| |
| |
| |
Het grafisch werk van A. Hervier
door J. Knoef
IN den overrijken bloei van het Fransche kunstleven der 19e eeuw doet de menigvuldigheid van meesters van den eersten rang zoozeer de aandacht samentrekken op deze grooten en hun hooge kwaliteiten, dat voor de kleinere figuren en hun, in wezen, toch niet geringe deugden nauwelijks meer dan een enkel prijzend woord overblijft. Toch schuilen onder die kunstenaars van bescheidener statuur talenten, wier werk het ten volle rechtvaardigt, dat men ook bij deze kleinere zonnen aan het stralend firmament wat langer stilstaat.
Adolphe Hervier, het onderwerp van dit opstel, mag een diergenen heeten, op wien ten volle van toepassing is, wat wij hiervoor hebben neergeschreven. In 1818 te Parijs geboren, waar hij in '76 stierf, is hij tijdgenoot van Millet, Th. Rousseau, Courbet, Daubigny, J. Dupré, Jacque, wier geboortejaren alle in hetzelfde decennium vallen, Corot, Delacroix, Daumier, Decamps, E. Isabey, Diaz zijn ouder, Monticelli, Boudin jonger. Aldus gezet in het kader van zijn tijd, doen de namen der contemporaine kunstenaars tegelijk het beeld verrijzen van de artistieke stroomingen, waartegen zijn werk gezet moet worden om in bedoeling en bereiken verstaan en gewaardeerd te kunnen worden, de romantiek en haar overgang naar een kunst van objectiever houding.
Leerling van zijn vader, daarna van L. Cogniet, A. Decamps en E. Isabey, was de invloed der romantiek zeker niet spoorloos aan hem voorbijgegaan. En zijn tot eenzaamheid geneigde aard, op het menschenschuwe af, kan tendensen in die richting slechts versterkt hebben. Omstreeks zijn twintigste jaar ontsnapt hij de ateliers en zwerft door Normandië, zoekt Zuid-Frankrijk op en doet niet dan teekenen en aquarelleeren. Hij heeft geen succes. Zijn biografen verhalen, dat hij tot drie en twintig malen toe voor den Salon geweigerd werd en eerst in 1849 zich den toegang niet versperd zag door een dier ‘pelotons d'exécution’, zooals Burty ergens de jury's noemt, die krachtiger naturen reeds strijdensmoede hadden kunnen maken. Maar mocht hij zich hebben voorgesteld, nu den drempel eener betere toekomst te hebben overschreden, hij zou opnieuw teleurgesteld worden. Zijn talent werd niet erkend, zijn werk niet begrepen. Verwonderlijk mag dit geenszins heeten. Spreekt uit de late waardeering van Corot, de posthume erkenning van Daumier als schilder en teekenaar, de mogelijkheid de boeiendste kunstproeven uit dien tijd te kunnen tegenkomen en omtrent de makers nauwelijks eenig gegeven te vinden, niet voor het feit dat het oorspronkelijk talent wel schier
| |
| |
steeds, zelfs in het den kunsten welgezinde Frankrijk, een harden strijd moet voeren voor het in ruimer kring een juist besef van zijn beteekenis heeft gevonden? Toch merken enkele fijne geesten den kunstenaar op. De Goncourts bespreken zijn inzending ter Salon van 1852 met al de verve van hun proza, Th. Gautier schrijft met groote waardeering over hem ter gelegenheid van een verkooptentoonstelling, in 1856, de eerste van een zevental pogingen om op deze wijze het debiet zijner werken te stimuleeren. Zijn verdiensten ontgaan den vakgenooten evenmin; Corot en Boulard worden genoemd onder hen, die hem den bestaansstrijd verlichtten. Niettemin bleef het leven van Hervier vol moeiten en zorgen. Met het schilderen van landschapsachtergronden in de doeken van zijn mede-kunstenaars voorziet hij in zijn onderhoud, tot hij weer, op periodieke zwerftochten, het contact vernieuwt met de streken, die hem de motieven leverden, welke hem heel zijn leven boeiden en hem wellicht het geluk geschonken hebben, dat hij onder de menschen niet vond. Burty geeft zijn portret op het laatst van zijn leven: ‘Grand, fort, avec une démarche timide, la parole embarrassée, le visage triste, des yeux noirs, longs et jetant des éclairs comme ceux d'un Oriental. On dirait un noyé qui revient à la vie. Ainsi que tous les originalités contemporains, le public l'a en horreur. Il vit dans un taudis de la rue des Martyrs....’
In 1876, den 18en Januari, sterft hij in hetzelfde Parijs, dat hem had zien geboren worden, een mislukking voor de wereld, arm en vergeten.
Toch was dit leven niet vergeefs geleefd. Een rijken oogst had het opgeleverd, van welks waarde echter pas latere geslachten een juist besef zouden krijgen. In schilderijen en aquarellen, in teekeningen zonder tal, in ets en litho heeft de kunstenaar ons een beeld van zijn wereld nagelaten, dat, in de zienswijze even karaktervol als in de manier van uitbeelding, ons hem steeds zal doen gedenken als een persoonlijkheid, die in de kunst zijns tijds een eigen woord te zeggen had. Het zijn landschappen, dorpsgezichten, gevallen aan den waterkant met visschersschuiten, de kaden van oude havensteden, markthoekjes, interieurs met vrouwen aan de wasch e.d., die hij in oneindige variatie voor ons oog laat verschijnen. Hij ziet zijn gevallen gaarne onder duistere luchten, zonsondergangen zijn hem lief en wanneer de schemering daalt wijkt het late licht niet voor de diepe klaarte en de serene rust van het vroege avonduur, maar schijnt de natuur eer voller nog van broeiend geheim. En ook over de oude buurten aan den havenkant, hoezeer een plotseling licht een voorgrond kan verhelderen, strijken diepe schaduwen, die straten en sloppen met hun overhangende, wrakke gevels een schijn van beklemmende dreiging geven. Hoewel men er nauwelijks menschen ziet, verwacht men toch uit deze donkerten de havelooze vrouwen, de krijtende kinderen te zien opdoemen, die elders als hoofdpersonen zijn gevallen bevolken, een gechargeerd menschenras, waarin de leelijkheid zich schijnt uit te vieren.
| |
| |
a. hervier etsen, 1843
schuiten
a. hervier etsen, 1843
oud buurtje kunsthandel j.h. de bois - haarlem
| |
| |
a. hervier - thuiskomst (lithografie)
kunsthandel j.h. de bois - haarlem
| |
| |
Niet alles is op dezen grondtoon afgestemd. Hij kan ons ook langs blanke landschappen voeren met luchten vol vederwolkjes, tot rusten nooden op een boerenerf, waar zon en schaduw op een witten muur, parmantig trippelende kippen en een welgedane zeug de elementen van een rustieke idylle vormen en actiever beleven wij de rurale vreugden, wanneer we op een open plek in het bosch toezien bij de werkzaamheden, die aan het vellen van een eerwaardigen woudreus voorafgaan. Zoo voert Hervier ons rond, ontdekt zijn speurend oog steeds nieuwe karakteristieke gevallen, varieert hij ook vaak het reeds gegevene, zonder er daarom minder door te boeien. Het onaanzienlijkste kan hem nog inspireeren en met een zeker werkend instinct voor wat binnen het bereik van zijn vermogens ligt, vermijdt hij alles, wat hem verder dan de intimiteit van zijn bescheiden onderwerpen zou kunnen leiden.
Hij is daarin, zoo goed als ook overigens in de opvatting van zijn gegeven, in den besten zin kind van zijn tijd. Zijn generatie, nog opgevoed met de romantiek, bevrijdde zich allengs daarvan om in het paysage intime de natuur te heroveren, op den grondslag der realiteit gebracht nu na het kunstmatig gebouwde landschap van het klassicisme, ontdaan nu ook van de theatereffecten, waarmede de romantiek de natuur omhangen had. Maar het is vanzelfsprekend dat geen lijn bruusk de eene opvatting van de andere scheidt. De zonsondergangen van een Dupré spreken evenzeer nog van een ziel, vol van een romantisch zich overgeven aan de stervende schittering van het avonduur als het de fantoomsteden van Hervier doen en kinderen der romantiek zijn in zekeren zin het geoutreerde menschenslag, dat zijn werk bevolkt, evenzeer als het die vele fel-getypeerde personnages zijn bij een Daumier. Want wordt hier niet het leelijke aanvaard met die voorkeur, die juist de romantiek kende voor het karakteristieke boven het onpersoonlijk-schoone, in den geest waarin Victor Hugo's voorrede tot zijn Cromwell het stelt: ‘Le beau n'a qu'un type; le laid en a mille,’ waarna de schrijver verder gaat ‘si le poète doit choisir dans les choses (et il le doit), ce n'est pas le beau, mais le caractéristique.’
Maar hetzelfde tijdvak geeft ook reeds de strakheid van Rousseau en de klare onbevangenheid van Daubigny en van deze zich meer en meer ontwikkelende objectiviteit vindt men eveneens een weerspiegeling in Hervier's werk. Het zou echter onjuist zijn te verwachten dat werk te zien uiteenvallen in op zichzelfstaande deelen van verschillende geaardheid. Want ten slotte staat achter heel het oeuvre de persoonlijkheid van zijn schepper, die de stroomingen van zijn tijd, de invloeden van grootere figuren heeft ondergaan maar ook verwerkt, die gedachten aan anderen kan wekken maar niettemin toch immer als Hervier herkenbaar blijft.
Het is in zijn grafisch werk, gemakkelijker bereikbaar dan zijn uiteraard ook zeldzamer schilderijen en aquarellen, dat we den kunstenaar wilden doen
| |
| |
kennen. Het strekt zich uit over zijn geheele loopbaan en, meerendeels gedateerd, biedt het ons velerlei mogelijkheid om den maker te volgen in het beloop van zijn opvattingen, in den groei van zijn kwaliteiten, in het evolueeren van zijn technisch kunnen. Hoewel zijn biografen als de eerste vrucht van zijn werkzaamheid als graficus een suite Croquis de voyage van 1843 vermelden, moeten daaraan toch nog wel vroegere proeven zijn voorafgegaan. Althans is ons een etsje uit 1841 bekend, dat, klaarblijkelijk probeersel, niettemin reeds in veel op den kunstenaar in zijn gerijpten vorm vooruitloopt. Het geeft al het typische onderwerp, een kade met schepen in een havenstad, gestoffeerd met puntig gekarakteriseerde figuurtjes, alles beheerscht en kundig geteekend. Maar het geval is hem nog teekenvoorbeeld - men denkt er bij aan het voorzichtig verkennen van eigen kracht. Aanzienlijk zekerder daarvan is hij reeds in de, op staal gegrifte, suite van '43. De harde materie doet de lijn wel zeer mager verschijnen, maar hoeveel losser is alles reeds van teekening, hoeveel vrijer staat de kunstenaar tegenover het onderwerp, hoe gewaagde effecten durft hij aan, het ondernemend het waargenomene om te smeden tot deze prentjes eer de expressie van droomgezichten dan van realiteiten lijken te geven. Hij heeft zijn keus nu definitief vastgelegd op die onderwerpen, waaraan hij heel zijn leven trouw zou blijven: de oude buurten aan den havenkant vindt men hier, water met schepen, een landschap, weergegeven met de sterke effecten der romantiek, doch zonder haar ‘chique’ in de behandeling, in het technische gekenmerkt door de neiging tot experimenteeren, die evenzeer karakteristiek voor den kunstenaar zal worden. Men tast wel niet mis, wanneer men achter veel den invloed van Isabey vermoedt. Maar naast verwantschap in uiterlijkheden van onderwerp en opvatting openbaart zich ook het eigene van den jongere reeds. Van de elegantie in de voordracht, het zelfbehagen
in de technische perfectie van den meester is hier niets - hier breken dieper roerselen door en een enkel prentje zou men reeds in verband willen brengen met dien ‘graveur inextricable’, wiens leven eveneens zoo curieuze analogieën biedt met dat van Hervier, met Bresdin. Verrast hier aldus een oud buurtje, van een Turneriaansche koenheid in het atmosferisch effect is het blad met de nabij een kade overstag liggende schuiten, waartusschendoor de laag boven den horizont staande zon zichtbaar is als een felle lichtplek, in welker straling de dingen hun substantie schier verliezen. Belangwekkend om opvatting als om technische behandeling is een landschap met een laag-uitgegroeiden, grillig zich vertakkenden boom tegen een onrustige wolkenlucht, terwijl een waterkant met huizen, achter welke een verre kathedraal in een spookachtig donker verzinkt als een gedenken van Isabey is, maar tegelijk een afscheid beteekent.
Een debuut, wat het overigens aan onvolkomens nog mocht aankleven, waarbij de persoonlijkheid van een nieuwe verschijning zich reeds zoo duide- | |
| |
lijk afteekent, kon verwachtingen wekken van een bloei, waarvan het verdere werk ook inderdaad de vervulling brengt. Dieper visie, stelliger kracht, virtuozer behandeling worden met de jaren 's kunstenaars zeker bezit, verleenen den eenmaal aangeslagen toon forscher en rijker klank, doen hem ook vatbaar zijn voor de modulaties, die het rijpen der persoonlijkheid noodwendig met zich brengt. Zoo herinnert een ets van '48, een oud huis, bij stouter gebruik der lijn, nog veelszins aan soortgelijke gevallen uit de suite van '43, maar een landschap uit hetzelfde jaar, een boschrand aan den overkant van een evenwijdig met den voorgrond loopend water, tegen het vallen van de schemering gezien, kon, naar onderwerp en stemming, van Daubigny zijn. Koloristisch rijker ook dan het vroegere leidt werk als dit de verdere ontwikkeling in, die het oeuvre in zijn latere jaren zal doormaken. Krasse abbreviaturen wat den vorm betreft, krachtige picturale werking in de kleursuggestie en een rustiger, maar dieper beleven der natuur zijn er de voornaamste kenmerken van, sterkst sprekend in hun totaliteit waar het meest naar een compleet geheel gestreefd werd. Want lang niet alles bereikt dien staat. Vele prenten geven losse krabbels, vaak naar fantasie op één blad tezamengebracht, studies van entourage en voor die figuren, welke eveneens zijn schilderijen bevolken, die waschvrouwen, boerinnen en haar onschoone kinderen, vechtend of hardhandig door hun gemelijke moeders tot rede gebracht. Fel getypeerd, van een bijna rauwe directheid van visie en weergave, zijn deze sujetten nochtans geenszins voortgekomen uit de preoccupatie, die Baudelaire in Millet meende op te merken, wiens figuren den schrijver te nadrukkelijk verzekerden, dat zij de onterfden dezer aarde waren. Bij Hervier blijven de lust in een drastische
karakteristiek, eer zooals deze sommigen der oude Hollanders eigen was, en het gevoel voor het picturale de domineerende factoren, die hier in minder, elders in meer uitgewerkten vorm tot uiting komen. Zoo zijn ook deze studiefiguren met hun omgeving soms reeds tot een los geheel gecomponeerd, dat als een inleiding is tot die volledige prentconcepties, die naast de schilderijen van soortgelijk onderwerp bijna de geëtste reproducties daarvan lijken.
Dit streven naar kleurwerking, dit gevoel voor het pittoreske, voor het, in ambachtelijken zin, ver-doorgevoerde, moest wel als een bij uitstek geschikt medium het lithografisch procédé verwelkomen, dat reeds door vele anderen in het Frankrijk van dien tijd zoo virtuoos benut werd. De zooveel soepeler werkwijze met haar rijkdom aan effecten, de variatie van den gegrijnden krijttoon, de vlakke tuschtinten, de onverwachte witten van den schraper en wat daartusschen aan mogelijkheid van combinaties lag, de menigvuldige schakeeringen tusschen fluweelzwart en het zachtste grijs, dit alles beantwoordde wel bij uitstek aan wat Hervier voor de expressie van zijn zienswijze van noode had. De, voorzoover wij ze kennen, vroegste der steenteekeningen, uit het einde der 40er jaren, toonen hem in het bezit van
| |
| |
een onmiskenbare vlotheid van doen, die hem echter nog niet boven het niveau van den gemiddelden illustratieven teekenaar doet uitkomen. Het kan lijken of hij de mogelijkheden der techniek nog moest verkennen, gelijk een ander van de bladen uit deze jaren ook in het geestelijke een beperking doet blijken. In een tijdbeeld, wel ontleend aan de Julirevolutie van '48, de ontploffing van een bom boven een met opstandelingen bezette barricade, vermag de romanticus niet dramaticus te worden, kan hij ons boeien maar niet ontstellen. Pas in het volgende decennium ontplooit Hervier zich, in de litho's, als de kunstenaar van het levendig, stemmingvol, kleurig weergegeven klein-pittoreske, als de gevoelige landschapschilder ook, dien de etsen ons mede reeds geopenbaard hadden.
Vollediger nog dan deze het diep en rijk genuanceerd koloriet evoceerend, waarmede de contemporaine kunst de wereld van haar dagen een nieuw en rijker aanschijn schonk, doen de litho's uit 's kunstenaars rijpen tijd denken aan de virtuoze werkstukken dier reproducenten, waaraan het bloeitijdperk van Frankrijks steenteekenkunst eveneens zoo rijk was. Waar verwantschap van onderwerp er toe leidt, lijkt een deel van de beste Fransche schilderkunst te passeeren. Landschappen met lichtende hemels boven een donker boschsilhouet, een spiegelend water op den voorgrond en een enkel mensch of dier, wegduikend in de struiken, doen den naam Dupré op de lippen komen, andere boschtafereelen roepen niet alleen sommige sujetten, maar ook heel den koloristischen toover van een Monticelli in de gedachte. Een schilderachtig-rommelig boerenerf kan aanstonds aan de voorkeur van Decamps en Ph. Rousseau doen denken. Maar toch wordt, al raakt de kunstenaar meermalen verwante meesters, het laatste woord door Hervier gesproken. Een persoonlijke noot blijft in dit alles onmiskenbaar. Kleiner gezien, maar feller beleefd, blijkt het meeste van wat hij maakte, vertolkt in een eigen techniek, die, wat de litho betreft, het luchtig schetsen versmaadde, doch wroetend naar de compleetste expressie zocht, in de ets, door dezelfde eigenschappen, zich zelden het voor den painter-etcher zoo typische flaneeren op de koperplaat veroorloofde, maar ook hier, den purist verschrikkend, met alle middelen der techniek de bedoelingen van den schilder nog in het grafisch procédé wenschte door te zetten.
Een etsalbum uit de laatste jaren van zijn leven, Six eaux fortes uit 1875, geeft nog eens, kort maar treffend, heel het typische van den kunstenaar naar onderwerp, opvatting en technische behandeling. Weer zijn het de bekende onderwerpen: enkele interieurs, rommelig, morsig, met grillig licht-en-donker (een kerkinterieur verschilt door den aard der keuze nauwelijks van de gewone), een kusttafereel met een visscherschuit, die half op het droge ligt, een dorpsgezicht, eenige landschappen, waar een enkel mensch nauwelijks meer dan stoffage is. Maar de natuur verzinkt niet meer in macabere duisternissen, geen romantische gevoelsuitstorting roept een schimmenrijk
| |
[pagina XXVII]
[p. XXVII] | |
a. hervier - normandische haven (ets)
| |
[pagina XXVIII]
[p. XXVIII] | |
a. hervier etsen, 1875
dorpsgezicht
a. hervier etsen, 1875
vrouwtje bij de put
| |
| |
tot leven. Hier is een krachtig en kleurig beeld der realiteit, warm doorleefd, intiem en pittoresk van keuze. De zeggingswijze is er in volmaakte overeenstemming mee, teruggebracht tot de meest bondige vormenspraak, een rudimentaire aanduiding door tint en lijn, die tegelijk toch treffend een rijkgedetailleerde werkelijkheid suggereert. Waarlijk verwonderlijk is het, bij een nauwkeuriger bekijken van dergelijke bladen uit zijn rijpsten tijd, te zien hoe een boomkruin, een zeil van een boot, een hoek van een schuur met niet anders dan een donkere veeg, een door de roulette te voorschijn gebrachten vlakken toon, met een paar lijnen los en bijna willekeurig, zou men zeggen, omhaald, zóó zijn gegeven, dat ze in vorm- en kleuraanduiding volkomen bevredigend werken. Een blanke lucht krijgt zijn wolken door wat, schijnbaar hoogst onverschillig en onvervaard getrokken grove etslijnen. Men voelt het, de kunstenaar is volkomen meester van oog en hand, het oog scheidt feilloos hoofd- en bijzaken, geen aarzeling kent de hand, de rem van technische moeilijkheden bestaat niet. Maar tenslotte zou dit alles alleen verbluffend maar leeg virtuozenspel zijn, zoo niet een diepe gevoeligheid ook voor de ongrijpbare waarden dezer onderwerpen dit werk adelde en zijn schepper deed gedenken als een diergenen, wien het gegeven was den nood en de ontgoochelingen van een menschenleven te doen verkeeren in schoonheidswinst, die buiten plaats en tijd staat.
|
|