouters het door heel zijn werk te laten spelen. Het stilleven, dat we voor ons hebben, kunnen we zien als een vuurwerk van licht, dat naar alle kanten uitéénspat en dat met zijn dynamische kracht de uitééngescheurde deelen van de voorwerpen kris kras door elkaar gooit. De muzikale beweging van het doek is als chromatisch orgelspel.
Dan eindelijk nog als derde symbool van leven en vreugde: de Vrouw. Zelfs hier, in dit werk, dat oogenschijnlijk geen figuren weergeeft, is toch haar bestaan aangeduid. Eenige losse penseelstreken stellen een paar dames handschoenen voor, die onachtzaam ergens neergegooid zijn; ze roepen een gevoel op van overgave en van vroolijke haast.
| |
| |
Deze aanwezigheid van de vrouw zal één van de hoofdbestanddeelen van zijn werk worden, niet alleen in de schilderijen, maar ook in het beeldhouwwerk. Het zal de vrouw zijn - zijn vrouw, zijn dagelijksche gezellin, die het middelpunt vormt van het grootste gedeelte van zijn doeken. Doch wat hij weergeeft als hij haar schildert, dat is niet de psychologie van haar wezen, maar het spel van het licht waarin ze zich beweegt; we zien haar nu eens aan een keukentafel staan strijken, dan weer uitgestrekt in een fauteuil, lezend of naaiend bij de tafel, zich buigend uit een raam. Er is overal de warmte te voelen van een voortdurende vrouwelijke aanwezigheid in de dagelijksche omgeving. En als hij haar dan lachend weergeeft, wordt ze meer en meer een uitdrukking van vreugde. De symbolen die Wouters kiest - de vrouw, het licht, de bloemen - hij begint ze dooréén te mengen - de vrouw, te midden van bloemen, gekleed in gebloemde japonnen, wordt zelf bloem; haar handen schikken tulpen, chrysantemums en rozen in groote vazen. En het licht, dat ook mee gaat doen met dit spel, maakt zich meester van al deze beelden van de vreugde en laat ze tot in 't oneindige weerkaatsen in de ramen en in de spiegels. En was hij niet geroepen zijn visie vast te leggen van het leven, zooals hij dat in geestvervoering ontwaarde - en die hij verwerkelijkte in zijn verwonderlijke bacchante ‘la Folle Danseuse’, die we niet kunnen aanschouwen zonder onweerstaanbaar meegesleept te worden door haar vurige onstuimigheid. Het is vreemd in de groote lijnen van deze dynamische materialisatie van een primitieven wil-tot-geluk, den vorm van één van de oudste magische teekenen terug te vinden, die de menschheid kent: de swastika, het symbool van de zon.
Rik Wouters heeft zijn symbolen dooreengemengd en verbonden tot één enkelen kreet van vreugde.
* * *
Een werk zooals wij hier voor ons hebben is gemaakt met een volstrekte zelfverzekerdheid, - men voelt dat de schilder, van het oogenblik af dat hij het heeft ontworpen, zeker was van zijn middelen, zeker van zijn handen, van zijn sprong, van het resultaat. De natuur staat daar voor hem, geurend, barstend van gezondheid, veelzeggend; de schaal wijd open als een groote bloem, biedt haar appelen aan; daaromheen de handschoenen, een bonte mengeling van papier, boeken - de blaren van een bos bloemen neigen voorover; dan, dichterbij nog een klein theekopje, dat als een lichtgevende wachter van dat groote centrale hemellichaam, de zon, ook diens vorm schijnt te willen nabootsen.
De natuur is goedertieren en de techniek al evenzeer. Ziehier het doek waarop de schildering moet worden aangebracht, het blanke linnen is zorgvuldig voorbereid - frisch, soepel; op de tafel liggen de tubes, die de vloeibare en fonkelende verf bevatten en die ze bij den minsten druk van den duim
| |
| |
uitspuwen. Het palet van Rik is wit, dezelfde blankheid als van zijn doek; hij wil het zoo, opdat hij, als hij er zijn kleuren op zal zetten, al vooraf zal kunnen beoordeelen hoe de verhouding zal zijn van de tinten, die hij op het blanke doek wil aanbrengen. Rik maakt zich één voor één van alle tubes meester en zet op zijn lichte palet een regenboog van kleuren. Ze zijn in strijd met elkaar door hun hardheid, maar komen overeen door hun intensiteit. Een klein potje bevat de lijnolie, die de te stijve verf zal verdunnen. Dan eindelijk nog de bundel penseelen, lang, dun, nerveus, soepel. Ze zullen gaan leven en zich gaan bewegen, zooals het stokje van een dirigent, zooals het potlood van een architect, of de penhouder van een schrijver. Ze zullen van de eene kleur naar de andere gaan, zooals de vingers op een piano; ze zullen gamma's gaan oefenen op de mooie blanke materie in 't midden van het palet; dan zullen ze eensklaps toeschieten op het wachtende doek, daarop de kleuren ordenen op een nieuwe wijze en een harmonisch geheel scheppen. De kleuren worden appelen, kristallen, bloemen: ze worden lichtstralen, trillingen van schoonheid en vreugde. Aan het andere einde van het penseel bevindt zich de hand van den schilder en alles wat haar verbindt met zijn vurig brein, met zijn emotie, met zijn ongeduldigen wil. De schilder, evenals zijn objecten der natuur en alle technische hulpmiddelen, bevinden zich in een tijdelijken staat van geluksextase. En dat orkest - natuur - techniek - menschelijke ziel - gaat nu beginnen; het meesterwerk - de zang wordt geboren. Het wordt plotseling geboren, vreugdevol, onweerstaanbaar. Een werk als dit ontstaat gemakkelijk en zeker, er zijn slechts enkele uren voor noodig om het te verwerkelijken, maar die uren zijn gezegende oogenblikken, gedurende welke alles harmonisch samenwerkt tot een welslagen.
Het geheele oeuvre van Rik Wouters gelijkt in dit opzicht op het doek, dat we voor ons hebben. Al het werk is ontstaan, dank zij een gezegend oogenblik, waarop alles harmonisch samenwerkte. Het is niet dit doek alleen of dat andere, dat in een straal van vreugde en inspiratie ontstond; alles wat onder zijn teekenstift, zijn penseelen, zijn boetseerstok uit kwam, hebben we te danken aan één lang gelukkig oogenblik.
Het is verwonderlijk te bedenken, dat het voornaamste van wat Rik Wouters achterliet, in het korte tijdsbestek van ongeveer drie jaar werd gemaakt. Dat komt, doordat er talenten zijn, levens, die, dank zij een gelukkigen samenloop van omstandigheden, plotseling opbloeien en zich heel snel ontwikkelen. De oorzaak hiervan is, dat er een zeker evenwicht is ontstaan tusschen oogenschijnlijk zeer verschillende factoren, die voor den oppervlakkigen beschouwer onafhankelijk van elkaar schijnen te staan, en zelfs aandoen als tegenstrijdigheden; materialistische elementen, die zich verbinden met een zeer subtiel, verborgen, moreel evenwicht. Dat is hetgeen zich bij Rik Wouters voordoet. Hij heeft weten te breken met een vak en met opvattingen, die zich aan hem hebben opgedrongen, zonder van hem
| |
| |
te zijn. Hij koos zich een gezellin, wier aanwezigheid hem aanvuurde. Geld was waarschijnlijk schaarsch, maar ze beschikten over een huis en ze hadden iets om van te leven en om het atelier van linnen en verf te voorzien. De vrienden waren in spanning over hetgeen er te voorschijn zou komen. Hij was tegelijkertijd jong en rijp. Hij had in zich een groot zelfvertrouwen en een enormen scheppingsdrang. Hij wilde de menschen verrijken met zijn opvatting van het leven en van de wereld. Al was hij zich bewust van het moeilijke van zijn taak, hij voelde toch de mogelijkheid in zich om, niettegenstaande alles, het tot een goed einde te brengen.
Alles was gereed; de vuurpijl kon afgaan. Ze ging af.
Gedurende drie buitengewoon vruchtbare jaren duurden de onontbeerlijke voorwaarden om zich te kunnen ontplooien voort; de werken ontstonden, dadelijk al rijp, eerlijk, gezond, vurig, degelijk, duurzaam en blijvend actueel.
Maar al wist Rik Wouters een harmonie te verwerkelijken, overal elders was intusschen chaos. Elders, dat wil zeggen in de wereld, in die wereld, die hij, evenals alle andere groote kunstenaars van zijn tijd, was ontvlucht. En toch was ook daar overal een overdadige natuur en technische middelen, die zich steeds verder ontwikkelden, en zelfs voor een groot gedeelte een menschelijke drang om gelukkig te leven en om te scheppen. De drie factoren, die harmonie in een kunstwerk kunnen verwekken, natuur - techniek - menschelijke ziel - waren ook daar aanwezig. Maar intusschen begon het orkest niet te spelen; dat, wat een gezegend oogenblik had kunnen zijn, waarop alles in harmonie samen had kunnen werken, kwam niet: angst sloeg een ieder om het hart, de oorlog brak uit.
Toen Rik Wouters zijn mobilisatie-oproep kreeg, was het twee uur in den morgen. Op zijn ezel stond, onafgewerkt, een groot stilleven: in het midden van het doek bevond zich dezelfde kristallen schaal, die we hier zien, maar dit keer met perzikken gevuld. Wouters bleef kalm, met een absolute koelbloedigheid maakte hij zijn schilderij af. Dat schilderij kennen we: het is een meesterwerk. Toen hij klaar was, nam hij de perzikken, die in de schaal lagen en gooide ze met een gebaar van woede en een oneindig verdriet, één voor één uit het raam.
Men kent het verdere verloop; zijn deelnemen aan den oorlog voor Luik, zijn walging, zijn interneering in Holland, zijn weggevreten gezicht, het herhaalde chirurgische ingrijpen, dat hij moest ondergaan. Hij kon dan nog eenige doeken schilderen van een koortsige en stormachtige atmosfeer.
Hij roept in zijn ballingschap zijn vrouw bij zich, die hij in zijn brieven zijn ‘zon’ noemt. Zijn vrienden vullen zijn ziekenkamer met bloemen, maar niets kan meer helpen, het geluk zal niet meer terugkomen, Rik Wouters is veroordeeld.
* * *
| |
[pagina LXXIV]
[p. LXXIV] | |
detail van rik wouters' bacchante ‘la folle danseuse’ - onder: zonneteekens: 1, swastika op een vaas uit boeotië (7e eeuw v.chr.); 2, drievoet op een munt uit lycia; 3, ‘la folle danseuse’
| |
| |
‘de perziken’ waaraan rik wouters werkte toen hij zijn mobilisatieoproep ontving
| |
| |
Zijn vreugde blijft bestaan, zij heeft zich voor altijd in zijn werk geïncarneerd, al was het slechts in dit eenvoudige stilleven.
Indien we er onze aandacht eenige oogenblikken op concentreeren, krijgen we dan niet langzamerhand het gevoel van de ontroerende en stralende aanwezigheid van hem, die het schilderde in een devoot oogenblik van vurig geloof in het leven.
Meysse, 22 Maart 1936.
| |
Opgave van eenige literatuur over Rik Wouters en aanhalingen uit nog onuitgegeven documenten over den schilder
Aanhaling uit een nog onuitgegeven boek over Rik Wouters door zijn vriend J.F. Eslander geschreven en gedeeltelijk gepubliceerd in ‘Le Rouge et le Noir’ van 27 novembre 1935.
‘Rik Wouters connut jusqu'à vingt-huit ans une vie pénible de travail acharné et de rudes privations, n'étant point de ceux qui savent se pousser dans le monde. Farouche et orgueilleux, il n'attendait rien que de sa propre énergie et se refusait obstinément aux moindres contraintes. Il vivait en sauvage, dans de pauvres logis, aux prises avec la pire misère, n'ayant que deux ou trois compagnons aussi obscurs que lui. C'était un petit malinois, trapu, solidement bâti, l'allure d'un gars de province taillé pour le travail et résolu à se frayer un chemin dans la vie. Très gai et courageux, il n'avait jamais pu se plier aux exigences d'un autre vie que celle des milieux simples et frustes dont il gardait l'empreinte dans son language, dans ses manières, ses habitudes et ses goûts - et dans son trou, au milieu des siens, les gens de tous les jours.’
A.J.J. Delen, Rik Wouters, zijn leven, zijn werk, zijn einde. De Waelburgh Uitgeversmaatschappij Blaricum 1922; van denzelfden schrijver: Onze Kunst, jaargang 13 N.S. (1914).
Charensol, l'Art Vivant, Paris 1927.
Luc et Paul Haesaerts, ‘Flandre’ Vol. I l'Impressionnisme. Editions des Chroniques du Jour Paris 1933.
Otto van Tussenbroek over Rik Wouters in Elseviers Maandschrift van 1918, deel II.
Edgar Tytgat, Quelques images de la vie d'un artiste, met houtsneden van den schrijver.
Uit aanteekeningen, door hem zelf geschreven of door zijn omgeving overgebracht:
- ‘Mon temps est précieux; ma vie n'y suffira pas; j'en ai au moins pour cent ans.’
- ‘Je continue à aller bien. Tous les jours soins aux rayons Roentgen. Déjà eu deux ou trois fois vingt-quatre heures de radium. Les docteurs sont très contents, aussi parce que je reste gai ayant pourtant raisons d'être un peu triste. Vous pensez, je parle comme un gaga, un Zieverant. Pour manger c'est terrible, ne pouvant desserrer les dents et cela à jamais. C'est donc une infirmité pour ma vie et par-dessus une sale tête. Mais je m'en fiche. C'est donc naturel que les docteurs insistent pour que je me divertisse. Donc d' accord avec eux je me donne an travail quand il fait trop mauvais pour sortir. Patience et travaillons.
Je vous embrasse tous (détail amusant!) je ne sais plus embrasser, mes lèvres semblent paralysées, impossible de donner un baiser.’
Uit aanteekeningen van de vrouw van den schilder voor een te publiceeren boek:
‘Il ne rêve plus que beauté et peinture. Les plus belles fleurs sont amoncelées dans sa chambre: il les adore et c'est tout ce qui le rattache encore à la nature. Pendant ses moments de lucidité, il les examine et les étudie; il les peint en imagination. Un jour, alors que son infirmière arrangeait une brassée de belles roses blanches dans un vase près de son lit, elle lui dit en hollandais: ‘Snoezige bloemen, niet waar, M. Wouters’. Et il répondit gravement: ‘Non! pas snoezig, Zuster, mais belles, belles du toute la beauté de la vie! Voyez comme elles sont belles. Voir! voir clair! Voilà ce qu'il faut faire pour peindie! Maintenant seulement je vois clair!’
Ces mêmes fleurs, ayant d'avoir perdu leur éclat, virent les yeux de Rik se clore à jamais le II juillet 1916.
|
|