Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 46
(1936)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina t.o. 1]
| |
fragment van een marmeren meisjesfiguur aan athene parthenos gewijd - omstreeks 480 voor christus - akropolis-museum, athene
| |
[pagina 1]
| |
Het wezen van het oude Griekenland
| |
[pagina 2]
| |
heeft gemaakt, die haar langzaam aan geheel doortrokken en verzadigd heeft van de wreede en barbaarsche wet, die de slechte romeinsche genius bracht. Dat harde en lompe volk kende maar één wet, die van oorlog en verovering. Het offerde alles daaraan op wat mooi en edel in het leven is; de vriendschap, de liefde, vrouw en kind, de schoonheid van alle dingen: alles ten offer aan oorlog. Overal waar zij kwamen was het gedaan met de natuurlijke ontwikkeling van de kunst der onderworpen volken, die zij hun eigen kunst oplegden. En wat was dat voor een kunst? Een slechte barbaarsche navolging, ontdaan van alle gevoeligheid en schoonheid, een hoogmoedige en dwaze navolging van de Grieksche kunst in verval. De wreede en meedoogenlooze Romeinen zijn altijd uitermate ongevoelig geweest voor de schoonheid van kunst. Hebben zij niet verkondigd, dat een copie steeds evenwaardig is aan het oorspronkelijke? En zoo zijn zij gaan navolgen wat juist niet meer de groote grieksche kunst was en de wereld, zelfs Griekenland inbegrepen, hebben zij geteisterd, zoowel met hun wreedheden als met hun copieën en monumenten, die van vormen en verhoudingen van een infame leelijkheid waren. Een oogenblik is het Christendom zachtheid in de zielen komen wekken door er gevoel en menschelijkheid in te brengen. Maar de italiaansche renaissance heeft Rome weer te paard geholpen. Sedert dien zijn alle monumenten, die de aarde ontsieren door hun ‘klassieken’ stijl en de geheele klassieke litteratuur, waarmee onze bibliotheken zijn volgepropt, tot onze wetboeken incluis, romeinsch geïnspireerd. De romeinsche werken zijn grof, ongevoelig, zonder verhoudingen, zonder sappen en vreugden, gelijk hun deugden, die uitsluitend militair zijn. Door Rome derhalve heeft Europa de Grieksche kunst leeren kennen op een onvoldoende wijze, door middel van romeinsche navolgingen, volgens romeinschen smaak, volgens de soldatenlaars. Zij heeft leeren kennen de werken uit den vervaltijd na Perikles, een tijdperk, dat eenigszins met onze 18de eeuw overeenkomt. Wellustige vrouwebeelden, lichamen van onmannelijke knapen met verwijfde vormen en vrouweborsten. Een volslagen afwezigheid van constructieve kennis en geen besef van modelé. Erotiek, ontucht en ondeugd van reeds bedorven tijden. Ziehier wat de Romeinen van hun gading vonden, navolgden en aan de wereld oplegden. Het is diezelfde smaak, die de officieren van moderne oorlogen er toe brengt plaatjes van naakte vrouwen te knippen uit geïllustreerde obscure blaadjes. Indien Griekenland niets anders had gehad dan de kunst der vierde en derde eeuw voor Christus, dan zou zij zeker niet aanspraak kunnen maken op het bezit van een ongekend hooge beschaving. Opnieuw is het dus noodig naar Griekenland te gaan en het nog eens te ontdekken. En met de vurigheid in het bloed kiest men zee. Zoodra het schip de golf van Corinthe binnen vaart, gaan de oogen open en lost het misverstand zich geleidelijk op. Die ronde heuvels, zoo zuiver | |
[pagina 3]
| |
van lijn, vol van vormen en als gaven zij zich over aan een teeder boetseeren, deze heuvelen ziet men bijna ademen als een liggende naakte vrouw met harmonieuze rondingen. Zij geven ons ineens een voorgevoel van de waarheid. De glimlach verlaat ons niet meer, de glimlach van Griekenland, die telkens weer terug te vinden is in het gelaat van de grieksche sculptuur. Naar gelang men verder in het land komt, treedt men in het hart van het geheim der grieksche kunst, door het aanschouwen van de gansche natuur, schoon juist door haar naaktheid in dat bijzondere grieksche licht; met de - overigens zeldzame - kleine boomen, zoo klein, dat men ze naar menschelijken maatstaf geschapen waant; met de bergen, die altijd harmonieus van lijn en modelé zijn en die slechts zelden de afmetingen, die het oog gemakkelijk kan omvatten, te boven gaan. De gansche Grieksche kunst beteekent het gansche land en de geheele grieksche natuur. Zij kon, zooals zij is, slechts uit deze natuur te voorschijn komen en zij kon er alleen maar uit verschijnen, zooals wij haar nu bewonderen. Alles in dat land wordt door menschelijke afmetingen bepaald. Niets is door zijn maten verpletterend. Alles, de olijfboomen, de cypressen, waarvan de hoogte zelden een dorische zuil te boven gaat, alles is klein. En alles is naakt, nauwelijks is het met gras overgroeid. En hoe zacht en teeder zijn de dingen geboetseerd. Geen buitenissigheden, geen kwellingen: éénkleurig is het geheel en vervloeit in het algemeene modelé en het licht speelt met deze zuivere en harmonieuze vormen, die men op een verfijnde wijze gebeeldhouwd denkt door een speelsch glimlachend godenkind. Onophoudelijk rots en marmer, ononderbroken en zonder hoeken, in zuiver relief zachtjes afgerond. Het is het land der beeldhouwkunst. De bouwmeesters en de beeldhouwers van dit land, doordrongen van de zuiver menschelijke afmetingen van deze natuur, in het hart waarvan zij geboren werden, hebben nimmer getracht die verhoudingen vertikaal of horizontaal te overtroeven. Het aldus gespaarde arbeidsvermogen hebben zij aangewend om in het binnenste der menschelijke maten, verhoudingen van afmetingen te scheppen van een onvergelijkelijke zuiverheid, harmonie en kennis. Aangezien zij geen uitbreiding wenschten, hebben zij zich geconcentreerd. Daar zij niet buiten zich zelf wilden treden, hebben zij alles in zichzelf te zamen gebracht. Zij droegen in het hart van deze eenvoudige, schrale en arme natuur, den eenvoud in de ziel en zij brachten deze over in hun werken met die klaarte en evenwicht, die er alle dingen overstraalt en helder en nauwkeurig maakt, zooals hun redelijke betoogtrant. Doordat zij partij moesten trekken van een gierigen en ondankbaren bodem, hebben zij geleerd rationeel te zijn tot in de hoogste mate. In een land van zuiver spiritueele schoonheid, hebben zij een streng geestelijk leven geleid van groote klaarte. Hoewel zij zinnelijk, want menschelijk en rijk aan gezondheid van ziel en lichaam waren, verlangden zij des te sterker naar de | |
[pagina 4]
| |
gezonde vreugden van het leven, naar de mate de natuur hun bijna alles onthield. Daar zij ten slotte niets meer van buiten hadden te verwachten, hebben zij al hun inspanningen teruggevoerd tot dat eenige ideaal, dat durende bezigheid waardig werd erkend: het Menschelijk Wezen. Diens geest en lichaam werd alles geofferd. Want het is de eenige groote beschaving, waarin schoonheid van geest en lichaam te zamen vloeiden tot een volmaakte, onverbrekelijke eenheid. Geen geest zonder lichaam, geen lichaam zonder geest. Als het lichaam de zetel is van den geest, moet het lichaam schoon zijn gelijk de geest, die er de kern van is. En door het feit van een bewonderenswaardig evenwicht, dat het wezen zelf is van de grieksche beschaving, zijn lichaam noch geest ooit aan elkander geofferd. Zij moesten gelijktijdig en in gelijke mate gecultiveerd worden. Daarin schuilt het groote geheim van hun kunst, die ongemeen is door hoogste menschelijkheid, oneindig gevarieerd als de menschelijke natuur, ten volle levend als het menschelijk leven zelf en geestrijk als de geest die haar heeft geschapen. Het is het eenige voorbeeld van de volmaakte vereeniging van het lichaamlijke en geestelijke in de geschiedenis der menschheid. De rassen, die slechts het lichaam hebben gecultiveerd, hebben een grove kunst voortgebracht of er in het geheel geen bezeten. Hun sporen zijn verloren gegaan in de tijden of wij wenden ons af van hun overblijfselen. Een andere groote beschaving, waarvan de buitengewone werken ons door de eeuwen heen zijn overgedragen, is die van Egypte. Maar Egypte heeft gaarne het leven geofferd; het leefde slechts voor den Dood. Het heeft den Mensch voor den Cosmos geofferd, het tijdelijke voor het eeuwige, het menschelijke voor het goddelijke, het aardsche voor het hemelsche. Zijn afmetingen gaan ons te boven en de uitdrukking van hun maskers, eenvormig verstard voor de eeuwigheid, doet ons schrikken en huiveren. De immense schoonheid van hun werken drukt ons, verplettert en verpulvert ons. Zij vernietigt in ons den zin voor het leven en zijn vreugden, den zin voor tijd en ruimte en onze individualiteit verspreidt en verliest zich in het onmetelijke en onvatbare: in het Niet. Wij houden op menschelijk te zijn om tot Niets te worden. De Egyptenaren hebben duizenden jaren gegeven aan het scheppen van de beschaving des Doods. Deze beschaving is van ons verwijderd en al mogen wij haar met bewondering aanschouwen, zij is geen voedingsbodem voor ons. Zij blijft ons vreemd en ver. De Grieksche beschaving heeft maar honderd en vijftig jaren noodig gehad om zoowel in haar kunst als in haar wetenschap de zeldzaamste der aarde te worden. Zij is het Leven zelf, zij is de gansche Mensch, zij bekoort ons, sleept ons mee en zij is het, die ons nog altijd en in toenemende mate voedt. Zij is in ons, zooals zij dat in het verleden was en in de toekomst zijn zal, zoolang de mensch zijn menschelijkheid zal leven, waar de kunst de meest grandioze | |
[pagina I]
| |
hardloopend meisje - marmer, omstreeks 480 v.chr. te eleusis gevonden en aldaar in het museum
| |
[pagina II]
| |
herakles-figuur uit het fronton van de schatkamer der siphniërs te delphi - omstreeks 525 v. christus
| |
[pagina 5]
| |
en zuiverste uitdrukking van is. Want in het hart, ja op de toppen zelf van de grieksche beschaving, daar is de mensch. Hij is het doel van zijn zegevierenden tocht. Voor hem is alles gemaakt. Tempels voor den mensch die God is, theaters en een stadion voor zijn spelen, zijn gezangen, zijn gedichten, zijn edele vreugden zonder de mateloosheid, die het klimaat hem verbiedt. Overal en in alles maat; nuttig zij het aangename en aangenaam het nuttige. Altijd geest en zinnen. Geen rede zonder kunst en geen kunst zonder rede. Zij hadden, om het werk te plaatsen, een volmaakt gelegen bouwgrond noodig. Met oneindige zorg wordt het oord gekozen, terwille van zijn groote schoonheid, zijn bijzondere bruikbaarheid en zijn domineerende ligging, die de werking zal verhoogen. De Akropolis beheerscht de omgeving en laat zijn schoonen tempel aan een gansche streek bewonderen, terwijl een frissche zeebries de groote hitte daarboven tempert. De vertikale wanden van den berg bemoeilijken vijandige aanvallen. Hoog gelegen is Delphi, in een landschap dat betooverend is, gedrenkt in een mystiek licht. De indruk, die er van uitgaat, is een der sterkste, die men in Griekenland kan ontvangen, en de van zijn tempel afkomstige sculptuur, de schoonste die zich droomen laat, zelfs in dit land. Men wordt er onmiddellijk gegrepen door een nameloos gevoel van spiritueele schoonheid. Het orakel hebben zij er geplaatst in een woeste bergengte. Maar onmiddellijk daarna bouwden zij daar den zonnetempel, een theater, dat uitziet over de schoonste der valleien, rijk aan olijfboomen. En dan, gansch in de hoogte, open voor de briezige ademtochten, in de schaduwen van den laten middag: het stadion. Corinthe, het guldene, ziet uit over de zee. En te Epidauros heeft het immense theater voordeel van de haast wonderbaarlijke acoustiek van dit oord, waardoor een woord, zelfs met zwakke stem op het tooneel gesproken, heelemaal in de hoogte wordt gehoord, op de laatste zitbanken, in de oneindige stilte van deze zich voor de toeschouwers ontvouwende prachtige natuur. Welk een verbazingwekkende harmonie, in verhouding tot de menschelijke maten, hebben de afmetingen dezer tempels, theaters en stadions. Er is nooit iets dat verplettert, intimideert of angst aanjaagt. Integendeel: alles is uitnoodigend en glimlacht. Alles treedt er in gemeenschap met den mensch. Alles, tot de in de schoonste marmers gegraveerde schriftteekens. Is er wel iets harmonieuzers denkbaar dan het grieksche schrift? Te midden van dien overvloed van monumenten in Griekenland, ermee vergroeid maar domineerend en de schoonheid verhoogend, omdat het in wezen hoofdzaak en doel is van de belangrijkste bezigheden, hervinden wij: de gebeeldhouwde beeltenis van hem, door wien en voor wien iedere kunst en iedere wetenschap werden geschapen: het beeld van het menschelijk wezen. Nimmer is de beeldhouwkunst van eenige beschaving ooit in schoonheid | |
[pagina 6]
| |
de Grieksche sculptuur te boven gegaan. En deze beeldhouwkunst, schoon in hoogste mate, is nauwelijks bekend. De werkelijke kunst van het beeldhouwen, die van vóór het tijdperk van Perikles, van de zesde en van het begin van de vijfde eeuw, dat is de archaïsche kunst. De schoonste beelden zijn in het museum van de Akropolis en in het museum van Delphi. En wat voor Griekenland waar is, voor zijn landschappen, zijn licht, zijn monumenten, dat is in het bijzonder waar voor zijn beeldhouwkunst, die de bekroning is van de Grieksche kunst. In de allereerste plaats haar doelmatigheid. Zij beantwoordt aan een behoefte. Zij had een eenvoudige, logische beteekenis, gemakkelijk te lezen en toegankelijk voor allen. En juist deze eenvoudigheid maakt, dat men zich niet verder verdiept in de bijzonderheden van haar goede bestemming. Eén oogopslag, één eenvoudig constateeren is voldoende, om over te gaan tot het beschouwen van niets anders dan de zuiver plastische hoedanigheden, die steeds décoratief en vervoerend van schoonheid zijn. In de beste tijden was de beeldhouwkunst steeds een functie van de architectonische decoratie, zelfs indien - zooals bij de ex-votos - de beeldhouwkunst buiten het monument moest worden geplaatst. Zij was onderworpen aan de architectonische wetten. Zij was er de sleutel van en werd, in zeker opzicht, doel. Zij was er tegelijk de rede en de verklaring van. Laat ons ten slotte bij het beschouwen van de sublieme werken der grieksche sculptuur de wetten daarin onderscheiden, die bij hun ontstaan werkzaam zijn geweest, teneinde er profijt van te hebben. In den beginne, als grondslag, was de compositie of liever de constructie van elk beeldhouwwerk zuiver geometrisch. Dat is de allereerste voorwaarde bij ieder werk van groote hoedanigheden. De beeldhouwers stelden eerst vast, in volstrekte harmonie met die van het monument, de strenge lijnen - gebogen of recht - van het onderwerp, dat door de bestemming zelve van het monument bepaald was; de sculptuur moest niet alleen daarmede overeenstemmen, maar op organische wijze daaraan deelnemen en samenwerken met de algemeene dynamiek in het bouwkundig geheel. De aldus verdeelde ruimte, harmonieus en dynamisch in het spel van betrekkingen tusschen lijnen en volumina, was feitelijk een zuiver abstract werk in den beginne. Deze abstractie is bij de verdere ontwikkeling, toen het werk vermenschelijkte, nooit onderdrukt geworden. Zij was in het voltooide werkstuk altijd volstrekt openbaar. Zij was er de structuur van, de diepere beteekenis, het evenwicht, de harmonie. Alleen de abstractie, dat wil zeggen de harmonieuze verdeeling van lijnen en van zuivere volumina, kan het werk kracht in de constructie en zuiverheid in de schoonheid geven. Zij bepaalt er duidelijk de hoedanigheid van. Die abstracte constructieve qualiteit, die de fundamenteele en domineer ende | |
[pagina 7]
| |
hoedanigheid is van iedere schepping op kunstgebied, bezitten uitsluitend de werken der beste archaïsche en primitieve tijdperken. En in de eerste plaats komt dan de archaïsche grieksche kunst in aanmerking. De afwezigheid van deze constructieve qualiteiten, die geometrisch en abstract zijn, veroordeelt een tijdperk onmiddellijk tot decadent, oppervlakkig en onwetend, want zonder scheppende geestkracht. De kunstenaars van de decadente tijdperken, die de belangrijkste elementen van schoonheid niet uit zichzelf kunnen putten, spannen zich in om de schoonheid buiten zich zelf, aan hetgeen hen omringt, te ontleenen; in de onnavolgbare natuur, waarvan de schoonheid levende organische geheimen heeft, die geen enkele doode materie kan weergeven. De schoonheid is in de kern van ieder ding, van ieder wezen. Zij is slechts schoonheid voorzooverre zij wordt vrijgemaakt door het wezen zelf, dat haar alleen kan verwezenlijken. De bloem maakt haar eigen schoonheid vrij, die onvervreemdbaar is. De mensch, de kunstenaar, moet de zijne vrijmaken uit zijn eigen diepte. De schoonheden van den mensch, van zijn geest, bestaan uit zijn zin voor orde, harmonie en diepe menschelijkheid. En het is door den graad van meer of mindere verhevenheid der hoedanigheid van dien zin voor orde en menschelijkheid, dat een genie zich van de andere menschen onderscheidt. Het is door den zin voor Orde, dat een werk een waarachtige schepping van het menschelijk genie wordt en niet door de navolging. Daardoor oefent zij werking uit, èn op onze zinnen èn op onzen geest - in ondeelbare eenheid - op dezelfde basis als de architectuur, de muziek en de dichtkunst. Het is deze zin voor Orde, erfdeel van het genie, waardoor de mensch een wereld schept voor zich en naar zijn beeld. Dit zintuig is verwaarloosd en eindelijk verloren gegaan bij de Grieken, gerekend van Perikles af en in de geheele wereld, met uitzondering van de primitieve tijdperken der Christenheid. De Italiaansche renaissance is teruggevallen in de anarchie der zinnen en het is pas in onze dagen, dat de geest der geometrische orde weer begint te zegevieren, nog onbewust bij Seurat, maar met vol bewustzijn bij de cubisten. Het is derhalve het oogenblik bij uitnemendheid voor een pelgrimstocht naar Griekenland, vaderland van de meest sublieme Orde en van de schoonste Menschelijkheid. Want indien de cubisten eindelijk een der grootste geheimen van de grandioze tijdperken hebben begrepen, dat geometrische Orde heet, dan loopen zij - en vooral hun opvolgers - tegenwoordig toch het grootste gevaar jammerlijk ten onder te gaan in hun onvruchtbare pogingen van uitsluitend geometrische speculaties, die te wanhopiger worden, naar mate de ontoereikendheid er openbaar van wordt. De uitsluitend geometrische kunst is in geen enkelen tijd een volmaakte kunst geweest. Getuige de Muzelmaansche kunst - waaruit de menschelijke figuur werd gebannen - en die in het decoratieve | |
[pagina 8]
| |
ornament ten onder ging. Het uitsluitend abstracte leidt, zoowel in de schilderkunst als in de plastiek, tot het decoratieve ornament, dat hinderlijk en onnoodig is en dat men tegenwoordig terecht met verachting verwerpt. En als dan bovendien dat ornament niet geschikt en zelfs niet bij machte is om toegepast te worden als versiering, maar zich afzondert en onafhankelijk wil leven, dan wordt het tweeslachtig en gedrochtelijk, ondanks de mooie woorden van ‘rythme’ en ‘dynamiek’, enz. waarmede men het toetakelt. Of het zich nu opblaast, inkrimpt, praalt, zich vermenigvuldigt, verstrakt of zich kromt, zich kleurt of ontkleurt, glad wordt of ruw, regelmatig, zacht of vormloos is, als een weekdier waarop men getrapt heeft, altijd zal dit geisoleerde element een te verdwijnen gedrocht blijken, een microbe, die door het gezonde leven wordt uitgedreven. Want een kunst die alle verband, een durend organisch verband met de werkelijkheid en met de menschelijkheid, zal hebben ingeboet, zal zijn bestaansgrond verloren hebben en in elkaar zakken uit gebrek aan evenwicht. Het moge juist zijn, dat niet uitsluitend het onderwerp in de kunst van waarde is, maar de manier waarop het geschilderd of gebeeldhouwd wordt; nog veel juister is het, dat het geheel onderdrukken van het te behandelen onderwerp er toe leidt het Niets te behandelen, en dat het ons geheel onverschillig kan laten hoe dat Niets wordt geschilderd of gebeeldhouwd. Wie een schadelijk uiterste wil ontwijken moet er voor waken een nog schadelijker ander uiterste binnen te halen. Maat in alle dingen; geest en stof zijn nauw en onverbrekelijk verbonden en de vernietiging van het een voert onafwendbaar tot de vernietiging van het ander. Vormloos en zonder weerstand wordt de nabootsende kunst, die haar sterken geestelijken steun heeft verloren. De uitsluitend speculatieve kunst verduistert in een byzantinisme van het ornament; nuttelooze, hinderlijke ballast, die in plaats van te sieren, ontsiert. De kunst heeft een hoogere want menschelijker bestemming. Want het hoogste dat wij kunnen bereiken, dat is nog altijd het menschelijke. Het goddelijke immers is slechts groot en te bevatten, voorzoover wij het in onszelf vinden. De goddelijke schoonheid, dat is de menschelijke schoonheid. Kan men haar anders opvatten? De Grieken, meesters van de Maat in alle dingen, hebben het uitstekend begrepen. Voor hen was het menschelijke doel. Voor hen was niets mogelijk zonder het menschelijke element. Het is de groote menschelijkheid, waarmede zij ten slotte hun monumentale en andere werken vervulden en ze daardoor volledig en ondeelbaar van zin hebben gemaakt. De geometrische constructie is evenmin een doel: steeds heeft zij den menschelijken vorm gedragen. Menschelijke vormen van een volheid en van een buitengewone schoonheid, even wonderlijk van werkelijkheid als van orde. Zij waren zinnelijk en abstract, alle mogelijkheden van de geometrische volumina en gansch de zinnelijke bekoring van het lichaam uitputtend tot in de geringste onderdeelen. In plaats van deze te verminderen draagt de geometrie | |
[pagina III]
| |
fries van de schatkamer der siphniërs te delphi
theater te epidauros door polykleitos gebouwd - tweede helft 4e eeuw v.chr.
| |
[pagina IV]
| |
athene in gepeins - marmeren wijrelief van omstreeks 470 v.chr. - akropolis-museum, athene
| |
[pagina 9]
| |
bij aan de ontbloeiing van het schoone menschelijke lichaam (of van elk ander levend wezen), maar nimmer treedt het lichaam buiten de grenzen van zijn rol door de geometrie aangewezen. En ondanks alles is er wederkeerig geen enkele dwang, niets wordt geforceerd of gestyleerd. Elk onderdeel bewaart zijn karakter geheel. Ondanks de regelende en besturende geometrie, blijven de lichamen van een wonderbaarlijke realiteit, zelfs in een klein onderdeel, want zoo volmaakt is de grieksche kunst, dat de qualiteit per vierkante centimeter merkbaar is. Nooit wordt iets opgeofferd; alles vindt men er in terug, tot in zijn kleinste detail, zonder ooit aan de grootheid en eenvoud van het geheel afbreuk te doen. Nimmer hebben de Grieken het Ware voor het Schoone geofferd; geen schoonheid zonder waarheid. Opofferen is verarmen. Te vaak nemen de moderne beeldhouwers deze waarheid niet in acht. Om groot te schijnen offeren zij bijna alles op en verkrijgen ten slotte vrij magere uitkomsten. Het ledige is het eenvoudige niet: monumentaal en machtig te willen schijnen is een goedkoop en poover middel. Heel spoedig verveelt het en wekt het onverschilligheid op, zooals elk armoedig ding. Maar hoewel de modernen waarlijk al te veel en dikwijls alles hebben prijsgegeven, toch zijn zìj niet alleen schuldig, want elk tijdperk heeft iets opgeofferd. En zonder ons te vergissen kunnen wij zeggen, dat alleen de Grieken niets geofferd en alles gegeven hebben, waarlijk alles. Zij hebben in den hoogst denkbaren graad van volkomenheid een kunst geschapen, die subliem, subtiel, rijk, kundig en zinnelijk is, tegelijk met een kennis, die een schat aan diepte, eenvoud, macht en gratie bezit, zooals die van Pythagoras, Archimedes, Plato en hoeveel anderen. En in welk een kort tijdsbestek! Staande tegenover deze wonderen denkt men aan onzen eigen tijd. Wij zijn begonnen met den rommel weg te vegen, die kunst en leven verstikt en wij beginnen met de rede tot grond te kiezen van elke schepping. Dat is een begin. Zelfs daarginder, in Griekenland, bij de overblijfselen van een ongehoord schoon verleden, op dien bodem waar alle volkeren langs zijn getrokken, geboeid door de schoonheid van het land en zijn inhoud, zelfs daarginder is diezelfde bekommernis aan het groeien bij de architecten, de schilders (zooals Ghika) en de beeldhouwers (zooals Tombros). Zal ons tijdperk, nu het eindelijk ontdaan is van het laagste materialisme der 19de eeuw, den zoo menschelijken geest van het oude Griekenland zien herboren worden? Maar zoo men al den geest mocht verwerven, dan zal toch tenminste een diepe menschelijkheid moeten ontstaan. En aan deze menschelijkheid schieten wij te kort. Om haar deelachtig te worden zullen wij voortaan dichter tot den Griekschen geest moeten naderen en ieder spoor in ons moeten uitwisschen van de latijnsche leer, die stijl, dor en academisch is. Menschelijkheid! Want zoo de afdwalingen van de stof zonder geest verwerpelijk en oppervlakkig mogen zijn, de afdwalingen van den geest zonder verband met de menschelijke werkelijkheid zijn nog gevaarlijker: ze voeren tot waanzin en tot alle uitersten van waanzin, | |
[pagina 10]
| |
die in de vormen van ontucht en misdaad den mensch vernielen insteê van verheffen. Het domein van de rede zonder menschelijkheid, dat is het domein van den Hoogmoed, die de wereld voert naar haar ondergang. Een Grieksche reis toont den hoogmoedige, die nog een weinig klare redelijkheid bezit, dat tegenover het aangezicht van dat overvloedige tijdperk, wij niets bezitten, dat onzen hoogmoed zou rechtvaardigen. Wat zijn wij nog jong en onervaren bij hen vergeleken. Zoo is de groote les van de Grieksche reis. Bedroefd en het hart beklemd, als bij het verlaten van een beminde vrouw, ziet, voor het laatst, de reiziger uit over de wonderlijk schoone baai van Corinthe, als de boot het Grieksche land verlaat.Ga naar voetnoot+ |
|