bezig met een ander gezicht en toch ook het zijne. Hij dacht te stikken en schrok als bij een val in een droom waarop onmiddellijk ontwaken volgt:
- Zô, bevestigde de vader dat hij gereed was en stak een diamant-aanspeldje in zijn das. Je bent dus verhuisd, hoe bevalt je je nieuwe kamer?
Toen de vader voorsloeg te gaan kijken, wist André niets te vinden om dat te beletten.
Op straat ging het licht stampende loopen wel vreemd naast hem, maar hier had het ook na een toevallige ontmoeting kunnen zijn met een ouderen kennis. Hij zag hem thans meer buiten zich: Naast hem een kleine man, verzorgd gekleed, gangbaar kleurloos in het zwart, met donker-grijze slobkousen en mat-glanzenden bolhoed. De welgestelde heer hanteerde den zilver-geknopten wandelstok met zelf-ingenomen bewustheid van zijn uiterlijk en draaide nu en dan eens, den stok schuin gestoken tusschen bovenarm en lichaam, aan de nog blond-bruine knevelpunten. - U ziet er goed uit, voelde André zich zwak tot een nadering gedreven. - Dank je, gaat wel, alleen veel last van hoofdpijn. Spoedig verveeld ging André op de klachten van den ouder in, maar veinsde. Want hij merkte zich thans den vader opnemen met een plotseling scherp en onmeedoogend kijken. De zakkige kringen onder de oogen, de even kwabbige wangen bollend uit het donker glanzende puntbaardje, het nerveuse bijten van de ondertanden op de snorhaartjes over den bovenlip.
Eindelijk op zijn kamer. Daar betuigde de vader met nadruk zijn ontevredenheid. De vorige was veel netter. Waarom ben je eigenlijk verhuisd, veel verder van je kantoor? Toch niet om een meisje?
De vraag had André woedend ontsteld. Met een vage ontkenning vermeed hij een uiteenzetting, - rustiger hier zoo buiten de stad.... Hem beklemde toen het verwijt dat hij uit lafheid loog en zich daarmee verloochende.
Het tooneel nog niet open, vierde André het wachten in helder werkzame ontvankelijkheid. In het rijke licht vanboven uit over de zaal was het warmroezig van stemmen. Schouders en halzen gaven huid-glanzen bloot aan de mannen, die als steiler levenskrachten strak in zwart-witte omsluiting den aanvang staande wachtten. Het afnemen der cylinders bij het gaan-zitten beroerde André plechtig-feestelijk en de ritselend doorsluierde galm van een gongslag dreef zijn hartklop omhoog terwijl een lichte dronkenschap nog aanhield toen het gordijn uiteengevallen was op een marmer hotelterras dat weelderig baadde in het gele zonlicht der voetlampen. Maar na een wijle van leeg-onbelangrijke dialoog, de spanning van het verwachten gebroken, wierp een ontnuchtering hem in zich zelf terug. - Hoe had hij zich hiertoe laten lijmen, god-beter 't na die onbeschaamde vraag tot weigeren nog te laf!
In het schemerduistere zaal-achter, gesloten voor het lichte schijnleven