en schoonheid van zijn kunst vindt men herinneringen aan de oude Grieken, men vindt er de gratie en waardigheid terug, den edelen eenvoud en de stille grootheid, welke volgens Winckelmann de voortreffelijkste kenmerken der Grieksche plastiek zijn. Zij vertoont gelijkenis met den klassieken geest, die er beter begrepen is dan in het werk van het z.g. néo-classicisme. Kogan koos de Grieken als geestverwanten, evenals Aristide Maillol, dien hij goed kent en met wien hij lange wandelingen maakte in de omgeving van Marly, het zomerverblijf van den veteraan der Fransche beeldhouwers. In de steile en zachte grootheid, in de macht en charme zijner kunst, is Kogan de erfgenaam van den grootsten levenden Franschen beeldhouwer en ik ken lieden, wien zijn werk nog liever is, omdat het zich vrijer van de aarde verheft, omdat elke materie welke hij bewerkt, volkomen opgelost en onstoffelijk wordt.
Kogan bootst echter evenmin den stijl der Grieksche beeldhouwkunst na als Michelangelo, die eens een jeugdwerk in den grond verstopte en deed opgraven als een antiek beeld. Is zijn kunst niet evenzeer een beeld van het moderne leven, heeft zij niet evenzeer den geest van onzen tijd als die van Zadkine, welker waardeering m.i. niet kan samengaan met de bewondering voor Kogan's werk. Of zijn wij soms te onrustig en gekweld voor deze sterke en gezonde kunst, zou deze stijl pas die van de toekomst zijn?
Paul Gauguin, die naar de kunst van Perzië en Cambodja en een beetje naar die van Egypte keek, noemde het Grieksch, hoe schoon het ook zij, de groote dwaling. Kogan ziet de Grieksche kunst echter niet stompzinnig als een soort naturalisme, noch als het prototype van de kunst der Romeinen en van de renaissance, maar als een ‘romantische’ kunst, die ons niet zegt hoe het leven is, maar hoe schoon het moest en kon zijn. Hij is een idealist, die figuren heeft weten te maken, hooger dan eenige toren, die naar den hemel wijzen eener schoone ziel.
Kogan's kunst is de uitdrukking van een verlangen, de belofte van een geluk. Z'n haat voor het leelijke is niet minder sterk dan z'n liefde voor het schoone en uit deze haat en uit deze liefde werd z'n kunst geboren, die een schoon beeld geeft van den mensch, zooals deze gaaf uit 's scheppers hand kwam en nog geen ziekte, ouderdom, vermoeienis, strijd of wraak kende. Uit het ‘labyrinth der wereld’ brengt zij ons in het ‘paradijs der harten.’
Kogan's beelden zijn ingegeven door een middeleeuwsch aandoende vrouwenvereering, zij zijn een eindelooze adoratie. Als men hem als een mysticus behandelde, zou hij evenals Puvis de Chavannes, - van wien hij evenals Picasso geen kwaad wil hooren spreken, - antwoorden, dat men niets groots maakt, als men niet van de vrouwen houdt.
En deze beelden zijn expressief door hun rust. Kogan haat de beweging die de lijnen verplaatst; hij kiest het liefst de oude staande pose of het kalme zitten. Men zou zijn figuren van een berg kunnen gooien, zonder