zinlooze benaming, zooals ‘Enkelen’, ‘Sommigen’ of de ‘Negen-en-dertig’ had ondergebracht, zou men toch onmiddellijk van een ‘Nieuwe School’ hebben gesproken, terwijl wij slechts, met onze povere middelen, aan de schilders hebben willen toonen, dat het hoog tijd was onze positie te heroveren, indien men de schilderkunst niet geheel en al wilde zien kapsijzen en onder dat heroveren moet begrepen worden dat men opnieuw een métier moet aanleeren, dat thans eigenlijk niemand meer kent.
Hierbij, uit hetzelfde boek, nog een ander staaltje van den hekel, dien Renoir aan de impressionistische theorieën zou hebben gehad: ‘En dan te zeggen dat men er in geslaagd is het publiek en ons schilders al dit geschrijf over een nieuwe schilderkunst te doen slikken. Met wit en zwart te schilderen, zooals Manet, naar het voorbeeld der Spaansche meesters placht te doen, of met licht op licht zooals hij het later deed om Monet na te apen, kom aan, en wat dan?.... Behalve dan dat men met verschillende schildertechnieken min of meer goede resultaten kan bereiken, naar gelang van des kunstenaars temperament. Zoo is het tevens een feit dat Manet met de wit en zwarttechniek beter over weg kon dan met de lichte toetsen....’
Indien men op de Brusselsche Tentoonstelling een volledig overzicht van het Impressionisme had willen geven, dan zou men aan de reeds vermelde namen die van Boudin hebben moeten toevoegen, en aquarellen van Jongkind zouden evenmin mogen ontbreken, want zoo men al voor het eerst het woord impressionisme op Monet heeft toegepast, dan hing deze beweging toch reeds sedert lang in de lucht en het is zeker dat Monet niet zoo gemakkelijk met het licht zou hebben getooverd als Boudin en Jongkind niet hadden geschilderd.
De strandgezichten van Boudin, waarop de vochtige lucht schijnt te trillen, de suggestieve kommatoetsen op sommige doeken van Jongkind zouden op de wanden van het Paleis voor Schoone Kunsten goed op hun plaats zijn geweest; maar dan zou men er ook Turner hebben kunnen bijhalen!....
En daarmee is het nog niet uit, want indien Monet, Pissarro en Sisley naar Boudin en Jongkind teruggrijpen, dan zien wij met andere impressionistische schilders meesters als Corot, Ingres, Courbet, Frans Hals en zelfs de Fransche schilders uit de XVIIIde eeuw opdoemen.
Het ligt niet in onze bedoeling een genealogie van het Impressionisme te schetsen, of de schilders die op deze tentoonstelling zullen aanwezig zijn afzonderlijk te bespreken.... men heeft reeds zooveel over deze school geschreven dat het ons onmogelijk schijnt er nog een nieuw inzicht over te geven.
En nochtans, het is iets zoo zeldzaams, binnen een zoo kort tijdverloop zooveel geniale en uiteenloopende schilders in één land te zien verrijzen, dat wij met vreugde een tentoonstelling tegemoet zien die ons de gelegenheid zal bieden uit het concrete voorbeeld dezer meesters de gevolgtrekkingen te maken, die voor de jongere schilderkunst leerrijk zouden kunnen zijn.