| |
| |
| |
De vader
door Herman Salomonson
I
DE schoonvader van May had bij de bruiloft ontbroken. Dat is niet zulk een ongewoon ding, nu de menschen om een kleinigheid scheiden gaan. Bovendien had ze hem nooit van haar leven gezien, want sinds jaren woonde hij ergens in Zuid-Frankrijk.
- Mijn vader, had Dolf gezegd, krijg je later nog wel te zien, ergens op reis. Alsof een vader nu eenmaal behoorde tot die onbelangrijke bijzaken die altijd te gelegenertijd nog wel eens geproduceerd kunnen worden, al ware het slechts om het overzicht van de nieuwe familie te completeeren.
Trouwens, in het huis van haar aanstaande schoonmoeder had ze weinig of nooit over dezen afwezigen functionaris hooren spreken. Ze wist dat haar schoonouders gescheiden waren, kort na hun terugkeer in Holland, en dat sindsdien de vader van Dolf ook voor hemzelf een soort legendarische figuur geworden was.
Dolf had nooit onvriendelijk over zijn vader gesproken: integendeel, uit alles wat hij zeide was merkbaar dat er nog iets over was van een soort kinderlijke vereering, van een bewondering die in hoofdzaak gewekt scheen en levendig gehouden door verbazend prachtige geschenken en in het algemeen door een capaciteit om als door tooverslag de stoutste droomen te verwezenlijken.
Ter gelegenheid van Dolf's huwelijk had hij een cassette met tafelzilver geschonken die niet anders begeleid was geweest dan door een uitheemsch uitziend visitekaartje en die, prijkend in het midden van de geschenkentafel, kreten van bewondering had opgewekt bij de bezoeksters ter receptie.
Maar bovendien had de geheimzinnige en aantrekkelijke afwezige de bruid een juweel gezonden van fabelachtige schoonheid, een halssieraad bestaande uit een enorme brilliant omzet door smaragden.
En op het begeleidend visitekaartje had alleen gestaan: ‘Hommage’, een woord dat haar aanstonds een sensatie gegeven had van romantische ridderlijkheid.
Haar schoonmoeder had dat visitekaartje weggelegd en iets gemompeld van belachelijke aanstellerij.
En May had plotseling in zichzelf een stem hooren zeggen: ‘Ze is jaloersch’ .... om zich echter onmiddellijk voor die invallende gedachte te schamen.
Ook het juweel had de aandacht der bezoekers getroffen en - May wist het zeker - de aanwezigheid van dit sensationeel geschenk op de tafel had een groot deel bedorven van het genoegen dat haar schoonmoeder aan dezen dag had.
| |
| |
Maar er was in de wirwar van pretjes en opwinding in die dagen nauwelijks gelegenheid geweest om verder over die dingen na te denken.
Er was trouwens niets meer van den afwezigen schoonvader vernomen en bij het bruidsdéjeuner was zelfs geen telegram van hem voorgelezen.
Het denkbeeld dat ze nu, behalve een echtgenoot en een schoonmoeder, ook een werkelijken schoonvader bezat, keerde pas tot haar terug toen ze, drie dagen op de huwelijksreis zijnde, te Parijs in den trein stapten met bestemming Aix les Bains.
- Het zou me niets verwonderen, zeide Dolf opeens, wanneer we hem daar tegen het lijf liepen. Het is er nu vol seizoen en jarenlang heeft hij de gewoonte gehad daar in die weken te zitten. Hij ontmoet er geloof ik allerlei vrienden en kennissen. Aanstonds was May's belangstelling weer gaande. Het was een vermakelijk denkbeeld dat Dolf een vader bezat die rondreisde en in badplaatsen vaste ontmoetingen had met internationale kennissen, terwijl hij zich tegenover zijn familie beperkte tot hoffelijkheidsbetuigingen.
Op deze reis praatten May en Dolf ook voor het eerst eens langer en ernstiger over den vader.
Dolf had slechts vage herinneringen aan hem: flarden van beelden die hem als jongen hadden getroffen: vader ergens in Indië op een hoog Australisch paard, vader wiens kort bezoek als een schitterende flits voorbijtrok, met een spoor achter zich van prachtige geschenken.... het laatst drie jaar geleden, toen hij pas was afgestudeerd en ze samen gedineerd hadden, op een club in Brussel.
Dat avontuur was altijd in Dolfs herinnering gebleven als een vreeselijke mislukking. Hij had er zich, hij wist niet waarom, geweldig op verheugd, hij had er iets belangrijks van verwacht, een uitspraak met dien geheimzinnigen man, die altijd schimmig op den achtergrond gestaan had wanneer hij naar de vroeg-oude trekken van zijn moeder keek.
Maar er was niets buitengewoons geschied. De man tegenover hem, die zijn vader was, had verbijsterend oppervlakkig gepraat, en zelfs was hij onder het diner nog opgestaan om een kennis te begroeten. Bij het dessert had hij zich geëxcuseerd en Dolf een cheque in de hand gestopt waarvan het bedrag hem, toen hij het later zag, had doen duizelen.
En wat hem in hoofdzaak was bijgebleven was zijn vaders onderzoekende, licht misprijzende blik, toen hij hem gevraagd had wat hij nu wel dacht te worden.... advocaat of in den handel....?
Zijn vader had die beide beroepen genoemd alsof hij daarmee verachtelijke bezigheden bedoelde die echter geheel in de lijn lagen van Dolf met zijn nieuw-verworven titel.
En toen hij eens zijn moeder over die ervaring gesproken had, zeide ze alleen maar, zoo'n beetje vaag, dat zijn vader veel te rijk was en eigenlijk nooit goed geleerd had wat hard werken was.
| |
| |
Tenslotte herinnerde Dolf zich nog zoo goed dat de alles-overheerschende indruk dien hij van zijn vader gekregen had, ook toen nog was: bewondering, matelooze bewondering voor diens hooge, slanke gestalte, voor zijn manier van praten, voor de wijze waarop hij zich kleedde en gedroeg.
Hij had zichzelf klein gevoeld en onaanzienlijk tegenover dezen man van de wereld, en de gedachte was over hem gekomen dat het ondenkbaar ja zelfs zot zou zijn dezen man te zien bewegen in het kleine huis dat hij met zijn moeder bewoonde.
Dolf kon zich zijn vader niet anders voorstellen dan in een groot hotel, in een casino of een club, met een gansche stapel elegante handbagage naast zich op een spoorwegstation, of op een golfterrein of op een zonnig terras ergens aan een blauwe zee.
Hij sprak dit nu tegenover May allemaal uit, en terwijl hij vertelde werd het hem eigenlijk voor het eerst van zijn leven volkomen duidelijk hoe dicht hij bij zijn moeder stond: naar gestalte, klein en wat schuw, naar levensbeschouwing, conventioneel en zonder moed of oorspronkelijkheid.
- Het is maar een heel gewoon en stil leventje, dat we samen hebben gehad, voegde hij er peinzend aan toe.
Maar toen May lachte en, zijn arm grijpend, zeide dat hij een lieve jongen was, kwam een plotseling gevoel van angst in hem opzetten.
Hij keek haar van terzijde aan, zooals ze daar zat, bekoorlijk in haar elegante reiscostuum, zoo bekoorlijk jong en mooi, en voor het eerst kwam de vraag in hem op hoe zijn vader May zou vinden, en hoe zij hem.
En de lichte bezorgdheid die bij die vraag in hem opkwam was onmiddellijk verbonden aan het antwoord dat hij er dadelijk op wist: aardig.... alleraardigst en alleramusantst.
Zoowel zij den vader als de vader haar.
En bij die zekerheid alleen reeds voelde Dolf zich buitengesloten en een beetje verongelijkt.
Want hij wist het: hij kende het van zijn moeder, en hoewel het nooit tusschen hen uitgesproken was, wist hij dat het bij haar zoo was: dat ze ondanks alles wat er voorgevallen mocht zijn, dien door de wereld zwervenden gewezen echtgenoot, bewonderde, met een soort machtelooze bewondering, en om niet anders dan dat hij mooi was en wereldsch en elegant.
Tegenover Dolf had zij altijd zoo zware en nadrukkelijke accenten gelegd op de dingen van waarde in hun beider leven: de ernst, de eenvoud en de waarachtigheid, dat hij instinctief begrepen had dat dit voortdurend betoogen een contra-gewicht moest vormen tegen iets anders, dat hem in haar oogen bedreigde en dat hem van haar af zou trekken: de vader, de wufte wereld.
Allengs echter en toen hij bleek zich naar haar beeld, meer dan naar dat van den vader te ontwikkelen, was die levendighouding van het eenvoudsprincipe tusschen moeder en zoon wederzijdsch geworden. Hij was geen
| |
| |
brilliant student geweest en hij had genoegen gevonden en volle bevrediging in het leven dat ze hem te bieden had. Het gevaar was geweken, de aantrekkingskracht van den vader bleek geen vat op Dolf te hebben, hij was voor haar....
Totdat hij zich plotseling verloofd had.
En juist die verloving had de vrees in een gansch anderen vorm in haar doen herleven.
May was een in weelde opgevoed meisje. Dolf had haar mateloos bewonderd, eerst op een schuwen afstand en toen, in een voor hem vreemd élan van moed, plotseling van nabij.
Tweemaal hadden ze elkander bij de wintersport ontmoet en de tweede maal waren ze verloofd teruggekeerd.
Het besef dat hij genade had gevonden in de oogen van dit mooie, verwende en door iedereen op de handen gedragen meisje, had zelfs een soort ommekeer in Dolf teweeggebracht die zijn moeder voelde als een verwijdering. Ze had daarvan niets laten blijken en tenslotte had het geluk van Dolf en dat van May, dat volkomen ongekunsteld was en daardoor voor Dolfs moeder zelfs streelend, - zulk een allerliefst meisje, en haar Dolf de uitverkorene! - haar gansch ingenomen.
- Ik ben reusachtig nieuwsgierig naar dien vader van jou.... lachte May.
- Jjaa,.... zeide Dolf alleen maar, en terwijl hij uit het coupé-venster naar buiten staarde, voelde hij zich opeens - hij wist zelf niet goed waarom - zoo onhandig, zoo onaanzienlijk en zoo onbelangrijk.... Met dat bijgevoel van rare vrees.... óók ten opzichte van May....
| |
II
Dolf had verklaard dat hij minstens drie dagen in Aix les Bains wilde blijven alvorens hij een ernstige poging zou doen tot opsporing van zijn vader. En May, hoewel brandende van nieuwsgierigheid, had zich daarbij neergelegd. Dit weerhield haar echter niet van het spelen van wat ze noemde: Het vaderspel, of fixeerbeeld....
‘Zoek den vader....’ zeide ze telkens in een lachbui, en ieder oogenblik laakte ze een kreet en riep uit dat ze nu toch stellig wist hem ontdekt te hebben.
Dan eens was het een elegante grijze heer, staande achter een overdadig gekleede vrouw aan de baccarat-tafel, dan weer een eenzame en interessant uitziende man die aan een tafeltje naast hen zat te soupeeren.
Des morgens, voor het café waar de menschen zich plachten te verzamelen voor de ochtenddrank, meende ze hem telkens te zien aankomen en elk oogenblik bezorgde ze Dolf een schrik door uit te roepen of te fluisteren dat hij
| |
| |
het bepaald moest zijn, die daar uit een rijtuig stapte of die haar al eenige minuten gefixeerd had.
- Ik geloof, zeide ze na eenige dagen, dat je heelemaal geen vader hebt, en ze legde in die woorden een accent van zoo werkelijke teleurstelling dat hij in de opmerking een soort ernstig verwijt hoorde.
Dienzelfden dag verzocht hij den portier om de lijst der badgasten. May trok hem die uit de vingers en waarlijk, ze slaakte een kreet van opwinding: de naam van Dolfs vader kwam voor onder de cosmopolitisch-aristocratische opsomming die het Splendide-Hotel fier publiceerde.
Daar was aanstonds, en ook dit voelde Dolf plotseling als een soort schrik in hem opkomen, de tegenstelling tusschen het eenvoudig hotel dat zij bewoonden - een soort pension dat met een schamel gastenlijstje onderaan de parade der groote hotels in het courantje figureerde - en de triomfantelijke aankondiging van het hotel van Dolfs vader.
Meteen was May naar de telefoon gesneld en Dolf volgde met een gevoel van beklemming de aanwijzingen die ze den portier gaf.
Het was hem een opluchting toen de portier na informatie bij zijn collega verklaarde dat mijnheer was uitgegaan en vroeg welke boodschap hij moest geven.
- Zeg maar, zeide May dadelijk, dat Monsieur is opgebeld door zijn schoondochter en zeg dat wij in dit hotel logeeren.
De boodschap werd deugdelijk doorgegeven, en Dolf zeide alleen maar:
- Gunst, wat heb je gedaan....
- Maar Dolf, riep ze met eerlijke verbazing.... wat is dat nou.... het is toch alleen maar natuurlijk en gewoon.... je eigen vader....
Hij haalde de schouders op.
- Voor jou, zeide hij gemelijk, is het een relletje en anders niet....
Dienzelfden middag kwam prompt het antwoord in de vorm van een groote boeket en een briefje waarin mijnheer Baetz zijn schoondochter en zoon in een paar woorden welkom heette en hen te lunchen vroeg voor den volgenden dag.
- Hoe impulsief, zeide May.... voor de lunch.... morgen.... Hij heeft een vol etmaal met afspraken die hij niet kan afzeggen.... O.... Dolf je hebt een pracht van een vader....
- Het is je eigen schuld, bromde hij.... Hij is er misschien heelemaal niet op gesteld....
En terwijl hij dit zeide voelde hij dat hij May trachtte te betrekken in de gedachtengang die zijn moeder en hem, in de vreemde bewondering ondanks misprijzen, ten opzichte van dien man gevangen had gehouden.
Maar aanstonds leerde hem haar triomfantelijk lachje dat ze zich geen bewondering liet suggereeren en dat ze zeker was van de overwinning.
| |
| |
- Wacht maar eens, zeide ze, we peperen hem dat in.... Denk eens aan.... zoo-maar besteld te worden.
En dadelijk snelde ze naar de schrijfzaal en zette, met haar groote kordate krulletters op een bladzijde dat de heer en mevrouw Baetz, hoewel zeer gevoelig voor de vriendelijke uitnoodiging, daarvan geen gebruik konden maken wegens eerdere afspraken....
- Alsjeblieft, zeide ze, in de derde persoon....
En toen hij bezwaar maakte, zag hij voor het eerst een gevaarlijk licht van woede in haar oogen:
....Hij mag jou en je moeder dan jarenlang du haut de sa grandeur behandeld hebben, mij zal hij dat niet leveren....
- May, riep hij verschrikt uit.
Maar ze stampvoette van drift en toonde hem opeens een geheel nieuwe zijde van haar karakter, eene van een eergevoel dat hem tegelijk bevreemdend en aantrekkelijk was, een zoo nieuw geluid dat het hem benauwde en boeide tegelijk.
Ze gaf orders tot het verzenden van het briefje en trok hem toen in een rustigen hoek van de hall.
- Vanmiddag, zeide ze, wordt zijn kaartje afgegeven.... kom, we gaan uit, naar dat genoeglijke Italiaansche restaurant aan het meer.
Er was een beslistheid in May's optreden waaraan Dolf zich, tot zijn eigen verbazing, met genoegen overgaf.
Twee, driemaal trachtte hij het gesprek weer op den vader te brengen, maar telkens ging ze over andere dingen praten, zoo dat hij tenslotte het gevoel kreeg dat ze hem verloste uit een soort benauwende conceptie van jaren en jaren, en waarbij zijn moeder opeens vreemd buitengesloten was.
* * *
De zon spiegelde over het Lac de Bourget en over de steenen balustrade waarnaast ze zaten te eten hingen de groene takken diep op het water af. Verweg was een lichte snarenmuziek.
Een wonderlijke gewaarwording kwam over Dolf.
Dit was eigenlijk het eerste rustige moment van hun huwelijksreis, en het eerste oogenblik waarop hij in May, tegenover hem, zijn vrouw zag en niet meer het meisje dat hem, eerst min of meer tot zijn verbazing, was gevolgd voor het geheele leven.
Hij voelde zich innig gelukkig en, terwijl hij met haar sprak, ontdekte hij telkens weer die energieke trek, dat hooghartige en zelfbewuste dat hem daareven verbaasd had, toen ze haar briefje schreef en verzond.
Toen kraakte een auto op het voorpleintje en hij zag den gérant naar den ingang snellen om gasten te verwelkomen.
Als eerste in het gezelschap dat den tuin inkwam herkende hij zijn vader.
| |
| |
Nog voor hij het uitgesproken had, hief May die met den rug naar de poort zat, de hand halverwege op.
- Stil, zeide ze.... doe niets.... sta niet op....
En wat nu gebeurde vervulde Dolf met verbazing en een soort wonderlijke vreugde.
May keek voor zich, in haar bord, terwijl hij moeite deed zijn naderenden vader niet aan te staren.
Mijnheer Baetz, in zijn elegantste zomerpak, liep naast een jonge vrouw en achter hen volgden twee oudere heeren.
May hoorde hun stemmen en schreden achter zich, en zij die al die dagen in de grootste opwinding verkeerd had over deze mogelijke ontmoeting, veinsde nu de meest volslagen onverschilligheid.
Kortweg en nauwelijks haar lippen bewegend, fluisterde ze Dolf eenige instructies toe:
- Blijven zitten.... als hij vlak naast je is en je herkent, dan knik je vriendelijk. Niets doen als hij niets doet.... begrepen....?
- Ja-zeker, zeide Dolf en hij wist dat zijn oogen schuw af en aan dwaalden tusschen zijn vrouw en zijn vader....
Nu was mijnheer Baetz op vier schreden afstand. Hij scheen in conversatie verdiept te zijn.... maar daar trof Dolf zijns vaders volle, herkennende blik. ....Deze ging hem door merg en been en, May's laatste bijna sissende waarschuwing ten spijt, was hij opgestaan en den ander tegemoet getreden.
- Vader, zeide hij, met een beetje trillende stem, als gebiologeerd door de legendarische figuur uit een gansche jeugd.
De ander was blijven staan, glimlachte en strekte de hand uit.
Maar voor Dolf die greep waarde zijn blik naar May, en wat hij nu zag was van een zoo grootsche mimiek dat hij als aan den grond genageld stond.
Ze had het hoofd half terzijde gewend naar hun groepje en was blijven zitten. Eerst was haar gelaatsuitdrukking koel, en alsof ze door de stoornis slechts half bekoord was, toen, terwijl Dolf nog eens herhaalde.... ‘mijn vader’, kwam na een uitdrukking van niet begrijpen, plots een verrast doch verre van uitbundig lachje om haar lippen, en toen spraken die langzaam en met een zweem van ironie....
....Aah.... de zwerver.... dat is dus de vader....
Dolf voelde dat hij bloedrood werd, maar aanstonds toonde hem de reactie bij zijn vader dat May het spel in handen had.
Mijnheer Baetz deed twee stappen voorwaarts, alsof hij volstrekt niet verwachtte dat zijn schoondochter op zou staan, en toen verrees May, langzaam, tergend langzaam en zeide uiterst vriendelijk doch volkomen vormelijk:
....Ik moet u nog bedanken voor uw mooie cadeau.... en, o ja.... uw bloemen.... Dat was heel vriendelijk van u....
Ze had het spel in handen.... Dolf die er beduusd bij stond voelde een
| |
| |
golf van fierheid in zich opkomen en driest hoorde hij zich zeggen dat het werkelijk jammer was dat ze morgen niet van zijn invitatie gebruik konden maken.
Mijnheer Baetz, nog altijd met de oogen op zijn schoondochter gericht, haastte zich, als in een formule, dit te herhalen.
En aanstonds stelde hij, met een blik op zijn gezelschap voor, dat ze allen tezamen zouden lunchen.
Maar terwijl de voorstelling geschiedde en hij zich al voorbereidde tot een tezamenvloeiing van deze lunchpartijen, zeide May dat ze al bijna klaar waren, doch dat het aardig zou zijn indien men na afloop samen de koffie dronk. Ze wees daarbij zoo bekoorlijk op hun half voleindigde lunch dat mijnheer Baetz niet langer aandrong doch verklaarde dat het hem een groot genoegen zou zijn en dat hij blij was nu reeds met zijn schoondochter kennis gemaakt te hebben....
....Nu reeds,.... herhaalde May,.... en het gesprek eindigde in een vroolijken lach van beide kanten, waarin Dolf haastig deelnam, terwijl hij nog juist de dame in het gezelschap van zijn vader hoorde verzekeren dat die jonge vrouw allercharmantst was.
- Ziezoo, zeide May eerst, toen ze weer tegenover elkander zaten....
En daarmee gaf ze te kennen dat ze voldaan was over de demarcatie der verhoudingen.
- Hoe vindt je hem?.... vroeg Dolf verrukt.
En haar koele blik viel als een douche op zijn enthousiasme.
- Heel aardig, zeide ze alleen maar... verder kan ik het niet beoordeelen.
Toen nam ze een asperge en Dolf voelde dat het heldenbeeld van zijn voetstuk was geslagen.
Het was hem alsof May gezegd had, dat het volstrekt niet zeker was dat Dolfs vader in eenigerlei opzicht meer was dan een man die zijn vrouw en zoon in den steek had gelaten voor een zwervend, zoogenaamd mondain leven.
En het kwam hem voor dat zijn moeder hem doordrongen had van een overdreven voorzorg om niet onder de bekoring van dien man en diens levensbeschouwing te geraken.
- Je moeder, zeide May opeens, heb ik altijd gezien als een verlaten vrouw, die nooit heeft opgehouden van dien man te houden, die niet heeft kunnen leven zonder hem te bewonderen.... en.... het is niet anders geweest dan een illusie. Wat je moeder op jou heeft overgedragen is een verteekende voorstelling. Wat jij in dien man ziet - o, ik zag wel dat je gewoonweg popelde om hem tegemoet te hollen, was niet anders dan wat je moeder in hem is blijven zien.... je moeder die dien man nog tegemoet zou hollen als hij een pink naar haar uitstak....
Het werd, een half uur later, een wonderlijk kopje koffie.... Er kwamen
| |
| |
likeuren aan te pas en men zat tot half vier bij elkander. De andere gasten waren uit een soort discretie heengegaan en Dolf was met May en zijn vader achtergebleven.
May praatte ernstig en volkomen zeker met mijnheer Baetz. Er was, tot Dolfs voortdurende verwondering, niets in haar van het speelsche en behaagzieke dat hij haar zoo dikwijls tegenover anderen aan den dag had zien leggen.
En allerlei kleine bijzonderheden van die uren bleven in Dolf bewaard.
Hoe hij zijn vader bewonderde toen die, tusschen het spreken door, tijd vond tot een blijkbaar uiterst deskundige discussie over de soort te drinken cognac, welke tenslotte in een vaatje werd aangedragen en ter plaatse getapt, hoe zijn vader pas uit een défilé van eindelooze series sigarenkisten zijn keus wist te doen, hoe hij zijns vaders elegante kleeding en manieren bewonderde... en vooral hoe weinig May van dat alles onder den indruk geraakte.
Het was hem, en dat was de wonderlijke sensatie van deze uren, alsof hij allengs zijn vader begon te zien door de koele oogen van May: een ietwat verloopen man, een snob die allerlei uiterlijke fraaiigheden verkozen had boven het gezinsleven met een trouwe vrouw, boven de plicht en de vreugde van de opvoeding van hun gezamenlijk kind, die hij nu opeens laf verwaarloosd voelde.
Dolf rookte ook een sigaar en dronk van de cognac die zijn vader hem aanbood, en toen deze hem weer vroeg hoe zijn werkkring hem beviel en of hij toekomst had op zijn advocatenkantoor, zag hij geen misprijzen meer in diens oogen zooals toen te Brussel, na zijn examen, maar eerder het volkomen vervreemde van dezen oud wordenden man jegens een normale wereld, waarin de plichten bestaan naast de gematigde genoegens en waar de vreugde van het werken niet verstrooid ligt tusschen het haastig najagen van pretjes en vooze genietingen.
Het was, naarmate May met mijnheer Baetz sprak, alsof in Dolf een geretoucheerd en geflatteerd beeld allengs van retouche ontdaan werd; het was een mengeling van medelijden en afkeer dat zich van hem meester maakte.
Maar boven dat alles uit steeg May, zijn May die hem dat alles openbaarde. Zijn vader nam haar au sérieux en het scheen haar geenszins te verbazen dat hij haar hoffelijkheid en eer bewees.
Ze brachten hem in hun taxi naar zijn hotel, en toen ze terugreden was May zwijgzaam.
De vraag naar haar oordeel kwam hem niet over de lippen.
Meer opeens zei hij:
- ....Arme kerel eigenlijk....
May antwoordde eerst niet....
- Och, zeide ze toen.... waarom eigenlijk....? Ik vind hem wel amusant.... stellig de moeite waard....
| |
| |
Dolf wist niet waarom hij zich door haar antwoord teleurgesteld en een beetje gegriefd gevoelde.... Misschien omdat ze hem niet toestond in haar houding van superioriteit te deelen....?
| |
III
Van dien dag af waren ze dikwijls samen: mijnheer Baetz, Dolf en May. Ze ontmoetten elkander in het ochtendcafé en lunchten samen. Ze dineerden nu ook eenmaal in zijn hotel, en maakten kennis met zijn vrienden. En nu was het wonderlijke dat de natuurlijkheid waarmede May haar plaats innam in dit gezelschap allengs Dolf begon te benauwen.
Deels was het omdat hij zich, temidden van deze wereldsche menschen wat links bleef gevoelen, anderzijds wellicht ook omdat hij zijn moeder instinctief door dezen omgang verraden vond.
Het gezelschap scheen May niet buitengewoon te boeien, maar de hulde die haar als jongste vrouw bewezen werd scheen haar aangenaam te zijn.
Mijnheer Baetz, die in deze huldiging voorging, bleef Dolf, naar het dezen voorkwam, met iets van de vroegere nonchalance behandelen.
En zoo er al een toon van grootere waardeering in de vaderlijke woorden doorklonk, dan toch gaf dat Dolf het gevoel dat hem dit overkwam dank zij May en uitsluitend door het feit dat het bezit van een zoo elegante en mooie vrouw hem in de oogen van zijn vader genadiglijk verheven had uit den staat van onaanzienlijkheid van vroeger.
En dit nu, vergaf hij May eigenlijk in zijn hart weer niet.
De gedachte dat zij, en zij alleen voor hem eigenlijk het toegangsbiljet tot de intimiteit met den vader geworden was, werd hem allengs in die weken ondragelijk. En daar hij dit haar allerminst verwijten kon, richtte zijn wrok zich tegen mijnheer Baetz, die voortging met attenties en uitnoodigingen en die er een zichtbaar behagen in schepte zijn schoondochter en zoon in het mondaine leven van de badplaats in te leiden.
De mannen in dien kring bejegenden Dolf als hun gelijke, hoezeer ze in leeftijd met hem verschilden, en de vele ijdelen en leegloopers onder hen droegen hem zelfs al jong en naar zijns vaders zeggen veelbelovend jurist een bepaalden eerbied toe.
De vrouwen, aldus kwam het Dolf voor, lieten hem een beetje voelen dat hij tekortschoot in de wufte vormen van deze kringen, en wel door de wijze waarop ze May tegenover hem ophemelden, alsof het daaraan toe te schrijven was en uit dien hoofde te verontschuldigen dat hij geen oog had voor de charmes van welke andere vrouw ook.
- Het begint me hier te vervelen, zeide Dolf op een avond... May, laten we weggaan. En toen ze daarop niet enthousiast inging en geenszins dat
| |
| |
zeide wat hij hoopte, namelijk dat ze nu toch werkelijk terugverlangde naar hun intimiteit van tweeën, toen was het ook weer de vader tegen wien zich een gevoel van wrok en teleurstelling uitte.
Nog dienzelfden avond toen ze met hun drieën soupeerden in het Casino des Fleurs.
- Dolf, zeide zijn vader bij het dessert, je bent een gelukkige kerel....
En tegelijk streelde mijnheer Baetz de hand van zijn schoondochter.
- Zoo,.... zeide Dolf bits,.... dat had u ook kunnen zijn....
- Hoe meen je?.... vroeg zijn vader aanstonds scherp.
Dolf voelde dat hij nu niet meer terugkon. Een vlaag, half van angst half van wrok sloeg in hem op, toen hij zeide:
- ....Nu, met moeder bijvoorbeeld....
Het gezicht van mijnheer Baetz trok tot een masker toen hij rustig antwoordde:
- Ik geloof dat jij dat niet kunt beoordeelen....
En aanstonds begon hij tot May over andere dingen te praten.
Dolf voelde dit als een afstraffing.
Dit was alsof hij behandeld werd als een onbehoorlijke jongen die in zijn onbehouwenheid een geldende wet geschonden heeft, en daarvoor niet eens ter verantwoording geroepen wordt.
- Ik had het u al lang eens willen zeggen.... begon Dolf, nu sidderend van opwinding weer.
En toen was het May.... May die hem niet te hulp schoot maar koeltjes opmerkte:
- Dolf.... vindt je dat een geschikt onderwerp van gesprek....?
Zonder ruggesteun, gevangen tusschen hun koele blikken van welopgevoede menschen sloeg Dolfs opwinding over tot paniek.
- Ik ontzeg jou het recht, zeide hij tot zijn vrouw, om daarin een oordeel te hebben.... Ik die een leven lang met moeder heb samengeleefd.... wat weet jij daarvan.... ik....
- Dolf, zeide mijnheer Baetz nu streng, je gedraagt je als een kwajongen.
Het trof hem als een zweepslag en de blik van May striemde in de wond.
In een ruk was hij opgestaan en weggeloopen.
Het Casino uit, de straten door, naar het hotel.
In de hall heeft hij gewacht.... een half uur.... een uur.... anderhalf uur.... op een telefoon, op de komst van May.... op de komst van zijn vader.... hij wist niet op wat, in een paroxisme van wanhoop en woede en vertwijfeling.
Tienmaal stond hij op het punt terug te snellen.... tienmaal op het punt zijn koffer te pakken en heen te gaan.... waarheen dan ook.
In den somberen hoek van de hall, waar alleen een enkel licht brandde,
| |
| |
maakte Dolf kennis met de wanhoop, met den twijfel in zijn vrouw, met den twijfel in zichzelf....
Totdat, eindelijk, een auto voor den ingang gleed en hij May met zijn vader zag binnenkomen....
Het laaide in hem op: ze hebben over me gepraat.... ze heeft mij verraden.... ze keuren mij beiden af....
In zijn stoel gedoken sloeg hij hen gade uit zijn hoek, zooals ze onder het lamplicht stonden en afscheid namen....
En toen waren daar opeens hun beider bleeke gezichten op hem gericht, na zijn niet meer bedwongen snik.
Toen gebeurde het alles zoo snel....
May was diep ernstig en bleeker dan hij haar ooit gezien had, en zijn vader scheen hem zoo oud, zoo jammerlijk oud en gansch niet zeker van zichzelf.
Het was allemaal als in een droom, toen hij zijn vader hoorde zeggen:
- ....Jongen, maak haar gelukkig.... ze is het waard....
Zijn vader had nog nooit jongen tegen hem gezegd....
En hij voelde zijns vaders hand op zijn schouder en het was hem alsof hij onder dien onbekenden druk bezweek.
Toen was zijn vader weg, en in dien nacht kwam voor May zijn groote liefde, toen ze ook, voor het eerst, tegen hem zeide.... ‘jongen’.... en op dienzelfden toon....
|
|