vernielen, al dravende door het veld’ opvoert tot zulk een geweldig effect?
Is er niemand, die ons eens in het groen wil laten genieten van het alleraardigste vroolijke zangspel ‘'t Meilief’ en kennen niet veel te weinigen de lieflijkheid zoowel als de kracht van Benoit's voortreffelijke kindercantate ‘De Wereld in,’ met die prachtige orkest-bewerking, dien karakteristieken rhythmus en die kranig-geschreven partijen voor hout en koper?
Met groote erkentelijkheid dient vermeld te worden, dat onder leiding van den heer Van de Rovaart in Juni te Amsterdam een fragment uit de ‘Rubenscantate’ is uitgevoerd, welke uitvoering groote geestdrift heeft gewekt.
Peter Benoit was een uitnemende componist van volksmuziek in grootschen stijl, en al komen daarin uitingen en wendingen voor, waartegenover we eenigszins vreemd blijven staan, ze zal steeds worden geroemd om haar kracht van uitdrukking èn omdat Benoit in hooge mate bezat een muzikalen zin voor kleur en de gave om te karakteriseeren door middel van tonen.
Ook voor de toekomst zal deze muziek haar waarde behouden, want muziek die gegroeid is uit de ziel van een kunstenaar, muziek, die de gevoelige weerklank is van een zuivere en waarachtige ontroering, zal steeds gaan van hart tot hart.
Een aangenaam en gemakkelijk mensch in den omgang was Benoit niet. Hij kon bij het onbeschofte af wezen, en misschien toonde hij zich ook al te gevoelig voor vleierij, omdat hij zich zijn meerderheid als mensch en kunstenaar bewust was. Benoit had veel vrienden, zoowel onder priesters als andersdenkenden, en bezat wel zooveel tact, dat hij met iedereen wist te spreken over hetgeen hem het meest aan het hart ging.
Allen die onder leiding van Benoit - wiens grootste vreugde het was een massa-koor van duizend of vijftienhonderd mannen, vrouwen en kinderen aan te voeren - bij uitvoeringen medewerkten - en ook vele Nederlandsche musici die zich den Vlaamschen dirigent herinneren, zullen dit grif toestemmen - roemden de bezieling welke van hem uitging, en ondervonden, dat hij hen tot de uiterste inspanning kon opvoeren.
En als eenheidserkentenis zal niet vergeten mogen worden, dat Benoit in woord en geschrift met volle overtuiging heeft gestreefd een Vlaamsche opleidingsschool voor een jongere generatie van kunstenaars te stichten, en hoe aan hèm is te danken, dat Antwerpen een middelpunt werd van Vlaamsche kunst. Menigeen heeft het tot vreugde gestemd, dat Benoit de overwinning van zijn beginsel: het bestaansrecht van een Vlaamsche kunst, heeft mogen beleven, want in 1897 erkende de Belgische regeering de Antwerpsche muziekschool - waarvan de leiding hem was toevertrouwd - als een Koninklijk Vlaamsch Conservatorium.
En wie de briefwisseling van Benoit kent, weet, hoe hij ook met Neder-