voorwerp steeds bij herhaling zwaarwegend, onverzettelijk en als in een plots onderbroken beweging geronnen afbeeldde, is er nu een vrije gebondenheid, een wel stoere doch buigzame factuur waar te nemen. Het pijnlijk beklemmende acrobatenwerk heeft afgedaan; in de plaats hebben wij nu het oprechte, gemeenzame leven.
De menschelijke figuur, zooals hij die thans afbeeldt, is veeleer nog een groote, weelderige - zij het steeds sobere en gebondene - kleurengedaante dan een handelend wezen. Wanneer ik zijn figuren de beweeglijkheid van handelende wezens ontzeg, bedoel ik geenszins dat ze daarom de weergave van louter ‘doode natuur’ zouden zijn; wat Gustave De Smet betracht weer te geven is niet de min of meer sensibele voorstelling van een geval of een onderwerp, maar de uitdrukking van de stroomende levenswarmte, waar hij zich op het scheppingsmoment de oververvulde van gevoelt. En ik geloof dat hij zich niet meer aangaande zijn betrachtingen vergist.
Nergens in zijn oeuvre merkt men de berooidheid van de lijdende, sterflijke mensch; de verbittering des harten en de begeerte des lichaams hebben er niet dit markante en boeiende accent aan gegeven waardoor de kunstenaar ons geweten als doorzoekt met een alles doordringende lichtstraal. Evenwel is hij het toonbeeld van een schilder met een thuis in een schoone, kalme streek; ik zou bijna durven zeggen dat het begrip ‘wereld’ wel iets vaags voor hem beteekent, waar hij niets in betrokken heeft dan zijn eigen gezellige woonkamer. Dit wil nog niet zeggen dat hij slechts een huisbakken schilder zou zijn, weinig meer dan met humor en zin voor gemoedswerkelijkheden begaafd. Misschien is hij argeloos; zeker is hij een zedig schilder, zonder in het maken van zedige voorstellingen zijn genoegen te zoeken, wat dan ook geen verdienste zou zijn. Die zedigheid bestaat in de manier waarop hij de levensfenomena benadert; in de voordracht van zijn werk; in de uit verre tijden overgeërfde krachten van zijn wezen.
Zijn kleur, door geen ingewikkelde ambachtelijke mysteries in het oog vallend, is overheerschend door de verbeelding bepaald; zij heeft karakter; zij doet bizonder vertrouwelijk aan door de bondige eerlijkheid waarmee zij, wars van stofuitdrukking, de voorwerpen niet zoozeer tot speeldingen dan wel tot vertolkers van het gemoed verheven heeft. Ik geloof dat alles in zijn later werk te verklaren is; geen verwarring, geen overdaad; onuitputtelijk zijn zijn vondsten. Zijn zeer persoonlijke lust tot verbeelden; zijn onschuld; zijn ietwat romantische gedweeheid om de ontluisterde dingen luister toe te dichten; zijn gevoel en zijn oprechtheid in de expressie daarvan, maken hem tot een onzer sympathiekste schilders van het oogenblik.
Buiten de opgesomde eigenschappen, wordt Gustave De Smet van dag tot dag minder beslopen door de barokke zucht om van een schilderij een gewichtige compositie te maken; met een uitzonderlijk constructeurstalent begaafd, legde hij eertijds vaak artistieke neigingen aan de dag die louter