Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 44
(1934)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 391]
| |
Een nieuwe loot aan een ouden stam
| |
[pagina 392]
| |
veel anders dan een beroep op de Regeering kan stellen, in wier handen hij zijn wel en wee geplaatst ziet. Of, wat minder onmiddellijke gevolgen hebben moet, indien der Baliërs eigen wensch om westersche scholing hun wereld zou doordringen van twijfel aan de absolute juistheid hunner godsdienstige overtuiging of zelfs aan de juistheid daarvan voor hun eigen door zeeën omsloten doch door zeevaarders betreden wereld? Zou dan de Balische kunst de kracht bezitten om, beroofd van haar materiaal en overtuiging, niettemin voort te gaan met het scheppen van dingen, die thans de schoonheid als secundaire deugd bezitten, doch dan haar als eenige voorwaarde gesteld zullen zien? Met andere woorden, als het geloof in de goden, hunne geschiedenissen, hunne incarnaties op aarde in de talrijke vorsten, wier levens de schier onuitputtelijke stof vormen voor den Balischen schilder en beeldhouwer, zal zijn gestorven in de kille greep van westersch rationalisme en als de daemonen, die de verbeelding der Baliërs bevolken en tot bescherming van zijn meest heilige bouwsels worden uitgebeeld, zullen zijn geworden tot niets zeggende herinneringen, zal dan de beitel van den oendagi of het penseel van den sangging nog instaat zijn te scheppen? Ook in de beantwoording van deze vraag was ik optimistisch. Ik kon namelijk wijzen op die groep van niet tot de cultus-objecten behoorende, aan het dagelijksche leven ontleende voorstellingen, welke grootendeels als note gaie dient te worden opgevat en, te midden van den ernst der tempels, vaak genoeg getuigt van een sterk gevoel voor gezonden humor. Deze soort van werken heeft daarenboven een geschiedenis, bijkans even oud als die der officieele kunst en vindt op Java in de tempelreliefs haar prototype onder de narren-scenes, die gedurig de gewijde handelingen hunner Heeren parodieeren. In paleis en erf, in huis en tempel kan men ze vinden: soms dienende als houder voor een statie-kris, soms als steun voor een balkgestel, soms als louter versiering-zonder-meer. Dan weer zijn het parodieën op priesters of andere al te ernstige personen, die soms als hun Middeleeuwsche confraters elders, van binnen niet altijd even sterk naar wierook en wijwater geuren als van buiten; dan weer spotten zij met den artist of toonen zij den mensch zichzelf in zijn meest menschelijke ondeugden. Somwijlen valt ook de Hollander als slachtoffer van den spotzin, hoewel men daarmede toch wel wat voorzichtig is, aangezien de Hollander-in-Indië niet overmatig veel gevoel voor humor heeft als die ten koste van zijn waardigheid zou kunnen gaan. Heel vaak zijn zij primitief, maar altijd raak en kostelijk.Ga naar voetnoot1) Deze soort nu leek mij als voorbeschikt om eenmaal te kunnen uitbotten tot iets, wat in staat zou zijn een onverhoopte leemte te vullen. De groote vraag was het nu maar of in Bali hetzelfde proces zal kunnen plaats hebben, dat in Europa geleid moet hebben tot het ontstaan van een | |
[pagina 393]
| |
wereldlijke beeldende kunst. Zal zich, evenals daar in vroeger eeuwen geschiedde, ook hier de ensceneering weten los te maken van het traditioneele gegeven en van het tweede plan naar het eerste kunnen verhuizen? Zal ook hier bij het langzaam afsterven van de belangstelling in de gewijde onderwerpen een nieuwe belangstelling ontstaan voor de wereld, waarin die geschiedenissen zich afspeelden? De voorwaarden zijn er. Precies zooals in de Vlaamsche school de Christus zich bewoog temidden van boeren en dorpers uit de vette beemden om Antwerpen en precies zooals Maerlandts bijbelsche helden dachten en deden als ridders in ijzeren harnassen, zoo bewegen zich de oud-Indische helden en goden temidden van hedendaagsche Balische landbouwers en edelen. Zij zijn geheel genaturaliseerd en hebben tot onderscheiding van de levenden niet veel meer dan eens de toga's der bijbelsche figuren waren. Zij eten Balische spijzen, vermaken zich bij den Balischen gamelan, verblijven in Balische huizen - hadden ook de gasten van het Heilig Avondmaal niet vóór zich de Vlaamsche tinnen borden en het knappende Vlaamsche brood, waren hun woningen niet in Gotischen stijl gebouwd? Inderdaad, de overeenkomst tusschen de hedendaagsche Balische kunst en die onzer Middeleeuwen is grooter dan men meenen zou en zeker grooter dan men op het eerste gezicht, het Balische leven niet kennende, zou willen toegeven. Welnu, geen klassicistische renaissance heeft op Bali deze Gotisch aandoende innige verwantschap tusschen volk en helden-uit-het-verleden gecorrigeerd en schoolmeesterachtig verbeterd. Daardoor zijn zij ook nog niet geworden tot beelden uit een wassen poppenspel, tot niets zeggende antikiteiten of wezens van een andere, onbegrepen wereld. Zij zijn nog kinderen van het volk, Balisch bloed stroomt in hun aderen. Mocht dus al het geloof in de juistheid van hunne idealen en normen wegvallen en hetzij Ardjoena ter kerke gaan, hetzij geheel van het tooneel verdwijnen, de omgeving, waarin zij leefden, zal niet behoeven te vervallen, daar zij eigen en niet vreemd is. Aldus waren mijn overwegingen.
Nauwelijks was ik na eenjarige afwezigheid op Bali teruggekeerd of daar bereikte mij de tijding dat er iets hoogst merkwaardigs geschied was op het gebied der Balische kunst. Een geheel nieuwe school van schilders en beeldhouwers zou zijn ontstaan en hebben gebroken met al het oude, definitief den rug hebben toegekeerd aan al hun Ardjoena's en Pandji's en Wisnoe's-op-Garoeda. Sommigen, die het overigens goed met Bali en zijn kunst meenden, voorspelden mij haar ondergang en zagen teekenen, die wezen op de ‘rijpheid der tijden’. Zij troefden het nieuwe verschijnsel tegen mijn optimisme uit en schudden hunne ervaren hoofden. | |
[pagina 394]
| |
Wat was er echter geschied? In een der Zuid-Balische desa's, Mas geheeten, had een bekende houtsnijder plotseling den in de oogen der touristen eenigen en eenig mogelijken traditioneelen stijl verlaten en houten beeldjes gemaakt van groote technische perfectie doch vreemde, onwerkelijke verhoudingen. Langgerekt, met gedegenereerd verfijnde armen, vingers en halzen, overslanke lijven en vreemd extatische gelaten, in de zonderlingste houdingen, zonder eenig contact met welke verhalen uit de Balische verhalenschat ook. Een boogschutter, een drinker, een slaper, een hurker, een schouwer, een vrouw-met-kind, kortom impressies, gevallen, schetsen. Sommige van een expressie die aan de beste moderne sculpturen denken deed of die zelfs overtrof; andere stuntelig en vreemd. Tezelfder tijd verschenen, hoewel in geringer aantal, ook teekeningen en schilderijen in een stijl, welke op het eerste gezicht zoo sterk verschilde van den traditioneelen teekenstijl der Balische beschilderde doeken, dat men een algeheele ommekeer in de Balische kunst mocht aannemen, welke zich spoedig zou doen gelden ook op ander gebied, als bouwkunst en verwante kunsten. Gelukkig was het mij spoedig mogelijk het juiste te vernemen, daar mijn weg mij voerde naar de woning van Walter Spies, den op Bali levenden Duitschen kunstenaar. En daar leerde ik de feiten kennen, die ik hier den lezer mededeelen wil.
Zooals sommigen uit buitenlandsche kunsttijdschriften zullen weten, heeft Spies, in den oorlog Duitsch geïnterneerde in Rusland, zich na de revolutie gespoed naar het land, waar hij dezelfde hem betooverende Middeleeuwsche sfeer vermoedde, welke hem onder de Kirgiezen gedurende zijn gevangenschap ongeschikt had gemaakt voor het eeuwig zorgende, hard en koud geworden Europa - naar Java. Doch zelfs daar bleek de dreiging van het jagende Westen voor zijn naar de zelfgenoegzame Middeleeuwen verlangenden geest te groot. De weg naar Bali lag open en was kort. Gastvrij ontvangen door den toenmaligen Poenggawa van Oeboed, Tjokorda Gde Raka Soekawati, voelde hij zijn kunstenaarsziel open bloeien door de warmte van kinderlijk vertrouwen en het-leven-genieten, dat den Baliër van den gereserveerden, bespiegelenden Javaan onderscheidt. De sfeer van Bali leek hem een leven in de wereld van Hieronymus Bosch en de Breugels te beloven - en hield die belofte. De goden zorgen voor de Baliërs en zorgden ook voor hem, die hen zoo na staat. Onmiddellijk ontstaat een innig contact met den Baliër, een elkaar begrijpen, dat hen (en hem!) bij Europeanen niet vaak gewerd. Eerbied en liefde voor wat de Baliër doet en denkt beïnvloeden zijn geest en versterken zijn verlangen naar het van wonderen vervulde en door kinderlijk vertrouwen warme leven der Middeleeuwen; zijn werk toont het. | |
[pagina 395]
| |
Het spreekt daarbij vanzelf dat dit contact het sterkste is tusschen kunstenaar en kunstenaar en dat dáár eerst van een werkelijke wisselwerking gesproken kan worden. De Baliër ziet tusschen de opvattingen van den vreemden kunstenaar en de zijne een sterke verwantschap, doch in zijn techniek een ongekende mogelijkheid, die hij probeeren wil. Omgekeerd gevoelt de schilder-gast dat hier de sleutel ligt tot de wereld, welke hij wil ontsluiten - hij verzamelt en bestudeert de Balische werken niet als curiosa, doch als andere uitingen van zijn eigen geest. Naast elkaar staan dan de veelzijdig begaafde vreemdeling, beschikkend over een groote hoeveelheid indrukken, in andere landen opgedaan, en de even begaafde Baliër, die echter slechts dat ééne uitdrukkingsmiddel en die ééne mogelijkheid kent, welke zijn maatschappij hem heeft geleerd. De wisselwerking is dus ongelijk in resultaat maar niet ongelijk in diepte. De vreemdeling laat den vrijen teugel aan die zijner kunstdroomen, welke hem naar Bali dreven en voedt ze met Balisch leven. De Baliër ziet plotseling voor zijn talent nieuwe technische mogelijkheden en ontlokt ze aan zijn kunstbroeder. Doch, en dit is belangrijk, de een laat zich alleen dáár door den ander beinvloeden, waar beider werk verwant is - een verwantschap, die, vergis ik mij niet tezeer, in de Middeleeuwen wortelt. Van copieeren is geen sprake, al leert de een technische trucjes van den ander; met het wezen van hun werk hebben deze niet veel te maken. Vandaar dat geen der overige schilders zulk een invloed of liever wisselwerking konden tot stand brengen, ook al zouden zij het bewust gewild hebben. Wat overigens, voorzoover mij bekend, niet het geval was.
Nu komt het toeval in het spel. Spies krijgt op een goeden dag een langwerpig stuk prachtig hout in handen, meer plank dan blok. Hij brengt het naar een der houtsnijders te Badoeng en verzoekt hem er twee figuren uit te willen snijden, wat hem wordt toegezegd. Maar, eenmaal zich tot dat werk zettende, bekruipt den snijder tegenzin tegen het stukzagen van zulk een prachtig stuk hout: hij bezint zich en snijdt er één figuur uit. Wel wordt die wat lang en overslank, doch dat komt in de Balische kunst meer voor.Ga naar voetnoot1) Bij den opdrachtgever, wiens eigen figuren | |
[pagina 396]
| |
bij wijlen ongeproportioneerd gerekt zijn, vindt het product meer enthousiasme dan waarop de snijder had durven hopen. Intusschen komt een collega-snijder en ziet het Badoengsche product, waarover hij even enthousiast wordt als de bezitter, doch hij neemt zich voor het beter te doen, gaat naar huis en produceert een product dat nòg verder afstaat van het traditioneele en waar de overmatige slankheid opzettelijk en een stijleigenaardigheid is.Ga naar voetnoot1) Zelf van een assyrisch profiel en een egyptische tengerheid zijnde legt hij, als zoovelen zijner kunstbroeders ook buiten Bali, zijn eigen verschijning in dit stuk werk. Spies' huis is nooit leeg en de gaande gast vindt er steeds een komende te begroeten - de gerekte figuur wordt besproken en vergeleken met moderne beeldhouwwerken; men verbaast zich, men bewondert en verzoekt ten slotte den maker om meer. Verschillende onderwerpen uit het dagelijksche leven geven hem een ruime keuze en bezorgen hem tevens meer opdrachten dan hij af kan. Anderen kijken hem de kunst af, sommigen met succes, sommigen met net voldoende gevolg om de touristen deel te laten hebben in dit proces. Buitenstaanders zien echter verschrikt op; is dat Bali? ‘Neen,’ zegt de een, ‘dat is infame naäperij, vervalsching, niet levensvatbaar copieeren.’ ‘Van wien dan?’ zegt de ander. ‘Op Bali leven geen Europeesche beeldhouwers die zoo iets maken en de Baliërs lezen nog geen Elsevier of Studio. Integendeel, dit is echt, onvervalscht Balisch, een renaissance.’ Een strijd begint en intusschen produceeren de Balische snijders tientallen van stukken, goede en slechte, maar alle echt-Balisch van onderwerp. Doch het blijft niet hierbij. Ook op het gebied der teekenkunst geschiedde iets geheel nieuws. De schilder Bonnet, evenals Spies op Bali woonachtig, ontdekte in de desa Tampak Siring een teekening, aan den wand hangende en ditmaal niet op traditioneele wijze op doek, doch op papier geteekend. Daarenboven was ook het voorgestelde niet traditioneel behandeld. In Oeboed teruggekomen probeerden hij en Spies wat de teekenaars uit hun omgeving op dit gebied presteeren konden en dit was gemakkelijk genoeg, daar beide schilders uiteraard reeds lang in contact met hun Balische vakgenooten stonden. Het resultaat overtrof de verwachting en spoedig volgde de eene opdracht de andere, waarbij echter, in tegenstelling tot de snijwerkstukken, van een meer directen invloed gesproken moet worden. | |
[pagina LXXXIII]
| |
jacht. moderne balineesche o.-i. inktteekening
danser. moderne balineesche o.-i. inktteekening
danseres. modern snijwerk, bali
biddende vrouw. modern snijwerk, bali
| |
[pagina LXXXIV]
| |
landschap bali. moderne balineesche o.-i. inktteekening
landschap met tijgers met goud verhoogde moderne balineesche teekening
| |
[pagina 397]
| |
Met name de al of niet met succes ondernomen poging tot het aanbrengen van perspectief, ongebruikelijk in de traditioneele teekeningen en door superpositie vervangen, zooals bij de oude Egyptenaren het geval was, verschafte aan dit nieuwe werk een geheel eigen en van de gebruikelijke Balische teekeningen sterk afwijkend karakter. De onderwerpen waren al evenmin traditioneel, hoewel ook op teekengebied het behandelen van een ‘vrij onderwerp’, zij het dan ook ter opluistering van een traditioneele scene, niet ongebruikelijk was. En zoo ontstonden de meest verschillende stukken: een zonsverduistering, een jachtscene, een brok natuur, dorpsleven, illustraties van bekende verhalen. De een liet zich meer door het werk van den opdrachtgever beinvloeden dan de ander - soms is het alsof men Spies' werk zelf ziet, soms echter lijkt het er niets op en ontwikkelt zich een geheel individueele stijl, Balisch nog slechts door het onderwerp. Duidelijk treedt naar voren de echt-Balische liefde voor detailwerk, voor minutieuze weergave van boomen, bloemen, dieren, tot de kleinste toe. Onmiskenbaar wordt men herinnerd aan het reliefwerk van Prambanan op Java, waar diezelfde liefde voor naturalistische trekjes treft, welke bij de goede Middeleeuwers met de strakheid van Heiligen afwisselt. Soms is het een kikvorsch, die door een slang wordt gegrepen, soms een zich krabbende hond, een snuffelend varken of een jengelend kind. Maar zeer vaak ziet men in deze teekeningen dat typisch Oost-Javaansche, dat de bekoring uitmaakt van zoovele der tempelreliefs van Oost-Java, mogen zij ook al somwijlen van een gebrekkige technische vaardigheid getuigen. En dat voornamelijk gelegen is in de rhythmische behandeling van het natuurbeeld. Diezelfde rhythmische styleering der boom- en rotsgroepen, welke wij b.v. aan reliefs van de tjandi Soerawana (Paree) als een allervoornaamste oorzaak van hunne bekoring kunnen aanmerken, duikt ook hier weder op en geeft aan enkele der teekeningen het karakter van voorschetsen van Oostjavaansche tempelreliefs. Nu is het wel waar, dat in Spies' werk een dergelijke neiging gevonden wordt om het geheel door een rhythmische behandeling der boomgroepen en bladrozetten te binden, doch het is eer aan te nemen dat zich deze neiging op Java en Bali heeft versterkt, dan dat de Baliër haar van hem zou hebben overgenomen. Wij zagen reeds, dat zijn geest rijp was voor den geest der Middeleeuwen, zooals die op Java en Bali nog leeft; daarvan getuigen zijn werken uit den Russischen tijd. In dit laatste ligt dan ook een vingerwijzing hoe wij deze wisselwerking hebben op te vatten. En te verdedigen. Niet kan men hier spreken van een verdringing van het oude door het naäpen van iets geheel anders en vreemds - diezelfde snijders en teekenaars scheppen nog heden ten dage het grootste genoegen in een voorstelling op de oude traditioneele wijze, welke zij door hun nieuw opgedane ervaring verrijken. Evenmin mag men spreken van het onstaan van een grillig natuur- | |
[pagina 398]
| |
wonder, dat als een wonderkind gedoemd is spoedig aan uitputting te overlijden. Maar men dient dit geheele proces te beschouwen als een verjongingspoging der Balische kunst, ontstaan doordat enkele harer gezellen door kennismaking met de aan haar verwante, van de Middeleeuwen droomende kunst van een vreemde plotseling nieuwe mogelijkheden voor zich zagen, die zij probeerden, afwogen en ten slotte gedeeltelijk aannamen. Kortom een nieuwe loot aan een ouden stam.
En daarmede komt de vraag ons op de lippen: zal deze poging slagen? Een definitief antwoord is op deze vraag uiteraard niet te geven, doch dat neemt niet weg dat wij de mogelijkheden kunnen nagaan, die zich voordoen. En dan valt al dadelijk te constateeren dat de nieuwe beeldhouwstijl veel minder kans heeft dan de nieuwe richting in de teekenkunst. Het is typeerend dat ik nog onlangs, bijna twee jaar nadat deze nieuwe richting baan brak, van een der Regenten moest vernemen dat hem zulk beeldhouwwerk onbekend was. Wel had hij bij touristen wel eens iets dergelijks gezien, doch hij had dat werk niet als Balisch gerealiseerd. Naar het mij voorkomt is de populariteit van de ernstig bedoelde, gerekte, ietwat overdreven houten figuren, welke ons aan werk van moderne meesters doen denken, bij de gewone Baliërs gering, zoo niet afwezig. Men is geneigd ze als een grap te beschouwen, een grap, thuishoorend binnen het kader van de mismaakte en dus in het Balische oog grappige figuren van het wajangspel. Men lacht er wel om zooals men om een bochel lacht. Ware het dan ook niet, dat de tourist bij het zien van deze producten maar al te gretig zijn beurs trekt, dan zouden wij het zeker niet hebben beleefd, dat in de desa Mas reeds niet minder dan drie bordjes aan den weg getimmerd zijn, waarop de drie beste snijders hun producten in onvervalscht touristen-Maleisch aankondigen. Anders is het echter, waar deze figuren binnen het kader vallen van de op Bali zoo gewilde gechargeerde voorstellingen - daar is de belangstelling grooter en, al zullen de Baliërs de drempels dier snijders nog niet platloopen, toch zal hier de invloed op de door hen bestelde en gebruikte beelden groot zijn. Geheel anders echter is het met de teekeningen. Daarvoor bestaat werkelijke en zelfs groote belangstelling. Hier toch heeft men reeds vrij spoedig ook de oude verhalenstof in het nieuw gewaad gestoken. Hier zien wij de goden en helden, zelf nog vrijwel traditioneel uitgebeeld, zich niet langer bewegen temidden van even traditioneele als voor den vreemdeling moeilijk te lezen landschappen, terwijl voor het ongeoefend oog onherkenbare zaken door de lucht zweven, doch hier bevinden zij zich thans in een naturalistisch uitgebeelde Balische wereld, niet slechts voor den Baliër, doch ook voor den vreemdeling als zoodanig herkenbaar. Het lijdt geen twijfel of deze opvatting zal zich ook daar weten te handhaven, waar de teeke- | |
[pagina 399]
| |
naars in opdracht van Baliërs zelf werken en aldus zal van een reëelen invloed kunnen worden gesproken. Bewijzen daarvoor zijn er reeds te vinden. Het grootste voordeel wordt echter opgeleverd door de natuurlijke correctie, welke deze werkwijze aanbrengt op de door Gouvernementsscholen aan Balische kinderen geleerde teekenmethoden, welke niet alleen in werkwijze, doch in de keuze der voorwerpen voorloopig nog geheel Europeesch is en geen verband vertoont met Balische opvattingen. Zulke leerlingen, geleerd hoe men emmers, bezems en andere ‘stillevens’ op bedriegelijke wijze nabootsen kan, zullen deze kennis kunnen toepassen ten bate van de landskunst; het contact tusschen westersch en oostersch teekenen zou op deze wijze kunnen worden gelegd. Dat dit een niet te onderschatten voordeel van den nieuwen stijl zou kunnen zijn, behoeft nauwelijks betoog en ik hoop van harte dat zij, die voor het teekenonderwijs aan de Balische kinderen verantwoordelijk zijn, deze nieuwe loot aan den ouden stam zullen weten te schatten en tot nut voor de Balische volkskunst zullen weten aan te wenden. Immers, men moet wel doof zijn voor de lessen der historie en blind voor hetgeen overal ter wereld geschiedt, als men wil gelooven dat Bali ook met de meest zorgvuldige bescherming door de Regeering zal kunnen ontsnappen aan de natuurwet van de verbreiding van cultuur-invloeden. Toen de expeditietroepen gedurende de vorige en in den aanvang van onze eeuw de zelfstandigheid en geslotenheid van Bali opeischten voor het politiek belang van Nederland en toen door de instelling van een Europeesch bestuur westersche ideëen van boven af aan bestuurders en volk werden opgelegd, toen begon voor dat eiland een periode van steeds intensiever kennismaking met de gedeeltelijk schijnbare, gedeeltelijk werkelijke voordeelen van den modernen tijd boven de Middeleeuwen. Deze al of niet vermeende voordeelen oefenen een magische aantrekkingskracht uit op een volk, dat zijn inkomen door een doelmatige ‘verwestersching’ in enkele gevallen ziet vertienvoudigd en uiteraard niet beseft, dat zulks dan ook maar in enkele gevallen mogelijk is. En daar het ‘diploma’ de tooversleutel is tot die wereld van luxe, aanzien en eer, vraagt het om scholen - geen scholen, die den leerling opleiden tot een bruikbaar lid van zijn eigen maatschappij, doch scholen, die hem voorbereiden voor die andere, westersche maatschappij. Dat hij daarbij, door het concentreeren van zijn aandacht op de verwestersching van zijn spreken, handelen en denken, zijn eigen omgeving zal vergeten, of erger, leeren minachten, dat hoopt en verwacht men niet; men constateert het pas als het te laat is. Hier nu ligt een taak voor de overheid. Zij zorge dat de banden met de eigen maatschappij niet geheel verbroken worden, ook al uit politiek belang. En wat voor het leven geldt, geldt evenzeer voor de kunst. Ook daar zorge zij, dat hare dienaren niet voorgaan in een volslagen ontworteling van de aan hun hoede toevertrouwde jeugd, dat zij niet afkeer en minachting, doch eer- | |
[pagina 400]
| |
bied en liefde voor het eigene kweeken en het niet leeren zien als iets, dat dient te worden weggeworpen om iets vreemds en oneigens aan te nemen (wat een karikatuur wordt), doch als iets, dat goed en degelijk genoeg is om door assimilatie naar het nieuwe toe te groeien en dit, waar dat noodig is, naar eigen behoefte te verbeteren. En het is het gebied van de kunst, waar dit op voorbeeldige wijze kan geschieden, mits men afziet van de verwachting dat datgene, wat voor Hollandsche knapen op Hollandsche scholen in Holland is uitgedacht ook noodzakelijk goed en juist moet wezen voor de Balische jeugd. Moge de nieuwe stijl dit bewerken! |
|