| |
| |
| |
De Saksische landsbibliotheek en het nieuwe museum van het boek
door Helene Muller Massis
OP den 11den Mei 1935 had in Dresden de plechtige inwijding plaats van het nieuwe museum van het boek, dat een onderdeel vormt van de Saksische landsbibliotheek, welke in het aan de Elbe gelegen Japansche Paleis gevestigd is. Zoowel de bibliotheek zelf (van wetenschappelijk, artistiek en technisch oogpunt beschouwd) als hare behuizing zijn eene beschouwing overwaard. Bovendien beteekent de opening van dit museum weer een belangrijke aanwinst voor de kunststad Dresden. Hoe weinige van zelfs de grootste bibliotheken bezitten geschikte localiteiten om een deel van hunne schatten doorloopend voor het kunstlievende publiek ten toon te stellen. Onzichtbaar, opgesloten sluimeren deze in stoffige, donkere ruimten, slechts zelden door den een of anderen geleerde, misschien nog verstrooid, ter hand genomen! Hoe groot is het gevaar, dat al de schoonheid van middeleeuwsche schrijfkunst, miniatuurschilderkunst, oude en nieuwe drukkunst, illustratie- en boekbindkunst in vergetelheid raakt! Hier nu is een schatkamer ontstaan, waar al dit schoons van vorstelijk of tenminste persoonlijk eigendom geworden is tot een algemeen toegankelijk bezit, waar het wordt tot een bron van ontwikkeling, studie en kunstgenot!
Het is geen onverschillig plekje gronds, geen willekeurig gebouw, dat nu sinds bijna honderdvijftig jaren de landsboekerij herbergt; met de geschiedenis van het vorstelijk Dresden is die van het Japansche Paleis ten nauwste verbonden. Verdiepen we ons dus eenige oogenblikken in de geschiedenis van het gebouw zelf. Men weet, dat August de Sterke, voortbouwend op de plannen van den genialen vestingbouwmeester von Klengel, na den grooten brand van 1685 aan deze zijde van de Elbe een nieuwe stad liet ontstaan (Neustadt) die geheel volgens Italiaansche renaissance opvatting moest worden geconcipieerd (zie Elsevier's Maandschrift Jan. 1935). Met de hem eigen voortvarendheid zette hij deze grootscheepsche plannen door. Er waren jaren, dat het aantal bouwarbeiders dat der inwoners overtrof. Pöppelmann (de bouwmeester van den Zwinger) werkte eerst onder Klengel mede en zette na diens dood het werk voort. In 1717 kocht August de Sterke het landhuis aan de Elbe, dat daar in 1715 door Graaf Flemming gebouwd was en dat den naam van ‘Holländisches Palais’ droeg, daar Flemming het aan den Hollandschen gezant Harsolte van Craneborg verhuurde. Deze stierf echter reeds in 1716.
Dit oorspronkelijke Holländische Palais is nog als een deel van het tegen- | |
| |
woordige paleis bewaard gebleven; het omvat het middengedeelte van den Elbevleugel en het hoofdtrappenhuis. August de Sterke wijdde het gebouw in met een groote ‘assemblée’, waarbij in het park een schitterend vuurwerk werd afgestoken. Hij had een groote voorliefde opgevat voor dit gebouw, dat hij door Pöppelmann liet uitbreiden met twee vleugels aan de stadzijde. Een monumentaal hek sloot het voorplein af. Een 26 M. breede allee (de tegenwoordige Königstrasse) leidde recht op het gebouw aan. - Ter eere van het huwelijk van den keurvorst met de keizersdochter Maria Josepha (1719) werden groote feestelijkheden aangericht, die vier weken duurden en het is weer in het Holländische Palais, dat de koning zijne gasten ontvangt. Met trots toont hij hun de kostbare inrichting. De avondfeesten in het park moeten bijzonder luisterrijk geweest zijn, daar ook de tuin kunstzinnig was aangelegd en versierd met barok-plastieken. Een gedeelte van het park is tot op onzen tijd bewaard gebleven; de beelden staan nu in den Grossen Garten. De ligging van het park, dat met groote steenen trappen als het ware tot in de Elbe afdaalt, is van een groote bekoring; aan de overzijde van de rivier, die hier een flauwe bocht maakt, ontwaart men het markante silhouet van oud-Dresden met zijne vele torens, door groene bronzen daken gedekt; bij bepaalde belichting een bijna onwezenlijk vizioen. Hoe levendig kan men begrijpen, dat August's hoogst artistiek gemoed deze plek uitkoos om er eenige zijner schoonste droomen ten uitvoer te brengen!
Had graaf Flemming reeds een groote verzameling aziatisch porcelein bijeengebracht, de koning vergrootte die nog, ja, droomde er van het geheele paleis als het ware in een porcelein-paleis te herscheppen. De fantastische ontwerpen daartoe zijn in talrijke exemplaren in het Kupferstichkabinet aanwezig. Voortdurend werden door Pöppelmann veranderingen en vergrootingen ontworpen, ook voor het voorplein; in een kroniek van Jan. 1723 staat te lezen: ‘Es wurde in Dresden auf der Meissnischen gasse der Aufgang zur Wegreissung sechs neuerbauten Häuser gemacht, so dem Kgl. Japanischen Palais den Prospekt versperret. Die Eigentümer bekamen solche baar bezahlt.’ Hier treedt voor het eerst de naam ‘Japanisches Palais’ op, die voortaan dien van Holländisches Palais gaat verdringen. In 1723 verhuist de Kunst-Kammer uit het oude slot hierheen. Steeds meer uitbreidingen worden uitgevoerd, een geheele verdieping wordt bijgebouwd, de zijgebouwen een halve verdieping verhoogd. Een prent van 1726 geeft hiervan een beeld, evenzoo van den fraaien aanleg van den tuin. Wat de inwendige inrichting aangaat, leze men een beschrijving uit dien tijd: ‘Ein kaum zu beschreibender Reichtum an japanischem mit Gold, Silber und Edelsteinen versetztem Porzellan, auf welchem die allerdurchlauchtigste Landesherrschaft jederzeit drinnen speist und welches allein fast eine Million Thaler estimiret wurde.’ Verder vond men er zilveren lichtkronen, tallooze kunstvoorwerpen en curiositeiten, plafond- en muurschilderingen van groote kunstwaarde; in den
| |
| |
tuin verschillende nymfengroepen, o.a. de beroemde Venus met Cupido van den Franschen beeldhouwer Coudray. Sedert 1724 bewaakt een compagnie soldaten het slot. Doch de koning is nog niet bevredigd; de geheele architectuur moest in porcelein, stuc, verguld houtsnijwerk en spiegels als het ware opgelost worden. Op de binnenplaats wenschte hij porceleinen vazen en platen, die in den wand ingelaten moesten worden. Deze eisch ging de prestaties van de toen malige porcelein fabricage te boven. De koning was als bezeten door die idée.
Volgens plannen van Pöppelmann en Longuelune werd in '29 weer een groote verbouwing op touw gezet, waardoor het gebouw weer grandioser te voorschijn kwam; de kamers van de eerste verdieping werden verhoogd door de tweede etage heen. In een bouwbericht, waarin een nauwkeurige beschrijving van elk der vertrekken en hun inventaris wordt gegeven, staat o.a.: ‘In einem der oberen Zimmer sieht man die 48 grossen Gefässe aus weiss und blauem Porcellan, für welche der König von Pohlen dem itzigen König von Preussen ein Regiment Dragoner gegeben hat.’ 's Konings fantasie stond voor niets! De slotkapel werd nagenoeg geheel in porcelein uitgevoerd: kansel, altaar, zelfs de orgelpijpen, alles wit met goud. Hier moesten de twaalf levensgroote apostelen hun plaats vinden. Ook de oeverpromenade werd uitgebouwd en het geheel begon meer en meer het ideaal nabij te komen. Vóor zijne reizen naar Warschau (August was sinds 1697 koning van Polen) en onmiddellijk ná zijn terugkomst kwam de koning de vorderingen in oogenschouw nemen. Zoo ook vóor zijne reis in 1732, van welke hij niet meer naar zijn geliefde Dresden zou terugkeeren. Zijn porceleinpaleis golden zijn laatste gedachten. - Onder August's opvolger stokte de bouw, de kas was leeg en August's zoon was niet veel meer dan een werktuig in de hand van den oppermachtigen minister graaf Brühl. En deze stelde meer belang in het aanvullen van zijn eigen verzamelingen en paleizen! Het gebouw kwam evenwel in 1733 nagenoeg klaar - waarvoor we tot op heden dankbaar mogen zijn. De inwendige inrichting echter werd nooit voltooid. - Hoewel Pöppelmann met andere bouwmeesters, De Bodt, Longuelune en Knöffel, samenwerkte, is het toch zijn geest, dien we hier als doorslaggevend herkennen. Men zie slechts de feestelijke gratie van de binnenplaats! Voorwaar een feestzaal onder den blooten hemel, een glanspunt van barok-architectuur. De kostelijke
humoristische Chineezen, die als caryatiden dienst doen, zijn het werk van Kirchner. Zij herinneren eenigszins aan Permoser's werk in den Zwinger. (Kirchner was leerling en medewerker van Permoser tijdens den Zwingerbouw. In de geschiedenis van het Meissner porcelein speelde Kirchner als eerste werkelijke beeldhouwer en voorlooper van Kändler een belangrijke rol.) De vier en twintig Chineezen zijn alle verschillend. Van zijn hand zijn ook de dragende figuren in de voorhal.
Tijdens den zevenjarigen oorlog, waardoor Dresden zooveel geleden heeft, ontkwam ook het Japansche Paleis niet aan het noodlot! Het werd als opslag-
| |
[pagina XLVII]
[p. XLVII] | |
de saksische landsbibliotheek te dresden - tuinzijde en vestibule
| |
[pagina XLVIII]
[p. XLVIII] | |
bladzijde uit den sachsenspiegel - 14e eeuw
saksische landsbibliotheek - dresden
| |
| |
plaats gebruikt; het porcelein werd in de gewelfde onderverdieping opgepakt en daardoor gelukkig grootendeels gered. Nog jaren na den vrede bleef deze toestand bestaan, totdat op voorstel van Marcolini besloten werd, het gebouw voor de koninklijke verzamelingen, de bibliotheek en de antieke sculpturen te bestemmen, welk plan in 1785-'86 tot uitvoering kwam en wederom een verbouwing noodzakelijk maakte. Bij deze gelegenheid kreeg de voorbouw aan den Kaiser Wilhelm Platz zijn opschrift: museum usin publico patens. De gevel is met een breed relief versierd: eene vrouwengestalte (de kunst) troont onder palmen. Saxonia komt naderbij met dienaren, die porceleinen vazen dragen; van de andere zijde naderen Japanners, eveneens met vazen. Dit relief is vermoedelijk van 1785-'86, terwijl de beide vrijstaande hoekfiguren (Minerva en eene oostersche vrouw) uit de bouwperiode van 1730 stammen. In Mei 1813 verkeert het paleis in groot gevaar, daar het midden in de gevechtslijn ligt. Gelukkig echter weet een zekere Inspektor Lipsius den russischen bevelhebber te bewegen, het paleis te sparen. Op het plein vóór het paleis (vroeger de Topfmarkt) hield op 3 Juni 1809 koning Jerome van Westfalen parade over acht regimenten Hollandsche en Westfaalsche troepen; hier stelden de Franschen in 1813 de wagens en kanonnen op, die ze den Oostenrijkers hadden afgenomen. In Mei 1818 werden de vestingwerken gesloopt en met het verstommen van het oorlogsgerucht zijn de wisselvallige avonturen van het Japansche Paleis voorloopig voorbij. Rest ons dus de geschiedenis der bibliotheek na te gaan, die onlangs (Februari 1936) honderdvijftig jaren binnen de muren van het Japansche paleis lief en leed van de Saksische koningsstad mee beleefde. - Haar oorsprong vond de bibliotheek in de verzameling van keurvorst August, die reeds in 1556 vermeld wordt. In 1574 omvatte zij reeds 1721 deelen, zooals blijkt uit den nog bestaanden geschreven catalogus uit dat jaar. Zes jaar later was
het aantal boeken reeds tot 2354 gestegen. Een groot aantal dezer boeken waren door Jacob Krause van kostbare leeren banden voorzien. Krause wras in het Duitschland der renaissance de beroemde boekbinder van zijn tijd. De opvolger van keurvorst August bracht de bibliotheek van zijn vader, die tot nog toe in Annaberg bewaard werd, naar het slot te Dresden en breidde haar aanzienlijk uit door den aankoop van de kostbare verzameling van Dietrich von Werther, die ruim 3300 deelen telde. Hierdoor kwam de bibliotheek van het niveau eener persoonlijke liefhebberij op dat van eene wetenschappelijke boekerij. Door den 30-jarigen oorlog werd voorloopig aan verdere uitbreiding een einde gemaakt en het duurde ruim 100 jaren voor eene nieuwe periode van ontwikkeling intrad. Als zoodanig kan de aanwinst van de 18000 deelen groote bibliotheek van Johan von Besser gerekend worden, die in 1733 plaats vond. Inmiddels was de bibliotheek in de drie zuid-oostelijke paviljoens van den Zwinger ondergebracht (1728), nadat zij door brand uit het slot verdreven, in het z.g.n. regimentshuis aan de Jüdenhof plaats gevonden had. - Na de ver- | |
| |
wildering en den nood van den oorlogstijd was eene periode gevolgd, waarin de litteraire verzamelijver sterk was ontwikkeld. Wat er door het initiatief van particulieren tot stand was gekomen, kwam de keurvorstelijke bibliotheek ten goede: in 1764 kon zij de boekerij van graaf Bünau (42000 deelen, voornamelijk werken over Duitsche geschiedenis) en in '68 die van graaf Brühl overnemen. De laatste omvat voornamelijk werken op algemeen- en kunstgeschiedkundig gebied. Door deze aanwinsten was de bibliotheek reeds op 174000 deelen gekomen en nam haar plaats in onder de eerste boekerijen van Duitschland. Eene groote verandering en verbetering bracht de verhuizng naar het Japansche paleis, die in April 1786 gereed kwam. Ook in het karakter der bibliotheek als gebruiksinrichting kwam verandering. Tot dusver was het eene heele
onderneming geweest, een bepaald boek ter leen te krijgen en ook was dit zonder persoonlijke introductie vrijwel onmogelijk. Onder de leiding van den bekwamen bibliothecaris Adelung werd de bibliotheek van 1788 af in eene openbare inrichting veranderd, ten vrijen gebruike van het publiek. Hiermede hand in hand ging de instelling van eene vaste som voor regelmatige aankoop en aanvulling. - De 19e eeuw bracht wederom belangrijke aanwinsten, o.a. de 1000 deelen tellende bibliotheek van koning Friedrich August I en de Delser slotbibliotheek, ongeveer 4000 banden en 300 rollen muziek door koning Albert geschonken; verder het muzikale archief der Katholische Hofkirche, waardoor de bibliotheek ook op muziekgebied tot de belangrijkste behoort. De handschriftencollectie groeide ook steeds aan dank zij schenkingen uit het koninklijk en staatsarchief, door schenking van de correspondentie van Böttiger (20.000 brieven) aankoop van de nalatenschap van August Wilhelm von Schlegel enz. enz. - Deze groei en bloei echter eischt plaats! Reeds had de bibliotheek hare medebewoners verdrongen. Oorspronkelijk slechts 3 zalen en 23 kamers op de 1ste verdieping beslaande, vulde zij weldra alle ruimte. Het porcelein (de kostbaarste en grootste keramische verzameling van de westelijke wereld) werd eerst naar de kelderverdieping verdrongen, waar zij aan de gevaren van grondwater bloot stond en ten slotte stiefmoederlijk ondergebracht op de 2de verdieping van het Johanneum. De voor de antieke beeldhouwwerken in gebruik genomen zalen waren in 1834 door Gottfried Semper versierd. De groote klassicistische bouwmeester was vol indrukken naar Dresden teruggekeerd en decoreerde de zalen naar hartelust met fresco in pompeiaanschen en griekschen trant. Toen van 1884-'87 ook de sculpturen plaats moesten maken en naar het Albertinum op de Brühlsche Terrasse verhuisden, werden ook deze zalen door de boeken overstroomd; de wanden werden er geheel mee bedekt. Zoo is gelukkig beschadiging van
Semper's decoratie voorkomen. - Maar al deze uitbreiding gaf slechts tijdelijke ontspanning; in 1925 werd aan het ministerie gemeld, dat spoedig alle beschikbare ruimte bezet zou zijn, terwijl ook de openbare dienst en de administratie steeds meer ruimte gingen eischen. Het
| |
| |
aantal aanvragen bijv. dat in 1920 nog 57000 bedroeg, is inmiddels tot 223000 gestegen! Er werd dus tot eene verbouwing besloten, die in 1927 een aanvang nam en ten gevolge van de slechte tijden en economische moeilijkheden met velerlei onderbrekingen en met het overwinnen van groote moeilijkheden gepaard ging. Eerst in 1933 werd dank zij de nieuwe koers in het economisch programma de voleinding van het groote werk mogelijk gemaakt, dat in 1935 klaar kwam en door de plechtige inwijding van het museum gevierd werd. - Uiterlijk is aan het paleis niets veranderd. Ook is de bibliotheek gedurende de verbouwing geen enkelen dag gesloten geweest, wat zeker ook als geen geringe prestatie mag worden opgemerkt! - Door eene vernuftig berekende opstelling van de boeken heeft men het geheele magazijn in de bovenste verdiepingen kunnen onderbrengen. Halverwege de 5 m. hooge tweede verdieping heeft men een tusschenvloer aangebracht, waardoor veel plaats gewonnen werd. Naar schatting zal men bij een aanwas van ongeveer 12000 boeken per jaar voor de eerste 25 jaar plaats genoeg disponibel hebben. De uitgewonnen ruimte in parterre en eerste verdieping kwam aldus vrij voor het nieuw in te richten museum (in de door Semper gedecoreerde zalen) en voor eene moderne bibliotheekinrichting. De leeszaal kon met 124 plaatsen uitgebreid worden; deze is in lichtkleurig gelakt hout uitgevoerd, zeven hooge ramen geven uitzicht op het park en de Elbe. In de hoekzaal liggen 9000 tijdschriften ter lezing. Liften en buispost verbinden de leeszaal met de magazijnen en de uitleenzaal. Evenwijdig aan de leeszaal loopt een wandelgang, waar men kan converseeren en aan kleine tafeltjes ververschingen gebruiken; verder is er een muziekleeszaal, een kamer voor geleerden, een schrijfmachinekamer, enz. In de kaartenzaal zijn 30.000 landkaarten ter inzage, die men op groote tafels kan uitleggen. De afdeeling der catalogi is een chapiter op zichzelf! Er zijn ongeveer veertig, volgens verschillende
systemen samengesteld, waarvan de voornaamste, de alfabetische catalogus, een omvang van 1550 deeltjes heeft! Op het oogenblik bestaat het bezit van de bibliotheek uit ruim 800.000 boeken, 500.000 kleine boekjes en brochures, 6000 deelen handschriften, 3000 incunabelen (wiegedrukken), 30.000 landkaarten, 25.000 muziekboeken. Dus genoeg om iederen boekenliefhebber te doen watertanden! De geheele omgeving werkt ook tot rustig genieten mede. Iets feestelijks komt over den bezoeker, als hij het statige gebouw binnengaat. Het is als in den tijd van de barok, toen men ook eene boekerij als eene feestelijke ruimte opvatte, men denke slechts aan de bibliotheken in Weenen, Mannheim, Amorbach en andere. Dat het gelukt is de eigenaardige sfeer, waarvan het gebouw doortrokken is, niettegenstaande de inwendige moderniseering in hoofdzaak te behouden, dankt men in de eerste plaats aan de uitstekende samenwerking tusschen de architecten en de beambten der bibliotheek. Dikwijls moest men terwille van het behoud van oude cultuur- of kunstwaarden de toepassing van moderne technische mogelijkheden opgeven.
| |
| |
Maken we nu in gedachten een rondgang door het museum, treden we binnen door de zware gebeeldhouwde eikenhouten deuren, die toegang geven tot de langgestrekte lichte voorhal. Aan weerszijden de kostelijke Chineezen van Kirchner, gerestaureerd en van de olieverf ontdaan, waarmede een smakeloozer tijdperk hen had bedekt. In de nissen eenige groote porceleinen vazen, eene kleine herinnering aan August's porceleindroom! Enkele schaars aangebrachte verguldingen verhoogen het effect van de rustig-lichte voorgalerij. Ook de overladen stucversiering werd verwijderd, die in 1890 was aangebracht. De voorhal overstekend komen we op de binnenplaats, die is als een feestelijke voorhof van het beloofde land! Even voelen we ons als door Pöppelmann's fijnen geest aangeraakt. Twee fonteinen murmelen koelte verspreidend en een paar oude steenen banken noodigen tot een korte rust tusschen de oranjeboompjes. Drie glazen deuren geven toegang tot het hoofdgebouw. We bevinden ons nu in het trappenhuis van het vroegere Flemmingsche paleis. Rechts gaat het naar de voor het publiek toegankelijke ruimte als uitleen- en leeszaal, cataloguskamer, inlichtingendienst, links naar de kamer van den directeur Prof. Bollert en de administratie, terwijl in het midden het museum gelegen is, juist in de as van het gebouw. In de ingangszaal hebben we een mooien doorkijk door het middenportaal op het park en de Elbe, zijwaarts treft het perspectief der zalen, die met deurlooze afgeronde openingen in elkaar uitkomen. Verrassend is het gezicht der kleurrijke, speelsche, ongewone decoratievormen, waarmede Semper deze zalen voorzag. Van kamer tot kamer zijn kleur en stijl verschillend en toch harmonieerend; de geheele stijlvoorraad van het klassicisme is hier grondig in toepassing gebracht. Semper was een der eersten, die de opvatting huldigde, dat men zich de antieke architectuur en binnenarchitectuur niet in kleurlooze, skeletachtige tinten, doch in warme kleuren moest voorstellen en, heeft hij
zich ook niet aan kleurige buitenarchitectuur gewaagd, in het interieur brak hij radicaal met de toentijds in zwang zijnde ‘weisse Antike’. Zoo zijn de zalen van het boekmuseum in dit opzicht een belangrijk document en een van de belangrijkste scheppingen op dit gebied. De groote ingangszaal, waar we ons nu bevinden, is in warm geel uitgevoerd. Aan het plafond prijkt de dierenriem, de wanden zijn naar die eener etruskische zaal in Corneto gecopieerd.
In deze en de volgende zaal zijn de grootste kostbaarheden der bibliotheek uitgestald, handschriften en oudste drukken. Ze zijn zóo uitgestald en men heeft zich tot een zóo beperkt aantal weten te bepalen, dat de bezoeker alles rustig kan zien en dank zij de duidelijke beschrijvingen ook onthouden en in zich opnemen. Helaas kan dit slechts van weinige musea gezegd worden! De meeste lijden aan een te-veel en veroorzaken dikwijls meer vermoeienis dan genot. - In deze zaal staan niet meer dan twee vrijstaande vitrines voor de stukken, die aan weerskanten bekeken moeten worden; verder zijn in de wanden enkele van binnenuit verlichte vitrines ingebouwd. Dadelijk
| |
| |
naast de ingangsdeur begint het met den oudsten tijd. Hier is de oudste sierband, die de bibliotheek rijk is en die uit de tiende eeuw stamt. Het middenvak vormt eene gesneden ivoren plaquette, die de kruisiging voorstelt, daarboven Christus temidden der evangelisten. Op den versleten roodlederen rand er om heen zijn halfedelsteenen in primitieve zetting aangebracht. In dezelfde zaal: de codex van bisschop Thietmar von Merseburg (gest. 1018) die een van de gewichtigste bronnen van geschiedkundige navorsching vormt; de z.g.n. Codex Boernerianus (genaamd naar den ontdekker Boerner) bevattende de brieven van den apostel Paulus door een ierschen monnik uit het klooster St. Gallen te boek gesteld in de 9e eeuw; wondermooie Vlaamsche handschriften uit de 15de eeuw met initialen in fel schitterend goud uitgevoerd en zeldzaam levendige, fonkelende kleuren, een schat van miniatuurschildering op perkament, bij het zien waarvan men onwillekeurig aan Rilke's versregels denkt:
‘Nichts ist mir zu klein, und ich lieb' es trotzdem
und mal' es auf goldgrund und gross
und halte es hoch und weiss nicht wem
löst es die Seele los....’ (Vom moenchischem Leben I)
De toewijding, de liefde, ja soms vervoering bij het werk, het eindelooze geduld der kloosterlingen uit ver vervlogen eeuw worden ons plotseling begrijpelijk.
Een alom bekend werk is de Sachsenspiegel, een codex picturatus, ontstaan in Thüringen omstreeks de 14de eeuw, een handschrift het Duitsche volksrecht betreffende, dat ons tot in kleinigheden op de hoogte brengt van alle gebeurtenissen van het dagelijksch leven in de middeleeuwen. Op de hier afgebeelde pagina gaat het om de rechten van de markt, waarvan het kruis met den handschoen het teeken is. De handschoen is het koninklijke kenteeken. De teekeningen slaan op deze plaats in den tekst: Man soll keinen Markt bauen der dem andern näher ist als eine Meile. De kleine rondjes beteekenen geld, de in elkaar geslagen handen beleening.
Dürer's Marienleben, in Nürnberg 1511 verschenen, eene verzameling beroemde houtsneden bij den tekst van den monnik Chelidonius straalt in bonte kleuren, volgens den smaak van het tijdperk ‘schön illuminiert und mit Laubwergck umher gezieret.’ Daar ligt ook Dürer's eigenhandig geschreven leerboek: ‘Von den Proportionen des menschlichen Körpers’ (1523) Met het schetsboek behoort dit werk tot de grootste kostbaarheden van de bibliotheek. Dürer schonk het aan zijn vriend Pirkheimer. Het is afkomstig uit de bibliotheek van graaf Brühl. Het grootste gedeelte van Hans Sachs' schriftelijke nalatenschap is in het bezit der bibliotheek. Hier liggen zijne eigenhandig geschreven Meisterlieder voor ons. Van Luther's hand zien we tractaten en brieven, ook eene quitantie over 50 gulden uit het jaar 1512,
| |
| |
waar hij zich onderteekent: Ich Martinus Bruder eynsydlers ordens zu Wittenberg; verder de bijbel, dien Luther dagelijks gebruikte en die vol spreuken en kantteekeningen staat. Van geheel anderen aard is het kleurige Turnierbuch van keurvorst August, groot van formaat, prachtig op perkament geschilderd. - In een der andere muurvitrines vinden we de eerste producten der boekdrukkunst, drie z.g.n. blokboeken. Men sneed eene geheele bladzijde in een blok hout en drukte deze in haar geheel af. Het voor ons liggende Psaltarium van 1457 is aldus een der eerste met letters gedrukte boeken. Voorts: twee bladen uit den Gutenbergbijbel, 1450-'55 ontstaan. Deze bijbel is het eerste grootere drukwerk met losse letters gedrukt. Met zijn goed geproportionneerd lettertype en duidelijke bladindeeling wordt deze bijbel het voorbeeld voor de volgende drukkergeneratie. In een andere vitrine zijn muziekhandschriften te zien. Allereerst treft ons hier een gedeelte van het manuscript van J.S. Bach's H. moll-Messe. Het afgebeelde gedeelte geeft de 1ste vioolpartij van het Kyrie.
In een begeleidend schrijven aan keurvorst Friedrich August III verzocht Bach den titel van ‘Hofcompositeur’ te mogen dragen: ‘....bezeigte mit inliegender Missa seine untertänigste Devotion. Der Autor J.S. Bach, 17 Juli 1735.’ Verder: Karl Maria von Weber's Jubelouvertüre, van Schubert het manuscript van de Mignonliederen. Van de landkaarten in deze zaal tentoongesteld is heel aardig de oudste kaart van Saksen in 1562 door Hiob Magdeburg vervaardigd en een reiskaart in den vorm van een rol; De reis van Dresden naar Nötzlingk is als eene streep midden op het ongeveer 25 cm breede papier geteekend. Rechts en links zijn steden en landschappen in verhouding tot de werkelijke afstanden geteekend. De kaart werd in 1580 gemaakt. - Echter is niet alleen Duitschland hier vertegenwoordigd; behalve de reeds genoemde Vlaamsche gebedenboeken zijn er talrijke wondermooie Fransche livres d'heures uit de 15de eeuw (deels bij Plantin gedrukt); Boccaccio: Des cas des nobles hommes et femmes, 1520, met het wapen van Frans I en prachtige illustratie door een schilder uit de school van Fontainebleau. Dit werk kwam door Hendrik van Anjou naar Polen en werd later door vorst Radzivill aan August den Sterke geschonken; Longus: Daphnis et Chloe, Parijs 1573 en de Fables choisies van Lafontaine, een van de mooiste uitgaven van dit lievelingswerk der Fransche bibliophilen; de platen door Ondry, de bloemstukjes en vignetten door Le Sueur gemaakt; groote uitgave op oud-hollandsch papier. - Italië is vertegenwoordigd met Caesar's De bello gallico, een handschrift uit de 14de eeuw, op fraai glad papier geschreven en met smaakvol gekleurde vignetten versierd; Torquato Tasso: La gerusalemme liberata, Venetië 1745. Uit Perzië is er een codex uit de 15de eeuw en een 16de eeuw zoogenaamd orakelboek: Tâl nahmeh genaamd met groote, fijn geteekende en gekleurde platen in dof-vergulde omlijsting. De voorstelling op de
bladzijde, die men toevallig opensloeg, was beslissend als orakel- | |
| |
taal! In de vrijstaande vitrines zijn de exotische stukken uitgestald, zooals het beroemde Maya handschrift, een overblijfsel van de ondergegane cultuur uit Yukatan, Zuid-Mexico, nog steeds niet ontcijferd! In het geheel bestaan er niet meer dan vier dergelijke brokstukken, waarvan dit het grootste en best geconstrueerde is. De voorstelling is met kalkverf op een soort papier van plantenvezel aangebracht. Uit Babylon ligt hier het ‘cachet’ met de handteekening van koning Gudea, 3000 jr. v.Chr., een kleine kegel van aardewerk, waar zijn naam is ingegrift. - Een Arabische dwergkoran is op 't allerdunste vloeipapier geschreven met minuscule lettertjes en heeft ongeveer de grootte van een duivenei. Verder Javaansche en Chineesche schriftures; het zou te ver voeren, ieder stuk afzonderlijk te beschrijven. Zooiets moet men bovendien zien en liefst niet alleen als afbeelding. Ook in de tweede zaal doen we slechts een greep. Deze zaal is gewijd aan de boekbanden en ter eere van den grooten renaissance-kunstenaar: Jacob Krause-zaal genaamd. De zaal is in Pompeiaanschen stijl uitgevoerd. De diepe, donkere kleuren van de wanden worden naar boven toe steeds lichter; de witte vlakken aan het plafond geven den indruk of de zaal zich naar boven toe opent. Eene kolossale Goethe buste van David d'Angers is hier geplaatst. In de vitrines heeft men eene strenge keus moeten doen uit de ruim 1200 meesterstukken van Krause's hand, die de bibliotheek bezit. Het zijn zware banden, meest uit rood of bruin leer, waarbij het gouden rankenornament meesterlijk over de oppervlakte van het leer verspreid is. Met onovertroffen techniek en onuitputtelijke fantasie heeft de meester zijn stempels tot steeds nieuwe variaties te zamen gevoegd. Deze stukken zijn werkelijk glanspunten van renaissance-handwerkskunst. Een bijzonder formaat, lang en smal 28½ bij 9½ cm heeft het
‘Apothekerbuch’, dat Krause voor de keurvorstin Anna van Saksen 1573 maakte. - Naast Krause moet Casper Meuser, Krause's leerling en opvolger genoemd worden. Ook hij was een groot man in zijn vak, al bleef hij natuurlijk in de schaduw van Krause. Van zijn hand ligt er een aardig stichtelijk boekje in den vorm van een hart. Het kan naar twee kanten worden opengeslagen. Ook als druk is dit boekje een zeldzaamheid. Het werd in 1577 in Erfort gemaakt. De hierbij afgebeelde prachtige forsche band van fijn geciseleerd en verguld brons geeft verder een goed denkbeeld van den hoogen trap van ontwikkeling, dien de kunst van het boekbinden had bereikt.
De volgende drie zalen dienen voor wisselende tentoonstellingen, bijv. naar aanleiding van herdenkingen in te richten, of om bepaalde werken uit de voorraden van de bibliotheek te laten zien en tevens om datgene te toonen, dat op het gebied van drukkunst, bind- en illustratie-kunst ook in onze dagen wordt voortgebracht. Ten tijde van mijn bezoek was de tentoonstelling in de eerste zaal aan het verleden van het Japansche paleis gewijd. Deze hoekzaal, in warm rood uitgevoerd naar voorbeelden van Herculanum, geeft de ontwerpen te zien, volgens welke August de Sterke zijn fantastisch porcelein- | |
| |
paleis wilde doen uitvoeren. Schetsen, ontwerpen en prenten geven de ontwikkeling weer van de dagen van het oude Holländische Paleis tot op heden. Ook de festijnen van August den Sterke zijn precies uitgeteekend, zijne diners, vuurwerk, ringspelers. Interessant is het de schetsen, die Semper maakte, te vergelijken met den hedendaagschen toestand. Deze schetsen liggen in de middelste vitrine, welke volgens een geheel nieuwe methode van binnenuit belicht is. - De hierna volgende ‘Spiegelzaal’, ook voor wisselende tentoonstellingen in gebruik, bevatte eene collectie ‘stamboeken’ van de zoogenaamde reformatoren bijbels (bijbels, die door eigenhandige bijschriften tot gewichtige familiestukken werden) tot de min of meer sentimenteele boekjes der 18de en 19de eeuw, die silhouetjes, zelf-geschilderde landschapjes, bloemkransjes en gedichtjes opleveren. De muurschildering bestaat hier uit arkadische landschapjes en stillevens van herdersfluiten, pijlenkokers, aan guirlandes hangende tambourijnen e.d. op diep zwarte velden. Eenige oude kaarten zijn hier ondergebracht, b.v. eene kaart van Saksen door den bekenden Huib Magdeburg in 1566 gemaakt, waarbij een eigenaardige bonte omlijsting opvalt. De portretten van de oudste hertogen van Saksen, landgraven van Thüringen en markgraven van Meissen met hunne vrouwen zijn in die lijst
verwerkt, rechts 23 mannelijke portretten, links de 23 echtgenooten. Het kan zijn dat Cranach de teekenaar hiervan is. - Een ongeveer 1 bij 2 m. groote wereldkaart, gekleurd op perkament, geeft een aardig idee van de voorstelling, die men zich omstreeks 1600 van de wereld maakte.
De hoorzaal, die nu volgt, maakt een buitengewoon prettigen en rustigen indruk. Zij biedt aan 140 toehoorders plaats. Er is een klein podium en scherm voor lichtbeelden. Semper suggereerde hier eene kleurige reconstructie van den Zeustempel in Athene. Onderzoek van ter plaatse gevonden verfresten bracht Semper tot eene polychrometheorie, die hij hier toepaste. De kleuren zijn vooral bij kunstlicht zeer effectvol. Lichtblauw als een zuidelijke hemel zijn de muurvakken, waardoor de ruimte wijder schijnt, dan zij is. In de vierkante zaal hiernaast, de derde tentoonstellingszaal, geeft de renaissance den toon aan. De decoratie is in den stijl van den tijd van Leo X, rijk en eenigszins pronkend, en schijnt geïnspireerd te zijn op Raffaels loggien in het vatikaan. Het plafond is op charmante wijze met exotische vogels beschilderd. In deze zaal liggen eenige foliantes van den Atlas Royal van August den Sterke. Dit is een prachtwerk van groot formaat, 19 zware marokijnlederen deelen tellend. De koning liet het werk 1706-'10 in Amsterdam vervaardigen. De eerste geleerden, teekenaars en graveurs werkten er aan mede. Op het titelblad der verschillende deelen staat dan ook na de inhoudsopgave: ‘Ouvrage peint en miniature lavée et véritablement royale, soit pour le nombre des années qu'on y a travaillé, soit pour les soins et la dépense, qu'on n'a point épargnée, afin de le mettre dans une perfection qui n'a jamais encore été vue.’ Het werk bevat ongeveer 1400 prachtig bewerkte kaarten,
| |
| |
een gedeelte van het maya handscrift uit yukatan saksische landsbibliotheek - dresden
| |
| |
boekbandbeslag van verguld brons - saksisch werk, laat 17e eeuw
saksische landsbibliotheek - dresden
| |
| |
gezichten van steden, forten, kasteelen, benevens de portretten van souvereinen en generaals. Geen wonder, dat er maar éen exemplaar van bestaat, gezien de enorme kosten aan de vervaardiging verbonden. August de Sterke heeft er 19000 talers voor over gehad. Een van de deelen lag open geslagen bij een ‘afbeeldinghe van het Huis te Voorst buiten de stad Zutfen gelegen, toebehoorende aan zijne Excellentie den grave van Albemarle.’ Het onderschrift was in het Fransch herhaald. - De laatste zaal, die weer aan de groote voorvestibule aansluit, was tijdens mijn vorig bezoek nog niet in gebruik. Hier is de decoratie minder geslaagd. Men stond dan ook voor het moeilijke probleem, den overgang te vinden van de klassicistische binnen-architectuur naar de barok buiten.
Onder de rijke indrukken, die men bij het verlaten van het museum medeneemt, komt sterk deze naar voren, dat hier wederom duidelijk de geest der kunststad Dresden voelbaar is; iets van de nog altijd vorstelijke grandeur, die het karakter der barokstad bepaalt. De opening van het boekmuseum in een tijd als deze is een zeker teeken, dat die geest in Dresden nog steeds levend is.
|
|