Het vrouwenhuis
door A. van Haersolte-van Holthe tot Echten
II
WANNEER de dag zoo warm is dat je met je moede voeten aan de straatsteenen plakt en de brandende zon hoog aan den hemel je bijna verschroeit, waar ben je dan beter als in Door's besloten kamer, die kleine koele kamer met het lancaster gordijn.
Trouwens, de gang al dadelijk, biedt donkere verademing, de brave, Zaterdagochtendsche gang van mijn vrouwenhuis. Hoe prettig dat koele geplens met veel emmers water, hoe frisch, waar gebukte paarsgejakte vrouwtjes rond plassen op 't plavuis.
Zorgzaam: ‘Doe je de deur goed sikuur dicht om de hette?’
‘Zeker, Door, en hoe staat het met jou?’
Ze zit, de voeten op een stoof aan de tafel te breien. ‘Kousen voor me nichie,’ zegt Door en vóór haar op de tafel prutst de thee op een transparant. Er zijn nu in deze gedempte kamer absoluut geen bloemen, alleen schaduwen van bloemen op het lancaster gordijn.
‘Me moeder het me goed breien geleerd,’ zegt Door en ze heft een kronkelende worst van sajet. Stilte - gespannen aandacht - niet algeheele stilte, getik van naalden. 't Is jammer, een teekenstift hanteer ik niet.
‘Door, weet je het nog, je zou me van je andere diensten vertellen,’ want Door heeft drie diensten gehad, niet vanwege de variabeligheid, maar wel door den dood.
‘Me memorie,’ zegt Door breiend, ‘is niet meer als vroeger.’
‘Herinner je maar, dat was van de winter; je zei nog: O Mevrouw, bij de familie Druyvencas heb ik zooveel beleefd.’
Door zuchtend: ‘'t Is bij Druyvencas ook niet altijd over rozen gegaan.’
‘Van adel,’ vertelt Door, ‘waren ze niet.’
Je kunt het voelen, dat vind ze jammer, dat weegt nu nog even zeer zwaar.
Dan zeg ik maar vlotweg hulpvaardig. ‘Neen niet van adel, iets anders, maar deftig toch wel.’
En in deze schemerige kamer, zoo maar ineens, in een nimbus van deftigheid zweeft de familie Druyvencas op me toe, en ik voel, ook hier zijn er dochters geweest in een aanzienlijk huis waar gesloten mysteres je de deftigheid aandoen naar buiten, in zoo'n rijk ouderwetsch huis met een hardsteenen stoep.
En zeker bevangen door de warmte, droomerig heb ik gezegd: ‘Zoo'n lange, eindelooze gang Door; ping! zegt de bel.’
‘Malle Mevrouw,’ zegt Door speelsch.