| |
| |
| |
Jan Vermeer en zijn Delftsche omgeving
naar aanleiding van de tentoonstelling in het nieuwe Boymansmuseum
door Dr. J.M.C. van Overbeek
REMBRANDT van Rijn en Jan Vermeer uit Delft.
Zij hebben tegelijkertijd geleefd, maar het is niet zeker, dat zij elkaar gekend hebben. Terwijl de eene in de hoofdstad des lands zijn door roem en tegenslag afgewisseld bestaan heeft gesleten, voerde de andere het leven van den eerzamen werker in het burgerlijk milieu van de reeds als residentie afgedane provinciestad Delft.
't Is een gelukkig samentreffen, dat het jubileum des Rijksmuseums, waar Rembrandt gehuldigd wordt, tezelfder tijd wordt gevierd, dat het nieuwe Boymansmuseum te Rotterdam geopend werd en dat men bij deze gelegenheid een tentoonstelling organiseerde van het werk der Delftsche school, waarvan Vermeer veruit de meest figuratieve persoonlijkheid is.
Hij is de eenige, die als geboren Delftenaar in de tweede helft der zeventiende eeuw de schilderkunst beoefende, en die ten slotte, zij het ook laat, erkend is geworden als een der grootste meesters van het palet, die onze gouden eeuw gekend heeft, die zelfs, zij het dan ook bij alle verschil van artistieke opvatting, verdient met Rembrandt in één adem te worden genoemd.
Zijn civiele staat kan in een paar regels worden samengevat: Te Delft geboren in het jaar 1632 is hij daar in 1675 overleden. Toen hij in 1653 lid werd der schildersgilde, was hij niet in staat, de verschuldigde taks van zes gulden ineens te betalen. Met een gulden en tien stuivers moesten de gildemeesters zich voor dat jaar tevreden stellen en eerst drie jaar later, in de maand Juli was de heele som afbetaald. Zijn vrouw Catharina Bolnes, die hij in 1653 huwde, schonk hem elf kinderen. Toen Vermeer in 1675 stierf, moest de weduwe nog de schuld bij den bakker met twee door haar man geschilderde stukken voldoen.
Zijn artistiek bestaan is even spoedig geschetst in de weinige documentaire gegevens, die we er voor vinden. Zoo werd hij na zijn korten leertijd bij Carel Fabritius in 1653 als lid der Lucasgilde ingeschreven en meerdere malen, o.a. in 1663 en in 1671 tot hoofdman gekozen. In het geheel zijn er slechts ruim dertig van zijn schilderstukken bekend, hetgeen toe te schrijven is aan zijn langzame, maar intensieve manier van werken. Dat hij door zijn tijdgenooten ten zeerste werd gewaardeerd, blijkt uit de door den Delftschen
| |
| |
boekhandelaar Arnold Bon in Bleyswijck's Stadkroniek ingelaschte rijmelarij, waarin tot troost voor het zware verlies, dat de Nederlandsche kunst door den plotselingen dood van Carel Fabritius geleden had, gezegd wordt, dat ‘uit de assche van dezen phenix de schilder Vermeer verrezen is’, die op meesterlijke wijze diens sporen volgde.
Werd dus het wonderbare palet van den kunstenaar door zijn stadgenooten ten volle erkend, zoo moest hem het lot weervaren, dat zijn werk, zoo niet geheel en al vergeten, dan toch door het nageslacht volkomen verwaarloosd werd. Ofschoon de Fransche kunstcriticus Burger den schilder, dien hij als de Sphynx van Delft kwalificeerde, in 1865 voor 't eerst weer midden in de belangstelling der kunstwereld stelde, zoo kon het toch voorkomen, dat zijn landgenoot, de bekwame schilder en kunstgeleerde Fromentin in zijn in 1875 uitgegeven boek over de Nederlandsche oude meesters den naam van Vermeer in 't geheel niet vermeldt.
Het eerherstel door onze kunsthistorische vorschers, dr. C. Hofstede de Groot, dr. A. Bredius en anderen is volkomen geweest en de eens vergeten Delftsche schilder staat thans in de eerste rij der grootmeesters van 't penseel, die onze zeventiende eeuw tot de gouden eeuw van Neerland's glorie hebben gemaakt.
Jan Vermeer is in tijdsorde de jongste der Delftsche kunstenaarsgeneratie, die feitelijk een aanvang neemt bij Michel Jansz. van Mierevelt, den naarstigen, in een vorige eeuw geboren portretschilder, wiens penseel vele duizenden conterfeitsels van vorstelijke en adellijke heeren voortbracht, tot welk lucratief bedrijf de stad Delft als residentie der oranjeprinsen en van hun omgeving zich bij uitstek leende. Cornelis de Bie, de stadsdichter vergelijkt hem dan ook niet zonder reden met ‘De Mier, die heele somerdagen is besig in het groene veldt’. De meening echter van den stedelijken kroniekschrijver van Bleyswijck, die hem een tweeden Apelles noemt, moet voorzeker op rekening worden geschreven van de Byzantijsche mentaliteit dier dagen, die den hofschilder meer prees ter wille van de medailles en gouden ketenen schenkende aristocratische modellen, dan wel van wege de ‘uit den vreemde ingevoerde’ techniek zijner kunstbeoefening.
Mierevelt en zijn schaar van leerlingen hebben echter den stoot gegeven aan de beweging, welke over de kranige portretten van de Palamedesz’, over de kleurige binnenhuisjes van Pieter de Hooch, de grootsche kunst van Carel Fabritius, de kerkinterieurs van Emanuel de Witte heen geleid heeft naar het hoogtepunt van kleur- en lichtgetoover, waarmede Jan Vermeer zijn naam en dien van de stad, waar hij geboren werd, tot in de bovenste sfeer van schoonheid verheven heeft.
Vermeer en Rembrandt!
Wie heeft er aan durven denken, - een halve eeuw geleden nog, - deze twee namen naast elkaar te zetten? Hun kunst is verschillend van karakter.
| |
| |
johannes vermeer
de liefdesbrief
coll. lady beit londen
| |
| |
c. fabritius
studiekop
louvre parijs
c. fabritius
man met helm
museum te groningen
johannes vermeer: handen
fragment van het vrouweportret
museum van schoone kunsten - boedapest
| |
| |
Moge de vorst onzer zeventiendeeuwsche schilderschool zijn geniale visie op het menschelijk wezen, op het maatschappelijk bestel van zijn tijd en van zijn land in een overvloed van verven en in een wonderbare speling des lichts hebben geopenbaard, zoo weerspiegelt het rustige, eenvoudige werk van den Delftenaar een kunstenaarsziel, die van het meest bescheiden onderwerp van huiselijken aard een gedicht weet te maken. In het onnavolgbare diffuse licht waarin zijn figuren zich bewegen, waarvan zijn landschappen overgoten zijn, in de bekoorlijke tinten van zijn kleurengamma ligt een poëzie, die zelfs den meest materialistischen prozamensch behagen moet. Rembrandt concentreert de zonnestraal op een enkel vlak of op een met voorbedachten rade gekozen punt, van waaruit de strijd tusschen schaduw en licht zich verder ontwikkelt, - Vermeer laat de volle helderheid der luchten zich door zijn ruimte verspreiden. Zij weerkaatst zich tegen de lichte wanden van het vertrek, zij geeft een plastische gedaante aan zijn figuren, zooals de beeldhouwer met mes en beitel den tastbaren vorm geeft aan het beeld. Door middel van zijn lichtwerking stelt Vermeer mensch en landschap vrij in de atmosfeer, die ze omgeeft.
Slechts enkele kleuren heeft hij op zijn palet, bij voorkeur citroengeel, rood en zwart, wit en lichtblauw, terwijl overal een heldere tint van rose en blauwachtigen schijn door de dektonen heendringt. Bij het gezicht op Delft, dat de glorie van het Mauritshuis uitmaakt en dat we op de tentoonstelling helaas moesten missen, is het, alsof het karmijnrood door de lazuren boventoon heenschijnt, zoodat de indruk wordt gewekt, dat de avondzon over poorten en huizen gloeit. Juist deze schittering, die van zijn onverwoestbare kleuren uitgaat, is het geheim van den Delftenaar gebleven, - het raadsel, waarmede zelfs de wetenschap geen raad weet.
Van zijn vroegere manier om tamelijk donkere schaduwen met het felle, koele buitenlicht te laten contrasteeren is hij langzamerhand teruggekeerd tot het diffuus verspreide licht, dat zijn techniek over het algemeen kenmerkt. Het eenige door hem gedateerde schilderstuk, de Koppelaarster van 1656 in het museum te Dresden is reeds een meesterwerk, waarin warme kleurschakeering, levendigheid van handeling, eenheid van compositie met elkander wedijveren om een harmonisch geheel te vormen.
Hierbij sluit zich aan de uit drie bijna levensgroote figuren saamgestelde groep van Christus bij Maria en Martha uit het Museum te Edinburgh, een karakteristieke kleurenmengeling, waarbij het koele blauw met de gele nuanceeringen een heel bijzondere werking uitoefent.
De twee genoemde doeken zijn met het toilet van Diana in het Mauritshuis feitelijk de eenige, waarop meer dan twee personen voorkomen. Meestal bepalen zijn schilderstukken zich tot een enkele figuur, die dan met pijnlijke zorg geschilderd, scherp afsteekt tegen den wit gepleisterden, met licht overgoten kamerwand.
| |
| |
Onder de meesterstukken, die zich thans in Boymans bevinden zijn met de hier boven reeds aangeduide bijbelsche scène het Melkmeisje, - de Kantwerkster, - het brieflezend vrouwtje uit het Rijksmuseum, het meisje, dat een brief schrijft uit de collectie Knoedler, - het Meisje aan het venster, uit het Metropolitan-museum te New-York, - het vrouweportret uit Boedapest en het bekende Straatje uit het Rijksmuseum wel de meest typische voor de kunst van den Delftschen meester.
Het Melkmeisje, uit de collectie Six voor het Rijksmuseum aangekocht, vertoont wel in hooge mate alle kwaliteiten, die de kunst van Vermeer tot het peil hebben opgevoerd, dat hem tot een der meest beroemde kunstenaars onzer zeventiende eeuw heeft gestempeld.
Het door 't venster in het vertrek vallende, eenigszins gedempte licht boetseert de vormen van de melkschenkende jonge vrouw en plaatst haar tegelijkertijd midden in de ruimte der kamer. Al hetgeen zich op de tafel bevindt, wordt door 't zelfde licht tot een eenheid samengevoegd, - de starre melkstraal beweegt zich; boven alles blijft echter het geel en wit der kleedij met den groen-blauwachtigen inslag het milieu domineeren.
Het Kantwerkstertje, dat het Louvre-museum voor de tentoonstelling afstond, is eveneens een der meest treffende gedichten in wit en geel, welk Vermeer's kunstenaarsziel uitgezongen heeft. Thans komt het droevige gebaar van den Rotterdamschen gemeenteraad, die in de jaren zestig der vorige eeuw weigerde de collectie Vis Blokhuysen, waarvan het deel uitmaakte, tegen een betrekkelijk geringe vergoeding te aanvaarden, des te schrijnender naar voren. Voor enkele weken geniet het meesterwerk, een der pronkstukken van de Parijsche verzameling, weer de gastvrijheid der Maasstad, waar de kunst thans gelukkig meer waardeering ondervindt, - getuige het statige nieuwe museum -, dan eenig blad van zijn vroegere kronijken vermeldt.
De Brieflezende vrouw uit het Rijksmuseum bezit een bijzondere bekoorlijkheid door de frissche morgenstemming, welke er in het rustige vertrekje heerscht, waar de eerste straal van de ochtendzon nog weifelend binnenvalt en de dame met het witte slaapjakje vol nieuwsgierigheid de zoo even aangekomen correspondentie met de oogen verslindt. Slechts de achtergrond der kamer geeft den schilder gelegenheid, zijn licht- en schaduwwerking te doen gelden. Hij bereikt dit vooral door het contrast tusschen de blanke kleeding der vrouw en een bijna onmerkbaren overgang tot de lichtgrauwe en blauwe schaduwen, waarmede de tamelijk vlak gehouden figuur tegen den slechts met 'n landkaart verlevendigden muur afsteekt. Hier is een vrije speling van het licht bereikt. Vanwaar dat licht komt, kan men slechts raden, daar het gewoonlijk heel of half geopende venster op dit doek ontbreekt. Een van de meest rustige en eenvoudige genrestukjes van den meester, waarbij al het bijkomstige, dat bij Vermeer meestal tot verhooging van
| |
| |
het effect op de tafel is rondgestrooid, blijkbaar met opzet is weggelaten.
Scherpe tegenstelling tot dit eersterangswerk, maar even schitterend van techniek is de Jonge vrouw, die een brief schrijft, dat Pierpont Morgan vroeger als bruikleen in het Metropolitan-museum te New York hing, dat thans echter als bruikleen van de firma Knoedler tusschen de werken van den Delftschen grootmeester in Boymans schittert.
Hier geen schijn van demping der zonnestralen, die zich in vollen overvloed over de tafel verspreiden, waar het montere vrouwtje, in een met hermelijn omzoomde zijden jakje gestoken, haar gedachten concentreert op datgene, wat ze in haar brief gaat schrijven. Geen sensationeel of temperamentvolle dingen zullen het onderwerp daarvan zijn. De ongemeen kalme trekken van haar gelaat zeggen ons duidelijk, dat slechts het verhaal van dagelijksche gebeurtenissen uit haar familie- of vriendenkring uit de tot schrijven gereede pen zal vloeien en dat de blijde stemming door de binnenstroomende zonnestralen gewekt daarbij haar weerklank zal vinden.
Even rustig, maar van grootere charme nog is het meisje, dat, nog bezig met het regelen van haar huiselijke bezigheden, aan het half geopende venster, staat te peinzen in het fascineerende licht der eerste morgenschemering. Het stuk werd door het Metropolitan-Museum te New York ingezonden.
De tegenstelling tusschen de donkere kleedij, de witte kap en de breede schouderbedekking is van zoo bijzonderen aard, dat men geneigd zou zijn, in dit blanke, haast schaduwlooze doekje de volle verwezenlijking van Vermeer's geniale lichtschildering te erkennen. Hoe het meisje zonder merkbare slagschaduw als een plastisch beeld midden in de ruimte staat, is een wonder van constructie, terwijl de stofbewerking der op de tafel staande metalen kan en schotel door geen enkelen der groote stillevenschilders uit dien tijd verbeterd zou kunnen worden.
Dat Vermeer ook daar, waar het vraagstuk van licht en ruimte niet zoozeer zijn aandacht trok, in staat was, de psychische gesteldheid van zijn model te doorvoelen en weer te geven, zien we in het Vrouweportret uit het museum van Boedapest.
Het is een matrone uit den gegoeden burgerstand, die hier wordt voorgesteld, eerzaam en waardig, ondanks haar stemmige kleedij niet van alle ijdelheid vrij, zooals haar met kant afgezette handschoenen aanduiden. De achtergrond is in tegenstelling van veruit de meeste schilderstukken des meesters zeer donker gehouden, de figuur zelf, glad gepenseeld, spreekt voor zich zelve, een roodachtig tafelkleed en de gele, reeds half vergane leuning van den stoel brengen eenige levendigheid in de overigens erg rustige voorstelling.
| |
| |
Hiermede sluit de rij van de voornaamste werken van Jan Vermeer, die thans in ‘Boymans’ een tijdelijke gastvrijheid genieten.
Van zijn hoogst merkwaardige kunst om het karakteristieke stadbeeld uit zijn omgeving weer te geven vinden we hier slechts een proeve, namelijk het wereldberoemde Straatje, dat beter dan welk product ook uit dien tijd de lokale stemming schildert, die het milieu der kleine burgerij beheerschte. Het majestueuze gezicht op Delft moge grootscher zijn van opbouw, romantischer van impressie, hier vinden we het intieme, het gemoedelijke, het primitief aandoende en toch zoo aantrekkelijke steegje, - dat eer het karakter heeft van 'n gemeenschappelijke binnenplaats, - in zijn hermonische kleurencombinatie weergeven zooals Vermeer het zag en dat hij slechts te copieeren had om er het meest schilderachtige van zijn schaarsche stadsimpressies van te maken.
Het voor 't eerst den meester toegeschreven stuk, dat Maria onder het kruis voorstelt, heeft zijn opname gevraagd in Vermeer's oeuvre. De tijd zal moeten uitmaken, of deze toeschrijving, die voornamelijk op de eigenaardige roode kleur van 's meesters palet gebaseerd schijnt te zijn, zich zal kunnen handhaven. In dit geval is de plaatsing onder de jeugdwerken van den schilder aannemelijk.
De Rotterdamsche tentoonstelling, aan welker hoofd de naam prijkt van den coryphee der Delftsche school is luidens den titel van den catalogus in hoofdzaak als een hulde en, zoo noodig nog, als een hooger waardeeren bedoeld van den eenzamen burgerman, die zich nauwelijks bewust van zijn eigen grootheid met alle naarstigheid en pijnlijke zorg gewijd heeft aan een taak, die hem boven de meeste zijner schilderende tijdgenooten verhief; zij omvat echter nog een aantal voortbrengselen uit diens Delfter omgeving.
Onder hen, die in nauwe relatie stonden met Jan Vermeer, die ofwel zijn eerste schreden leidden op het veld der kunst, ofwel door zijn werk beïnvloed werden, staat op de eerste plaats de man van het groote talent, Carel Fabritius, die uit Rembrandt's atelier naar Delft gekomen, daar onbetwistbaar een nieuw leven heeft gewekt.
Fabritius, uit zijn landelijke omgeving van de Beemster naar de hoofdstad gedreven, heeft zich als zelfstandig kunstenaar in de provinciestad Delft gevestigd, aan de rustige sfeer, welke daar heerschte, volkomen aangepast, maar nauwelijks had hij zijn eigen weg gevonden of hij werd op dertigjarigen leeftijd reeds getroffen door het noodlot, dat zijn loopbaan beëindigde en het leven afsloot van een der meest begaafde kunstenaars, die met Vermeer in contact zijn geweest.
Toen hij op 12 October van het jaar 1654 in zijn werkplaats het portret schilderde van Simon Decker, den koster van de Oude Kerk, stortte de woning ten gevolge van de ontploffing van het kruithuis in, den schilder
| |
| |
johannes vermeer - jonge vrouw, bij het schrijven van een brief
eigendom van de firma m. knoedler en co - londen
| |
| |
| |
| |
onder het puin bedelvend, terwijl alle zich in het huis bevindende kunstwerken verloren gingen.
Het Zelfportret in Boymans en de Man met den helm uit Groningen getuigen van zijn bijzondere begaafdheid om het model naar het leven te treffen. Met Rembrandtieken breeden streek haalt hij de figuur, somtijds sterk beschaduwd, van den lichten achtergrond naar voren. Jammer, dat het meest sprekende staaltje van zijn kunst, de Distelvink in het Mauritshuis op de tentoonstelling niet aanwezig is om te doen zien, hoe het spel van licht en schaduw, door Vermeer op zoo wonderbare wijze weergegeven, feitelijk op Fabritius' invloed terug te brengen is.
De door de tijdgenooten des schilders zoo hoog geroemde vaardigheid in het aanbrengen van perspectief valt op de expositie moeilijk te constateeren, daar het eenige stuk, waaraan men den lof, welken de Delftsche kroniekschrijver Bleyswijck hem deswege op uitbundige wijze brengt, kan toetsen, namelijk de Instrumentenhandelaar, met het gezicht op het marktveld van Delft, zich in de National Gallery te Londen bevindt. Voor ons is echter het bereikbare materiaal voldoende om ons van de krachtige kunst van Fabritius te overtuigen, wiens penseel, getuige de portretten van de kinderen de Potter ook tot lichtere tinten en meer opgewekte stemming machtig was, dan we in zijn overig ons bekende werk moeten vaststellen.
Van de twee overige schilders uit de omgeving van Vermeer, van Emanuel de Witte en Pieter de Hooch kunnen we hier slechts eenige summiere aanteekeningen bijvoegen.
Tien jaar lang heeft de Alkmaarsche schilder van kerkinterieurs, de Witte, wiens avontuurlijk leven hem in 1642 naar Delft voerde, daar zijn verblijf gevestigd. Hier vooral heeft hij de wonderbare lichtspiegelingen door de blanke gewelven zijner bedehuizen laten spelen, terwijl een paar genrestukken zooals de ‘Vischmarkt bij avond’ in Boymans en de ‘Vogelmarkt’ uit Stockholm hem de gelegenheid boden, zijn bijzondere begaafdheid voor het stilleven te bewijzen. De tragiek van zijn leven weerkaatst zich in het sombere aspect zijner latere werken.
De man, door Houbraken geschilderd als opvliegend, verwaand en verbitterd door het armzalig leven, dat hij zich door zijn uitspattingen bezorgd had, verliest een groot deel van de opgewektheid, van de romantische lichtwerking, welke zijn eerste werk kenmerkt, zoodra hij zich te Amsterdam gevestigd had, waar zijn leven een tragisch einde zou vinden.
Elk religieus sentiment blijft trouwens van zijn vele kerkinterieurs verre, - slechts het architectonische element, de harmonie der hoog opstrevende lijnen, door het spel der stralen verlevendigd, zijn het kenmerk van zijn talent.
Ten slotte Pieter de Hooch, de meest vruchtbare der vier voornaamste schilders der Delftsche groep! Hij was Rotterdammer van geboorte, kamerdienaar van den kunstzinnigen grand seigneur Justus de la Grange, -
| |
| |
totdat hij zich zelfstandig te Delft vestigde, waar hij in de werkplaats van Carel Fabritius, later in die van Jan Vermeer, zijn talrijke binnenhuisjes schilderde.
De invloed van dezen laatste is zeer duidelijk en zijn werk is onmiskenbaar afhankelijk van den grooten meester. Zoolang hij in diens nabijheid blijft, gaat er een groote bekoorlijkheid uit van de intieme scènes, - deze verdwijnt langzamerhand, nadat hij Delft verlaten heeft om zijn werkzaamheid naar de hoofdstad te verplaatsen.
Zijn artistieke nalatenschap omvat ongeveer 350 zekere werken, waarin vooral de stofbewerking, de warme roode kleur van costuum en aankleeding van het interieur de beste eigenschappen zijn. De tentoonstelling bevat ongeveer 25 doeken van zijn hand, waarvan de knusse, gemoedelijke voorstellingen uit het klein-burgerlijk milieu veruit de beste zijn.
|
|