| |
| |
| |
Bij de Bach-herdenking
door H.F. Kernkamp
‘EEN oude pruik’ - zoo noemde Johann Christian - de jongste zoon van Johann Sebastian Bach - zijn vader. Waarom ook niet? De jongen kon het zich veroorloven! Hij had het immers uit materieel oogpunt het verst van de geheele familie gebracht en reed met équipage!
En thans - nu we herdenken dat Bach tweehonderdvijftig jaar geleden geboren werd (21 Maart 1685) - zijn er ook nu nog, die van ‘oude pruik’ durven spreken en minachtend op Bach neerzien? Ongetwijfeld. Velen verzekeren zonder blikken of blozen - en het is goed dat ze er maar voor uitkomen - een praeludium met fuga of een cantate van Bach heel taai te vinden, en blij te zijn als het einde is genaderd.
Meer dan eens heb ik ook menschen, die een uitvoering van de ‘Matthäus-Passion’ hadden bijgewoond, een zucht van verlichting hooren slaken als ze huiswaarts konden gaan, omdat het hun onmogelijk was zoo langen tijd hun aandacht te geven aan Bach's muziek, die immers uren in beslag nam.
Denkt vooral niet, dat aldegenen die op een Palmzondag of een Goeden Vrijdag naar de Passion gaan luisteren, dit doen om een wijding te ontvangen, zich tevens bewust zijnde dat deze muziek is als een rots van graniet, trotseerend der eeuwen branding.
Zelfs muzikaal-ontwikkelden laten soms een vreemd geluid hooren. Levendig herinner ik mij, dat een ernstig en muzikaal goed-onderlegd man, wien ik had geraden eens naar een Passion-uitvoering in Amsterdam te gaan, mij later zeide: ‘Zeker, het was heel mooi, maar laat mij voortaan liever maar alleen thuis met mijn Bijbel. Als ik daarin het Evangelie van Matthëus lees, krijg ik sterker indrukken, heb ik Bach's muziek niet noodig.’ En meer dan eens hoorde ik ook zeggen: ‘Ieder jaar een “Matthäus-Passion” te hooren, is me te machtig. Als ik eens een jaar oversla, geniet ik een volgenden keer veel meer!’....
Toen ruim vijftig jaar geleden in ons land een Bachvereeniging werd opgericht, waartoe het initiatief was genomen door den Rotterdamschen organist Samuel de Lange, en waaraan door vele bekende Nederlandsche toonkunstenaars adhaesie was betuigd, werden in verschillende plaatsen uitvoeringen gegeven om Bach's muziek ‘nader tot het volk’ te brengen. Maar het groote succes is uitgebleven; alleen de Haarlemsche Bachvereeniging is zegevierend uit den strijd gekomen en handhaaft zich ten huidigen dage nog met eere.
Hoe fel te keer ging Fantasio (pseudoniem van wijlen Mr. J.N. van Hall) in ‘Caecilia’ tegen de jonge Bachvereeniging, bewerende dat haar wapenspreuk zou kunnen luiden: ‘Hors de Bach point de salut!’
| |
| |
‘De geest van den ouden Bach kan in zijn oude vormen’ - zoo meende Fantasio - ‘ook nog voor onze dagen uit meer dan één oogpunt belangrijk heeten. Maar er komt een tijd, waarin de oude vorm en de nieuwe geest met elkander in botsing geraken, waarin de nieuwe geest zich van de oude vormen ontdoet en nieuwe zoekt te scheppen. Dan heet het: “plaats voor de jongeren, leve de levenden!” Maar och, die eenzijdigheid! Ook onze talentrijke musici plegen er zich aan schuldig te maken. Spreek hun van een Bach, van een Schumann, en aan hunne bewondering is geen einde - en het autoriteitsgeloof dat zij hun leerlingen weten in te prenten, zorgt voor de propaganda. Er wordt nagepraat, nagespeeld, nagezongen - en de rest volgt van zelf. Maar komt ge met een frissche melodie van Gounod, met een krachtig-dramatische bladzijde van Meyerbeer, met een geestige schets van Offenbach - van mannen, die (ik sluit den laatste niet uit) toch ook nog wat meer beteekenen dan de eerste de beste, zou ik denken! - och arme, met hoe medelijdende blikken zien zij u aan! Ze hadden u altijd voor degelijk muzikaal gehouden - maar nu! Och, wat ik u bidden mag, zet toch de vensters wat open! Laat toch binnen, van welke zijde zij ook komen mogen, de frissche lucht en het heldere licht!’
Ik geloof graag, dat velen het met Mr. Van Hall eens zullen zijn geweest en van meening waren dat die oude kunst met haar weelderige polyphonische vormen en haar overdadige contrapunctiek thans geheel uit den tijd was!
Gelukkig maar, dat er heden ten dage een ernstig streven bestaat om de belangstelling in alles wat Bach betreft, gaande te houden en dat de piëteit waarmede zulke uitvoeringen in den regel worden verzorgd, inderdaad getuigen van de vereering, welke men den Leipziger cantor toedraagt.
Toch wordt er nog dikwijls geklaagd dat ook de muziekwereld van onzen tijd niet genoeg doordrongen is van de werkelijke schoonheid van Bach en dat er zelfs nu nog velen zijn, die hem eigenlijk maar alleen voor een zeer groot contrapuntist houden, of wel voor den allergrootsten dien we kennen. En degenen die zoo oordeelen, zouden ons misschien willen herinneren dat er vroeger ook toonkunstenaars - en zelfs geniale - geweest zijn, die niet anders dachten. Heeft Berlioz niet gezegd: ‘Je prends la fuite devant ses fugues et je vous laisse avec sa Passion’? Jammer voor Berlioz, dat Saint Saëns (in zijn ‘Portraits et Souvenirs’ over Berlioz sprekend) verklaarde: ‘J'ai toujours présents à la mémoire son étonnement et son ravissement à l'audition d'un choeur de Sébastien Bach que je lui faisais connaître un jour. Il n'en revenait pas que le grand Sébastien eût écrit des choses pareilles; et il m'avoua qu'il l'avait toujours pris pour une sorte de colossal fort-en-thème, fabricant de fugues très savantes, mais dénué de charme et de poésie. A vrai dire, il ne le connaissait pas!’
Ik vermoed dat die laatste woorden ook wel toepasselijk zullen zijn op de beoordeelaars, van wie de bovengenoemde klacht rept. Immers, men kan
| |
| |
toch moeilijk aannemen, dat er in onzen tijd, waarin de kennis der muziek een zoo hooge trap van ontwikkeling heeft bereikt en de uitvoering van Bach's werken op een zooveel hooger peil staan dan vroeger, nog ernstige muziekliefhebbers zouden zijn, die bij het aanhooren van die werken niet worden ontroerd door het schoone en machtige in de kunst van den meester, en niet gevoelen dat zij nog iets anders is dan een contrapuntische kunst.
Toch is het buitengewoon interessant te vernemen hoe het in het algemeen eigenlijk gesteld was met de Bachvereering in het honderdjarig tijdvak dat op 's meesters dood (28 Juli 1750) volgde. Met een gerust geweten kan men zeggen dat in de achttiende eeuw Bach alleen werd gewaardeerd als organist; van den componist werd weinig of geen notitie genomen. Grooten indruk maakte het immers toen Bach in Dresden een overwinning behaalde op den Franschen organist Marchand! Voor zijn landgenooten gold hij nu als de ‘vorst van alle klavier- en orgelspelers’, en toen hij gestorven was, wijdde de organist-componist Telemann hem een afscheidswoord, waarvan de aanhef luidde:
‘Dir hat allein dein Orgelschlagen
Das edle Vorzugswort des “Groszen” eingetragen.’
Me dunkt - tusschen de regels door leest men, dat Telemann daarmee bedoelde, dat Bach als componist eigenlijk niet veel te beteekenen had!
Dit minachtend neerzien op Bach als componist heeft nog lang geduurd. Zelfs in het begin der negentiende eeuw stellen enkele biografen den virtuoos boven den componist, en als componist wordt hij dan op één lijn geplaatst met mindere goden. Misschien - zal men zeggen - was er nog te weinig van Bach gedrukt en verbreid. Maar in ieder geval waren de kerkcantates toch al bekend en daarin kwam de beteekenis van Bach als componist toch wel in het zuiverste licht! Toch gelooven we, dat in deze van grooten invloed is geweest de omstandigheid, dat Bach buiten de Italiaansche school stond. Laat ons niet vergeten, dat men in Duitschland voor niets anders oor had dan voor Italiaansche componisten en virtuozen, die groote en kleine Duitsche vorsten ten koste van belangrijke geldelijke opofferingen aan hun hoven wisten te verbinden, en dat het de Italiaansche school was, die sedert de dagen dat Duitsche toonkunstenaars (bijv. Heinrich Schütz, in menig opzicht Bach's voorganger) naar Italië gingen om daar te studeeren, ook heel dikwijls over het lot der musici van beroep besliste.
Naarmate die heerschappij daalde, steeg de waardeering van den componist Bach. Daarbij was van grooten invloed het in Duitschland langzamerhand ontwaken van een krachtigen nationalen geest, die zich op allerlei gebied, ook op dat der muziek, openbaarde. Door deze strooming gedragen, deden, van Engeland uit, de oratoria van Händel hun eersten intocht in Duitschland en ook voor de verspreiding van Bach's werken werd toen de
| |
| |
jeugdportret van j.s. bach (1685-1750) te ohrdruf
gymnasium te ohrdruf, waar bach zijn eerste leerjaren doorbracht
| |
| |
partituur van het kerstoratorium, geschreven door j.s. bach
| |
| |
bodem bereid. Dit geschiedde door zijn onmiddellijke leerlingen en hun opvolgers, hetzij door die werken bij het onderwijs te gebruiken of, voor zoover zij daartoe geschikt waren, in de kerken te doen uitvoeren. De meeste Bachvereerders moeten toen evenwel, wat de toonkunstenaars betreft, meer onder de stillen in den lande zijn voorgekomen, onder de organisten, cantoren en muziekdirecteuren in kleine plaatsen van Thüringen en Saksen, en het gevolg daarvan was, dat de Bachbeweging zich vooreerst in stilte en haast onmerkbaar ontwikkelde.
Eerst kort vóór den aanvang der negentiende eeuw - in 1798 - komt die beweging meer aan het licht en breekt ze verder baan. Daartoe heeft de toen opgerichte ‘Allgemeine Musikalische Zeitung’ van Breitkopf & Härtel te Leipzig veel bijgedragen. Zij deed alles om de uitvoering der composities van Bach te bevorderen en noemde hem den Albrecht Dürer der muziek.
Eenige jaren later wijdt Forkel in zijn biographie - de eerste van eenige beteekenis - er op, ‘dat Bach's werken nationaal eigendom zijn, voor welks ongeschonden behoud gewaakt moet worden’, en aan Forkel is het hoogstwaarschijnlijk ook te danken, dat er plannen werden beraamd voor een volledige uitgave van Bach's werken.
Gedeeltelijk geschiedde dit ook. En ware dit van één uitgeversfirma uitgegaan, wellicht zou toen reeds gedaan zijn, wat eerst vijftig jaar later de ‘Bachgesellschaft’ heeft ondernomen. Maar ongelukkigerwijze begonnen ongeveer tegelijkertijd drie firma's elk voor zich een Bachuitgave voor te bereiden, en door de concurrentie, die nu ontstond, is toen van een volledige uitgave van Bach's toonscheppingen niets terecht gekomen. Wat natuurlijk heel jammer is. Want zeker zou dan menig handschrift gered zijn, dat vijftig jaar later als verloren moest worden beschouwd, en ongetwijfeld had één uitgeversfirma, of een vereeniging, onder veel gunstiger omstandigheden kunnen werken. Nu werd alles door elkander en tegelijk met werken van andere componisten uitgegeven, en van eenig systeem was daarbij geen sprake.
Waren de enkele werken van Bach, die tijdens zijn leven in druk verschenen, hoofdzakelijk instrumentaal-composities, in het begin der negentiende eeuw werden voornamelijk klavier- en orgelstukken uitgegeven. In 1803 verschenen echter bij Breitkopf & Härtel enkele Motetten en in 1805 een Mis; bij Simrock in 1811 een Magnificat. De publicatie van vocaalwerken wordt dan weer eenigen tijd stopgezet, doch begint in 1818 weer op te leven, als twee uitgevers mededeelen van plan te zijn de H-Moll-Messe in druk te doen verschijnen.
Had de eerste groote Bachbeweging haar hoogtepunt bereikt - ook het einde was tegelijkertijd gekomen. De nationale geest scheen hier verflauwd te zijn, evenals die van het Duitsche volk in het algemeen.
| |
| |
Toch had die beweging goede vruchten afgeworpen, want in het buitenland viel weldra bijzondere belangstelling voor Bach waar te nemen.
En toen Felix Mendelssohn-Bartholdy zijn grootsche daad verrichtte en op 11 Maart 1829 te Berlijn de ‘Matthäus-Passion’ ten gehoore bracht, werd deze uitvoering beschouwd als de dageraad van een nieuw tijdperk in de toonkunst.
In den eigenlijken zin des woords is Bach nooit populair geweest - en hij zal het bij de groote massa niet worden ook. Er zijn er tegenwoordig die spreken van Bach's toenemende populariteit - maar ik geloof er niets van. Wat men ook moge beweren, iets van den geest waartegen ruim vijftig jaar geleden de beste Nederlandsche musici in verzet kwamen, waart nog steeds rond, en dat er nog lang niet genoeg liefde en waardeering voor Bach's kunst bestaat, vindt ongetwijfeld haar oorzaak hierin, dat de vormen die Bach aan zijn muzikale inspiratie geeft, het begrijpen en genieten van zijn kunst dikwijls moeilijk maken. Daarom is het zoozeer te betreuren, dat er hier te lande zoo weinig wordt gedaan om de schoonheid van Bach's muziek aan alle muziekvrienden van goeden wille te openbaren. Noch de Nederlandsche Bachvereeniging - die haar vleugelen niet wijd genoeg uit slaat of kan uitslaan - noch de niet van breed inzicht getuigende Bach-herdenking welke in ons land plaats heeft, zullen in staat zijn in dit opzicht veel te bereiken. Wil men werkelijk den menschen leeren, dat in de muziek van Bach de menschheidsziel zingt, zuiver en klaar als een tintelende sterrennacht, dan moet men die muziek brengen niet in de concertzalen, maar in de kerken waar te vinden zijn degenen, die troost en steun zoeken. Daarmee had men reeds moeten beginnen onmiddellijk na de oorlogsjaren, toen Bach's muziek in haar mannelijke kracht, in haar geloofsvertrouwen en in haar diepe religieusheid de harten geopend vond. En dan nog - wat heeft men aan Passion-uitvoeringen en concerten die alleen bestemd zijn voor de beter-gesitueerden, heusch niet altijd de meest ontvankelijken voor wat goed is en schoon?
Het lijkt mij een plicht van onze ernstige kunstenaars om te pogen Bach, wiens werken zijn grootheid verkondigen en wiens scheppingen nog even levend zijn gebleven als in de tijden van hun ontstaan, tot allen te brengen.
Zeer juist heeft Prof. Karl Hasse ter gelegenheid van het Bachfeest te Ulm gezegd: ‘Weder um stilistische noch um historische Fragen kennen oder lösen zu lernen, soll man heute ein Bachkonzert veranstalten oder ein Bachfest feieren.’ Bachconcerten en Bachfeesten moeten ons - naar ik meen - bovenal overtuigen, dat Bach's werken datgene uitspreken, wat wij allen gevoelen en wat in onze beste oogenblikken naar het licht dringt.
In Bach zijn eeuwen vertegenwoordigd. En zijn kunst is daarom van zulk een buitengewoon groote beteekenis, omdat alle vroegere muziek in haar
| |
| |
zijn toppunt bereikt en tevens de op haar volgende muzikale ontwikkeling zoodanig onder haar invloed staat, dat die ook thans nog niet voorbij is. Bach is zoowel erfgenaam als voorvader.
Bach's muziek is altijd dezelfde en nooit dezelfde. Zij is in haar bewogenheid onbewogen en in haar hevigheid verkondigt zij Gods grootheid.
De kerk was voor Bach het huis van God, vertegenwoordigde voor hem de liefde voor zijn God, in zijn kerk vond hij de innerlijke kracht welke zijn genie tot scheppen noodig had. ‘Niet ik’ - zei hij, wijzend naar den hemel - ‘maar Hij.... daarboven!’
Met een koraal is Bach begonnen, met een koraal is Bach geëindigd.
Op zijn sterfbed schreef hij nog: ‘Vor deinen Thron tret'ich hiermit.’....
Voor den troon van God, wien zijn kunst gewijd was en dien hij met zijn hart diende, legt hij zijn zwerversstaf neer.
In het eeuwige huis gaat hij ter ruste....
Freu' dich sehr, o meine Seele
Und vergisz all Not und Qual,
Weil dich nun Christus, dein Herre,
Ruft aus diesem Jammertal.
Seine Freud' und Herrlichkeit
Sollst du sehn in Ewigkeit,
Mit den Engeln jubilieren,
In Ewigkeit triumphieren!
|
|