| |
| |
| |
Kroniek
Boekbespreking
Willem Elsschot, Kaas, Amsterdam, Van Kampen & Zoon, z.j.
‘De verrassing van het seizoen! Een allergeestigst boek, met losse hand geschreven, ongegeneerd, toch zonder hinderlijke slordigheden. Geestig - maar tevens zeer gevoelig, écht fijngevoelig (helaas, dat dit woord zoo misbruikt is!). Hier hebben we gelukkig weêr eens een schrijver, die zijn gevoel niet gooit te grabbelen, die 't achter een lach verbergen kan, wien men dus zeer aandachtig lezen moet, en met een scherp gehoor voor toon en accent, wanneer men elke trilling zijner aandoening doorproeven wil. Toch, hoe er menschen kunnen zijn - zooals ik n.l. vernomen heb - die Willem Elsschot een cynicus schelden, een koude van hart, die onverschillig blijven kan, ja genoeglijk lachen, bij ploertigheid en menschelijk verval, het is mij een raadsel. Waarom zouden zulke menschen dan wel denken, dat een boek als dit geschreven werd? Alleen om wat geestigheid of z.g. “opmerkingsgave” te luchten of zich te vermaken ten koste van een hoopje armzalige mede-passagiers op onze reis door de sferen? Men geloove mij toch, zúlke neigingen geven geen drang, geen toewijding en geen geduld genoeg voor dien - ondanks de wonderen der moderne techniek - nog altijd ontzaglijken arbeid van een kostelijk-litterair boek te schrijven.’
Het bovenstaande was de aanhef van een bewonderend artikel, dat ik twintig jaar geleden (op deze zelfde plaats) schreef over Elsschot's eerste boek: Villa des Roses. Het zou, mutatis mutandis, ook over Kaas geschreven kunnen zijn. Elsschot is ouder en rustig-wijzer geworden. Zijn spotlust is versterkt, niet verscherpt; en meer dan vroeger op het zélf gericht; zijn teederheid is nog veel dieper verborgen, uit zich alleen in humor. Maar ik constateerde dit ook al in een stukje van 1922 over De Verlossing.
Men ziet intusschen, het praatje over de miskenning van dezen auteur, hier in Holland, heeft slot noch zin. Ik ben waarlijk niet de eenige geweest, die zijn boeken van den beginne af gegeven heeft wat hun zóózeer toekwam: warme waardeering en bizondere onderscheiding. Maar Villa des Roses, zijn vóóroorlogsche verhaal, vind ik nog altijd zijn mooiste, fijnste. Daarbij vergeleken klinkt Kaas mij soms wat ruw en geforceerd.
H.R.
| |
W.L. Leclercq, Wind in de Zeilen, verhaal van een reis per zeilschip van Australië om Kaap Hoorn naar Engeland, met vele afb. naar door den schrijver gemaakte foto's, een zeilplan, twee dekplans, drie tuigteekeningen en een route-kaart, Amsterdam, Van Kampen & Zoon, z.j.
Een reisbeschrijving, reëeler, exacter, en ik zou tevens bijna zeggen: didac- | |
| |
tischer of onderrichtender dan ik er ooit één gelezen heb! De lezer zal dan ook mogelijk eenigszins verwonderd zijn dit boek in een litteraire kroniek besproken te zien. Verbaasde lezer, dit boek behoort tot de litteratuur. En dat niet alleen omdat het zoo'n perfect leerboek is voor andere nederlandsche schrijvers, die zich aan een boek over zee en zeevaart zouden willen wagen - let op, de zee komt in de mode! - maar, veel meer direct, omdat het uitstekend geschreven is en vele pagina's bevat die in de beste bloemlezing onzer letteren een behoorlijk figuur zouden maken.
Wij kenden Leclercq door zijn vertalingen van Conrad en uit zijn alleraardigst jongensboek: ‘Hoe Karel zeeman werd’. Maar wij wisten niet, dat er een schrijver in hem stak die van een hoogst nauwkeurige en gedétailleerde reisbeschrijving - bijna een scheepsjournaal - zonder eenig romantisch avontuur, een in den besten zin boeiend, ja soms fascineerend boek zou weten te maken. Dit boek is een groote verrassing.
De compositie was natuurlijk zeer.... neen, was betrékkelijk gemakkelijk. Men begint bij het begin en eindigt bij het einde van de reis. Maar nu iedere pagina aanlokkelijk en boeiend maken! Voor gedurige variatie zorgen! Leclercq deed het door tallooze opmerkingen, typeeringen, overdenkingen - soms zeer geestig - over het geheele boek te verdeelen, ongezocht; men bemerkt ‘die Absicht’ absoluut niet. Men is aldoor in den greep van een echt schrijver, van een onzer beste prozaïsten.
En een dichter ook, ik verzeker het u, ondanks al zijn nuchtere exactheid; Zijn onderwerp was er dan ook wél een om telkens weêr tot lyriek te inspireeren! Maar wat de hoofdzaak is: dit onderwerp, de fiere vaart van een prachtig zeilschip over de groote zeeën, had Leclerq's vurige liefde. De échte liefde, dat is de liefde die zich nóóit opvijzelt, maar innig doordringt tot het kleinste, het geringste, dat er verband mee houdt. En toch het groote en grootsche geen oogenblik geheel uit de gedachte laat gaan. Getuige ervan deze ééne pagina - die aan bloemlezers zij aanbevolen (blz. 115):
‘Het is indrukwekkend weer. Het zonlicht ketst tusschen zware wolken door; ieder oogenblik giert er een furieuse bui over ons heen; alles is van een geweldig elementair leven. Soms is het licht dampig, gecomprimeerd achter de grijswitte hagelbuien; dan ineens stralend, losbrekend als een juichkreet, uit de woest varende wolken. En dan de zee! Grommend en dreigend rijzen de grijsblauwe heuvels achter ons omhoog, dof gestriemd door den storm; hooger, hooger, tien, twaalf meter boven het schip, de top wordt fel lichtblauw, de lage zon schijnt er door als in een onderzeesche grot, dan breekt de top uiteen in stuivend schuim, dat met geweldig geraas zich de helling af stort, in duizend geschulpte randen geblazen door den wind. Er is een bijna persoonlijke woede in die grimmig brekende, luid brullende zeeën; het is of zij met kromme klauwen reiken naar het schip, om het naar beneden te trekken. Soms lijken zij op aanstormende paardensnoeten, met gekromde
| |
| |
nekken schuimbekkend in opstand tegen het bit, snuivend, blazend, kwaadaardig bijtend naar het schip. Wanneer wij boven op een zee zijn, draaiend, zwaaiend en slingerend, ziet men pas goed de ontembare woede van dit alles: tot aan de kim één uitgestrektheid rijzende en dalende ruggen en kammen, brekers, schuimvelden; grijs en blauw, en oud, vooral oud. Er is niets, dat zóó den oertijd suggereert als zware zeegang midden op den oceaan. Wie slechts de branding aan het strand bij stormweer kent, kan zich hiervan geen voorstelling maken: daar komt alles naar u toerollen en is dan weg. Hier, in deze eindelooze waterwereld, rolt alles dóór, dóór.... sinds het begin der tijden. En het schip danst en zwaait er midden op, boud, en eenzaam.’
In dit boek is aan W.L. Leclercq iets gelukt, waarin zelfs Van Schendel met zijn Fregatschip Johanna Maria niet slaagde: hij heeft ‘het schip’ tot hoofdpersoon en held van zijn verhaal gemaakt.
H.R.
| |
Hendrik Lindt, Kringen in het Water, Amsterdam, Allert de Lange, zonder jaartal.
Heeft de auteur met opzet deze sfeer van onwerkelijkheid geschapen? Zóó, dat het soms een puzzle gelijkt en we ons inspannen moeten om er achter te komen of de vrouwelijke hoofdpersoon droomt dan wel werkelijkheid beleeft? Ten slotte komen we altijd wel tot een conclusie, maar er is een vreemd rhythme in dit boek, een stootend tempo - lange uithalen, waarin dag- en nachtdroomen worden verhaald en kleine stukjes waarin eenige decenniën snel worden afgehandeld. De jonge vrouw - in het begin van het boek een jong meisje - leeft in een verlangenden droom die haar de werkelijkheid verhult en twintig jaar later is haar menschelijkheid zoo onvoldoende gegroeid dat het wel lijkt of zij in een zekere moreele infantiliteit is vervallen. Datgene wat als de mentaliteit van een jong meisje aanvaardbaar was, is vreemd in een vrouw met grijzende haren. Dit lijkt de fout van den schrijver: dat hij in gebreke is gebleven om aannemelijk te maken dat in deze ziel geen ontwikkeling plaats greep of plaats kón grijpen. Men kan de schrijver een bepaald vermogen niet ontzeggen om zekere stemmingen die in een sfeer van onderbewustzijn en onbewustzijn verloopen te suggereeren en er is veel fijns rond de figuur van Charlotte Brenner. Er is veel tragiek in het leven van deze vrouw wier lot verminkt werd door het vroeg-tijdig afgebroken, nog niet ontbloeide huwelijksleven, - zóó dat zij als een verdoofde - verder gaat. Het schijnt wel dat de schrijver ons met opzet nergens een uitleg van eenig gebeuren heeft willen geven, doch dat hij het als een roeping voelt in hoofdzaak met aanduidingen en suggesties te werken. Maar het komt me voor dat zijn systeem toch niet het verlangde resultaat heeft - men krijgt een gewaarwording van in iets wolkigs, wattigs te tasten en men denkt onwillekeurig: de werkelijkheid is
| |
| |
meer. In het leven van deze Charlotte Brenner komen - na den vroegtijdigen dood van haar man - eenige dramatische momenten, o.a. haar relatie met een vrouwenarts die het art. 281 bis van het Wetboek van strafrecht overtreedt en wiens hulp zij tijdelijk is, zonder aanvankelijk te begrijpen wat zij doet. Na deze episode, waarin het tot de meest onverkwikkelijke scènes komt, leeft zij eenzaam (waarom wordt ons alles omtrent deze lange periode onthouden?) tot zij na den dood van haar moeder in een zeer triviale liefdesverhouding vervalt met den man van haar vriendin. De niet verwachte gevolgen van deze verhouding brengen haar weer in relatie met den vrouwenarts en het conflict waarin zij nu geraakt is zóó groot, dat zij, zonder zich bewust tegenover de conflicten gesteld te hebben, gedreven door verwarring en nood, den vrijwilligen dood verkiest. Er is in het thema eenige overeenkomst met de koele meeren des Doods van Fred. van Eeden, maar Van Eeden liet ons veel dieper beleven: de fataliteit, de gebondenheid aan eigen ziel en lot.
Dit boek van Lindt brengt ons soms tot een innerlijk verzet. Niet om de feiten, maar om de wijze waarop deze feiten gebracht worden. Dit onbewuste leven van de hoofdpersoon, dat haar drijft naar daden die zelfs de geringste bevrediging missen, is toch moeilijk te rijmen met het droomerige, naar absolute liefde hunkerende meisje Charlotte! Men staat voor een verschijnsel dat abnormaal aandoet en het wordt niet als zoodanig voorgesteld, noch tot in zijn kern gegrepen. De schrijver hoeft zich stellig niet aan het normale te houden, integendeel, de litteratuur, deze groote levensspiegel, heeft plaats voor àlle verschijnselen, maar men mag van een schrijver verwachten dat hij deze verschijnselen in een zekere orde onderscheidt en ze niet uit het levensverband rukt. Het is het geheim der groote auteurs, dat bij hen het levensverband steeds intact blijft.
Jo de Wit
| |
Ed. de Nève, Kerels, Em. Querido, Amsterdam, 1933.
Er is een eigenaardige eenzijdigheid aan dit boek en als men langer nadenkt, bemerkt men dat het komt doordat de schrijver zich op een uitdagend, sceptisch standpunt stelt ten opzichte van de maatschappij en door deze vooringenomenheid is zijn blik lichtelijk vertroebeld, hetgeen zijn litteraire productie niet ten goede komt.
Ed. de Nève die ‘In de Strik’ schreef en daarmee een wel wat opgeschroefd, maar toch boeiend verhaal gaf van de omzwervingen van een éénmaal veroordeelde, over de méér dan verschrikkelijke Fransche gevangenistoestanden, en die weinig helder en scherp deed uitkomen hoe fataal op een leven een eerste veroordeeling inwerken kan, zoodat, van het eerste misdadige feit af, de weg meestal wel daalt, maar niet stijgt, dezelfde De Nève heeft in ‘Kerels’ dien overtuigenden, scherpen toon, dat cosmopolitisch gebaar, die ruimte om zijn personen heen niet meer gehandhaafd. In ‘Kerels’ is alles
| |
| |
kleiner, hollandscher, verregend en vergrauwd - ik zou bijna zeggen: verzuurd. De hoofdpersoon, Van Leeuwen, kan en weet alles zoo goed en de heele wereld is eigenlijk tegen hem, ondanks zijn prachtige idealen en zijn hooge menschelijkheid. Dat aan den man zelf nogal wat ontbreekt, schijnt de schrijver niet te bemerken. Hij is maar steeds over hem in extase, juicht hem toe, vuurt hem aan en siddert van vreemd plezier als de held ten slotte het loodje legt. Want dat bevestigt immers zijn stelling: de wereld is onrechtvaardig, benepen en verblind. En ‘kerels’ als Van Leeuwen worden niet begrepen en aanvaard!
Toch is er veel in het boek van De Nève, dat ons meer doet begrijpen van het leven der zwervers, bedelaars, berooiden - ook iets van hetgeen zij noodig hebben en hetgeen zij missen. Het is echter jammer dat De Nève, die ontegenzeggelijk iets weet en kent, niet wat meer evenwicht heeft in zijn gevoelens, want soms is hij ongevoelig en soms sentimenteel, zoo sentimenteel als een man en schrijver zich niet mag veroorloven te zijn.
Jo de Wit
| |
Frank Vogel, Het Gouden Heelal. Leiden, Sijthoff's U.M., z.j.
Waarom wordt de lyriek van ‘sweet seventeen’ niet meer in een verschoten schoolschrift bewaard, maar als een ‘echte’ dichtbundel aan de openbaarheid prijs gegeven? Bezitten onze jeugdige poëten geen gewetensvolle raadgevers meer en geven onze uitgevers tegenwoordig letterlijk alles uit? Wijst niemand een jong ‘dichter’ betere wegen dan die, welke regelrecht naar den afgrond voeren? Bestaan er geen letterkundige tijdschriften meer? Of gaat er zoo weinig opvoedende kracht van hun redacties uit, dat men zelden of nooit meer een nieuweling in hun kolommen verschijnen ziet; doen zij het alleen maar met gedrukte briefjes af? Welke auteurs ‘debuteeren’ tegenwoorig nog in tijdschriften? Er zijn uitzonderingen. En ik denk hier zeker niet in de laatste plaats aan Elsevier's. Maar: over de aanwezigen praat men in dit geval beter niet, dat riekt zoo gauw naar ‘reclame’.
Frank Vogel, die, naar wij hopen, als hij dit onder oogen krijgt, de twintig nog niet zal zijn gepasseerd, wenschen wij toe, dat hij zoo spoedig mogelijk tot het inzicht komt, dat hij bij al zijn dwaasheid niets dwazers had kunnen doen dan deze ‘liederen’, zooals hij ze zelf noemt - de Muze vergeve het hem! -, in boekvorm te publiceeren. Laat hij hartelijk om die dwaasheid lachen en één exemplaar van het boekje in een koffer op zolder bewaren om zijn zoon onder den neus te duwen, wanneer die later eens ongelukkigerwijze des vaders voetsporen zou wenschen te drukken. En laat hij voor het overige zijn zakgeld besteden om de oplaag van den uitgever (die dat overigens niet verdient!) terug te koopen. Beter ten halve gekeerd dan ten heele gedwaald. En dan.... ja en dan, laat hij dan eindelijk zich zelf eens afvragen, of hij werkelijk het dichten niet laten kan.
Roel Houwink
| |
| |
| |
Jan Roselaar, Ze zinken! Alkmaar, J. Schuyt Jr., 1933.
‘Een modern sprookje voor Volwassenen’ heeft de schrijver zijn verhaal genoemd en hij heeft het opgedragen ‘aan de smartoogen van een bloeiende geranium voor mijn venster!’ Daarin ligt voor ons gevoel een zekere tegenstrijdigheid en deze tegenstrijdigheid vindt men terug in het boek zelf. Eensdeels is dit verhaal een uitwerking van het ‘God, bewaar uw kinderen voor de wolfskuilen der sexueele ploerterij’.... en aan den anderen kant is het de wanhopige poging van een schrijver om allerlei nijpende wereldbeschouwingsproblemen de baas te worden, die met het geval zelf niet in een onmiddellijk oorzakelijk verband staan. Zoo is er iets chaotisch gekomen in dit boek, dat ons zijn verdiensten, licht over het hoofd doet zien.
Deze verdiensten liggen niet in de eerste plaats op aesthetisch terrein. In dit opzicht zal de schrijver nog veel en geduldig te leeren hebben en wij mogen hem vóór alles rust toewenschen en bezonkenheid, opdat hij zich niet meesleuren late door de omstandigheden, die hem slechts half en in der haast gewapend in de woelingen van het letterkundig leven hebben geplaatst. Wat het werk van Jan Roselaar zoo aantrekkelijk maakt, is zijn eerlijkheid en spontaneïteit. Hier is nu eens een schrijver aan het woord, die iets zeggen moet, die het eenvoudig niet voor zich houden kán. Zoo is dit boek dan ook geworden een noodkreet en tegelijkertijd: een alarmsignaal. En ondanks een zekere onbeholpenheid in uitdrukkingswijze raakt men al lezende meer en meer onder den indruk van het verhaal. Daarenboven: Roselaar romantiseert niet. Hij poetst de werkelijkheid niet op. Hoe langer hoe sterker gevoelt men: dit geval staat voor duizend andere. Het is om zoo te zeggen schering en inslag geworden in onze samenleving. Men behoeft maar om zich heen te zien en men blikt in oogen, die van deze dingen weten, achter alle theorieën om. De banaliteit van de zaak - maar aan deze banaliteit is huiveringwekkend veel leed geklonken - maakt dit boek zoo navrant. Ze zinken! Hier, ginds, overal! ....‘Een levensleegheid, die aan waanzin grenzen kan.’ ‘Wat is liefde, wat is dierlijkheid?’ En dan besluit de schrijver: ‘Laten we zacht zijn voor elkander....!’ Een gemeenplaats? Maar die aan het eind van dit verhaal waarlijk geen gemeenplaats meer is.
Voor ons aesthetisch gevoel is er in dit boek een te veel aan ‘directheid’. Het mist ten eenenmale stijl. De schrijver spreekt in zijn voorwoord van ‘schaven’, maar daarvan is niet veel terecht gekomen. Te zeer brandde hem hetgeen hij te zeggen had op de tong. Hier en daar knarst en piept het barbaars; maar in vredesnaam: liever dit, dan de welverzorgde nietszeggendheden van sommige litteratoren, die van niets anders getuigen dan van hun eigen ‘goede smaak!’ Jan Roselaar getuigt van iets anders, noem het met een veel gehoond woord ‘menschelijkheid’ of ‘liefde’. Doch hij getuigt in elk geval niet voor zich zelf. Hij is geen Narcissus en daarom zal hij misschien eenmaal een Christophoor kunnen zijn.
Roel Houwink
| |
| |
| |
Gebruiks- en Siervoorwerpen in het binnenhuis door Otto van Tussenbroek. Serie ‘Moderne Schoonheid’. N.V. Uitg.-Mij. ‘Kosmos’, Amsterdam, z.j.
Dit deel dezer bekende serie brengt na den tekst een groot aantal mooie afbeeldingen van metaalwerken, glaswerk, aardewerk, edelsmeedwerk, producten van vlecht- en weefkunst, bedrukte katoenstoffen en machinaal geweven stoffen naar goede ontwerpen gemaakt, kinderspeelgoed enz.
In een zeer leesbaar en bevattelijk geschreven inleiding vertelt Van Tussenbroek, na eenige algemeene begrippen voorop te hebben gesteld, het een en ander van de verschillende technieken. Juist de wetenschap, hoe een ding wordt gemaakt, draagt bij tot begrip en waardeering voor het ding. Men zal hier allerlei interessante bijzonderheden kunnen lezen over de vervaardiging van het aardewerk en het glas, over het weven, enz. Onder de afbeeldingen treffen eenige zeer schoone van stukken aardewerk van Bert Nienhuis, geweven kleeden van de weverij ‘Het Paapje’ (Hans Polak, Voorschoten) en heel eenvoudig, maar zeer suggestief en knap tot groote vormen teruggebracht kinderspeelgoed van Ko Verzu, dat juist door zijn gemis aan details, die ‘net echt’ zijn, veel overlaat aan de fantasie van het kind.
Dit smakelijke boekje moge velen voorthelpen, die van hun huis iets moois en intiems willen maken zonder daarvoor schatten uit te geven.
J.S.
|
|