| |
| |
[pagina t.o. 1]
[p. t.o. 1] | |
NIEUWJAARSGROET 1934 VAN IR. EUG. STRENS OORSPRONKELIJKE HOUTGRAVURE VAN W.J. ROZENDAAL, 1933
| |
| |
| |
Gelegenheidsgrafiek
(Familieberichten E.D. als voortbrengselen van grafische kunst)
door Johan Schwencke
ERASMUS heeft gezegd, dat de kruiderij der zotheid alles minder somber maakt en ons leven zelfs dagelijks noodwendig vol zotheden is. Hij speelt hierin dezelfde viool als Sophocles, volgens wien in het onverstand alleen des levens hoogste genot ligt. Men moet de wijsgeerige diepte van deze woorden peilen, wil men hun beteekenis vatten. Ik meen in dit bezadigde geleide een talisman te hebben gevonden om al degenen, die meenen te kunnen volstaan met, schamper of nurksch, de bij dit artikel afgebeelde prentjes te bezien, vertrouwd om mij heen te verzamelen. Ik wil dan trachten hun de oogen te openen voor die andere zijden en verten, welke hun gewis zónder gids ontgaan en in gemoede: in ons land is eenige klem van voordracht niet misplaatst. Men is hier nu eenmaal wat schoorvoetend en nuchter en ik kan die houding in tal van omstandigheden waardeeren. Men moet vaak roepen als een heraut en hoog heffen de vlag om een nieuw gebied bekend te maken. Toch waren op het terrein van de gelegenheidsgrafiek reeds verschillende Nederlandsche kunstenaars werkzaam, helaas echter te zeer sporadisch en incidenteel. Van een nieuwe materie kan dus wel worden gesproken en bij mijn weten is, evenmin als zulks vóór 1926 ten aanzien van de exlibriskunst het geval was, literatuur over dit onderwerp niet geleverd. Het is mij een eer in dit maandschrift de eerste beschouwing te mogen publiceeren, welke deze stof in al haar deelen raakt. Velen toch kennen zelfs niet het bestaan van deze toegepaste grafische sierkunst, welke feitelijk alleen in bepaalde families, heel in het verborgen, bloeit als cryptogamen in de wereld der botanie. Het u hier geboden tuiltje bloemen, meest uitheemsche, moge u door kleur en geur eenige verrukking geven en ach, verwerft u zich dan voor een wijle den Erasmiaanschen lof een dwaasheid te hebben begaan, máár.... het is een goddelijke dwaasheid!
Alvorens den drempel te overschrijden van de poort, die naar de bloeiende tuinen leidt, moet ik een zakelijk betoog houden. Gewezen zij op het onderscheid - dat naar ik hoop algemeen ingang zal vinden - tusschen gelegenheidsgrafiek en gebruiksgrafiek. In Duitschland gebruikt men de benaming Gebrauchsgraphik ook voor gelegenheidsgrafiek, Familiengraphik, doch familiegrafiek zou een te beperkt begrip zijn. Onder gelegenheidsgrafiek versta ik alle typografisch op bijzondere, aesthetische wijze verzorgde, alsmede alle geïllustreerde kennisgevingen, familieberichten, e.d., welke voor bepaalde gelegenheden en gebeurtenissen in het leven van een persoon of gezin zijn ontworpen. Zulk een stuk heeft dus, wat den inhoud betreft, slechts tijdelijke
| |
| |
waarde; wat den vorm, de wijze van behandeling aangaat, kan het eeuwige waarde hebben. Is het namelijk ontstaan in de sfeer van de kunst, dan behoort het evengoed tot het grafisch oeuvre van een kunstenaar als zijn andere grafische werk. Wij zouden dus kunnen spreken van toegepaste of gebonden grafiek tegenover vrije grafiek.
Tot de gelegenheidsgrafiek behooren nieuwjaarswenschen, paaschgroeten, pinkstergroeten, kerstwenschen, algemeene gelukwenschen, verlovingskaarten, ondertrouwkaarten, huwelijksaankondigingen, geboorteberichten, overlijdensberichten, betuigingen van deelneming, dankbetuigingen, visitekaartjes, kennisgevingen van verhuizingen, andere kennisgevingen, bijv. vermelding van een nieuw telefoonnummer, het zich voor geruimen tijd op reis begeven, uitnoodigingen bijv. voor familie- of feestdiners, maandelijksche theemiddagen, muziekavonden; voorts menu's voor intieme maaltijden, gedenkbladen of -plaatjes zooals bij doop, communiefeest, priesterwijding, promotieplaten voor een bepaalde gelegenheid geteekend en al wat ge verder in deze richting kunt bedenken. In de opsomming treft wellicht, als een tegenstelling van de gegeven definitie, de benaming algemeene gelukwenschen. Men kan namelijk een kaart, typografisch dan wel als prent, laten ontwerpen in dier voege, dat zij niet voor éénmaal dienstig is, doch bij elke heugelijke gebeurtenis aan vrienden of bekenden kan worden toegezonden. Rangschikt men zulk een stuk onder de gebruiksgrafiek, dan zou het gewis andere deelen, als het visitekaartje, meenemen. Zulk een overgang zie ik liever niet, mede omdat tot de gebruiksgrafiek behooren de bescheiden met een meer algemeen en zakelijk karakter; zij dienen niet voor een meer intieme gelegenheid. Men denke hier dus aan de velerlei reclamedrukwerken, aan affiches, kalenders, boekomslagen, etiketten, sluitzegels, diploma's, menu's voor eethuizen, briefhoofden, hoofden van tijdschriften, vignetten, postzegels, enz. Dergelijke voortbrengselen kunnen evenzeer tot het gebied van de kunst behooren als de eerstgenoemde. Een door een kunstenaar ontworpen menu voor een familiediner is gelegenheidsgrafiek; is het bestemd voor een openbaar eethuis of een scheepvaartmaatschappij, dan is het gebruiksgrafiek.
Men meene nu niet, dat ik hier uitsluitend ijver voor de illustratie op de gelegenheidskaart. Wel streef ik naar verbetering en verfraaiing van ons gelegenheidsdrukwerk, wijl dit over het algemeen nog van moderne opvattingen in de typografie gespeend is. De meesten laten het samenstellen van een verlovings- of huwelijkskaart of een geboorteaankondiging over aan de drukkerij, zonder zelfs het lettertype aan te geven. Elk cachet van persoonlijkheid ontbreekt en daardoor werken zij mee aan handhaving van een sleur, welke nu reeds tientallen jaren duurt. Van vernieuwing is weinig of geen sprake. Ook de vorm van den inhoud is nog gelijk aan dien, welke door onze grootouders is gebruikt en die vorm schijnt welhaast wettelijk te zijn vastgesteld, zóó star wordt hij gevolgd. Het is de ijzeren wet der traditie, die
| |
| |
hier gebiedt. Kunnen we daarmee niet breken? Ik bedoel geenszins, dat wij kaarten met mededeelingen van een ander uiterste in het leven moeten roepen, zooals er, naar de geschiedenis verhaalt, zijn geweest in dezen trant: ‘Ondertrouwd Hendrika Jansen en Nelis van der Stap, Zoutebollensteeg 23. Aan hetzelfde adres door omstandigheden te koop een antieke snuifdoos tegen elk aannemelijk bod. Haast u!’ Doch al die duffe, glanslooze kennisgevingen, met ziellooze termen en doodsche schakeling van woorden, lezen wij niet meer met de vereischte aandacht. Hetgeen dagelijks ons wordt getoond, verbleekt doordat het niet meer treft. Een nieuwe inhoud in een nieuwen vorm, zietdaar het streven. Het een brengt vanzelf het andere mede; door psychologischen invloed groeit dan een causaal verband. Het gaat ook om verfrissching van ons gelegenheidsdrukwerk en wanneer wij daarop dan toepasselijke prentjes zien verschijnen, welnu, dan zijn we dubbel verheugd om dezelfde reden, welke ons zoo gretig doet grijpen naar het goed geïllustreerde boek.
De ontwikkeling van de gelegenheidsgrafiek en de belangstelling daarvoor houden in zeker opzicht gelijken tred met de exlibriskunst. Vele Duitsche verzamelaars van exlibris brengen tevens gelegenheidsgrafiek bijeen en ook in de literatuur elders wordt aan beide de noodige aandacht besteed, al heeft dan de exlibriskunst, vanwege haar hoogen ouderdom, een voorsprong. Voor zulk een eenparige behandeling is overigens voldoende aanleiding, want beide betreffen een meer intieme sierkunst, een gebonden grafische of typografische kunst al is de ontwerper van een stukje gelegenheidsgrafiek betrekkelijk vrijer in de behandeling dan die van een boekmerk. De in 1932 hier te lande gestichte vereeniging is met voorbedachten rade genoemd: ‘Groot-Nederlandsche Kring van Vrienden, Verzamelaars en Ontwerpers van exlibris en gelegenheidsgraphiek’. Dat deze toegepaste kunst nog een stiefkind is, is jammer, want zoo vaak doen zich gelegenheden voor om iets fraais, iets bijzonders, iets persoonlijks te laten maken. Met goed drukwerk zijn in den regel niet meer kosten gemoeid dan met slecht. Ge draagt niet de kleeding in den snit van een halve eeuw her, in de stoffeering van uw huis brengt ge nieuwe ideeën, doch uw drukwerk staat nog op een laag plan. Ik neem echter gaarne aan, dat niet onverschilligheid in het spel is; het is slechts argelooze onwetendheid. Wanneer zij, die voor de verfraaiing van het uiterlijk gevoelen, de beteekenis daarvan voor hun ethisch welzijn inzien en eenmaal tot de openbaring komen, dat hier een groot terrein ligt met onbegrensde mogelijkheden, vol verbeelding en symboliek, dan zullen zij voor goed zijn genezen van de ziekte der sleur, voor goed bekeerd tot de leer van het nieuwe, dat altijd als een wedergeboorte des geestes is. Zij, die in staat zijn in ruime mate opdrachten voor ontwerpen te geven, zullen tevens een heilzame daad verrichten jegens onze grafische kunstenaars, onder wie velen, die in dezen tijd hoofdzakelijk van
dergelijk werk moeten bestaan.
Toch hebben ook vroeger reeds bekwame Nederlandsche kunstenaars zich
| |
| |
aan deze sierkunst gewijd. Doordat de geleverde stukken alleen voor bepaalde kringen zijn bestemd en bijna nimmer beschrijvers vonden, zijn zij weinig bekend geworden. Zoo heeft Theo van Hoytema mooie kerstkaartjes, menu's en promotieplaten gelithografeerd en K.P.C. de Bazel greep gelegenheden in eigen leven aan om die in het hout te beelden op de hem eigen sierlijk-decoratieve wijze. De Bazel, die ook gebruiksgrafiek maakte, zooals ontwerpen voor toegangsbewijzen, quitantiën, oorkonden, hoofden van tijdschriften en diploma's, heeft visitekaartjes in hout gesneden voor zichzelf, voor Cato Gruntke en M.W.G. de Bazel-Oosschot. In de versiering, welke buitengewoon fijn van gedachte en toch luchtig is gehouden, is het geheele kader van de kaartjes betrokken. Voor zichzelf maakte hij in 1895 een ondertrouwkaart, in 1899 een geboortebericht voor de dochter van Joseph Cuypers en zoo ontstonden nog enkele stukken, welke mij altijd aandoen als even zoovele kleine monumentjes in de periode van opbloei der xylografische kunst. En dat juist is het treffende van een collectie: in een beperkt bestek is de kunst in al haar richtingen en stijlen vertegenwoordigd, in een kleine ruimte is een belangrijk en menigmaal oorspronkelijk oeuvre van de kunstenaars aanwezig. Ons gelegenheidsdrukwerk moet binnen een zuivere, weldadige sfeer worden betrokken, zoodat men gerustelijk kan zeggen: toon mij uw drukwerk en ik zal u zeggen wie gij zijt.
Louter uit letters bestaande stukken kunnen worden geteekend dan wel met behulp van zetmateriaal vervaardigd. Evenzoo kunnen de geïllustreerde stukken geheel met de hand worden ontworpen, terwijl de tekst ook machinaal kan worden bijgedrukt. Vrijwel alle grafische procédé's vinden hier toepassing, zoodat de gelegenheidskennisgevingen langs de wegen van hoogdruk, vlakdruk en diepdruk kunnen worden voortgebracht. In Duitschland en Oostenrijk ontstaan veel etsen en kopergravures op dit gebied, hoewel de houtsnee-techniek daar niet wordt vergeten.
Het visitekaartje is in ons land wel het meest veronachtzaamd. Het is niet geregeld door frissche ideeën gevoed en nu sterft het, in den bestaanden vorm, een roemloozen dood. De naam op een stukje carton.... Geen wonder dat men het zenden van deze documentjes op groote schaal bij een jaarwisseling moe is. Bij gebrek aan beter gebruikt men het kaartje alleen nog bij rouwbetuigingen en verjaardagen en omdat ieder beseft, dat het in zijn simpelheid weinig kracht van dictie heeft, voegt men er p.c. en p.f. aan toe. Wellicht ook om te voorkomen, dat andere bedoelingen aan den afzender worden toegeschreven: het zenden van een cartonnetje met den naam kan immers van alles beteekenen.... Het kaartje, in zijn huidige smakeloosheid, is gedoemd te verdwijnen en het zal moeten plaats maken voor betere, zoo mogelijk persoonlijk stukken, liefst naar een kunstzinnig ontwerp. Er zijn wel enkele pogingen tot iets nieuws; ik zie af en toe gekleurde kaartjes of een andere opstelling van naam en adres. Doch een radicale verbetering
| |
| |
afb. 1. h. woyty-wimmer, weenen. verhuisbericht. houtsnede. 1932
afb. 2. max kislinger, linz a/d. nieuwjaarswensch. houtsnede. 1931
afb. 3. joan collette, nijmegen. kerstwensch. clichédruk. 1932
afb. 4. ch. eyck, utrecht. paaschwenschottevanger. litho. 1933
| |
| |
afb. 5. rose reinhold, weenen. paaschwensch. houtsnede. 1933
afb. 6. h. levigne, amsterdam. kerstwensch. gravure. 1932
afb. 7. otto feil, weenen. geboortebericht. houtsnede. 1929
afb. 8. rudolf köhl, weenen. uitnoodiging. houtsnede. 1931
| |
| |
luiden deze op zichzelf staande verschijnselen niet in. Hoe is het visitekaartje eigenlijk in de wereld gekomen? Men weet het niet. Men weet niet precies hoe oud het is; wel staat het vast, dat het eenige eeuwen telt en allerlei voorloopers had. Men kan wel aannemen, dat het visitekaartje ter wereld kwam zoodra de kunst van lezen vrij algemeen is geworden. Het is niet onmogelijk, dat het betrekkelijk spoedig op de uitvinding van de boekdrukkunst (1450) is gevolgd. Zéker is het, dat toen reeds nieuwjaarswenschen in gebruik waren. Ik herinner aan het in 1900 te Strassburg verschenen boek ‘Neujahrswünsche des XV. Jahrhunderts’ van Paul Heitz met 44 afbeeldingen. Zeer vermoedelijk was het gebruik van het visitekaartje destijds anders. Helaas moeten wij hier te vaak op veronderstellingen bouwen; daarom is het zoo belangrijk dat deze stukken door verzamelaars worden bijeengebracht. Eenige propaganda is niet misplaatst, bijvoorbeeld door het houden van tentoonstellingen. Zoo is veel onbekends en schoons voor den dag gekomen door de expositie van Besuchskarten des Stuttgarter Landesgewerbemuseums, beschreven in de Mitteilungen des Württembergischen Kunstgewerbevereins (Jahrgang 1907/'08). Zulk een daad is voor velen als een oproep om vergeten schuilhoeken na te gaan en daaruit op te diepen wat men als waardeloos en zonder beteekenis had ter zijde gelegd. Ook de Bund deutscher Gebrauchsgraphiker heeft van 5 Juni - 10 Juli 1924 in de Staatliche Kunstgewerbeschule München een tentoonstelling van oude en nieuwe gelegenheidsgrafiek ingericht. Op dit gebied valt nog heel veel te speuren en te ordenen, zelfs wanneer men enkel de producten beschouwt van een land als Duitschland, waar men plaatselijk weer verschillende stijlen heeft. Kennis van deze stukken is belangrijk uit een oogpunt van de cultuur, de geschiedenis van een volk, ook uit hoofde van folklore. Want evenals de exlibriskunde is de kunde der gelegenheidsgrafiek een
hulpwetenschap voor de historie.
In de 16de eeuw was het kaartje in Italië algemeen in gebruik. Men had in dien tijd ook wel kaarten waarop het wapen stond geschilderd; een spreuk en de naam werden daaraan meestal toegevoegd. Verzamelaars zien deze stukken soms voor exlibris aan, doch het zijn Erinnerungszeichen, vriendschapsgaven; toch is het niet onmogelijk dat zij als exlibris zijn gebruikt. Het wapen was toen symbool voor den bezitter, sterker wellicht nog dan in den riddertijd, waarin het is ontstaan. In den riddertijd had het een kracht op-den-man-af; later was het bezit meer geïdealiseerd. Die kaarten dan werden ten geschenke gegeven zooals men thans een foto aan vrienden en verwanten aanbiedt. Het staat vast, dat het visitekaartje in verschillende landen in de 18de eeuw in gebruik was en het schijnt toen ook wel als exlibris te hebben dienst gedaan. Deze tweevoudige functie wordt bijvoorbeeld toegeschreven aan het Nederlandsche boekmerk, in rood en goud gedrukt, met den naam Wm. Adre. Ooster, waarvan zich twee drukken naar eenigszins van elkaar verschillende ontwerpen in mijn verzameling bevinden; het dateert van het
| |
| |
begin der 19de eeuw. Het gebruik van het visitekaartje kwam in de 18de eeuw uit Frankrijk, onder Lodewijk XIV, dat toen reeds in de mode den toon aangaf. Er waren kaartjes naar algemeene ontwerpen als die waarop de naam is aangebracht op een steen, in schuinen stand rustend tegen een boom; daarnaast, ter decoratie, een zuil waarop een vaas met bloemen. In 1750 was het gebruik zeker bekend, want een papierhandelaar, Croisey, in Parijs adverteerde, dat men bij hem kon koopen: ‘de jolis billets de mariage et diverses sortes de billets, cartes pour visite’. Behalve de algemeene kaarten, waarin men zijn naam schreef of liet drukken en welke ook als exlibris kunnen zijn gebezigd, zijn er de persoonlijke kaarten. In Italië was het voornamelijk de adel, die dergelijke kaarten in kostbare uitvoering in gebruik had. In Duitschland was de gewoonte spoedig algemeener. Op dergelijke kaarten kwamen ook voorstellingen voor als een dame in een galakoets, door twee paarden getrokken; zij brengt bezoeken. De Italiaansche kunstenaars vonden in de antieke bouwkunst een rijke bron voor verbeelding. Domenico Pronti heeft een reeks van 320 Romeinsche Ansichten, zooals de Duitscher ook déze stukken noemt, prentkaarten zouden wij kunnen zeggen, gegraveerd; deze serie verscheen in 1791. De ruimte ontbreekt om hier meer bijzonderheden mede te deelen, doch ik meende bij het visitekaartje een poos te moeten verwijlen omdat ik het zie als een voorlooper van andere gelegenheidsgrafiek. Hoe klein het soms moge zijn, het heeft vele mogelijkheden in zich en onderging destijds evengoed den barok- en rococostijl en den stijl van Louis XVI als andere kunstvoortbrengselen. Het heeft in Frankrijk en Italië in allerlei vormen gebloeid, ja in allerlei kleur, op allerlei papier. Zóó bijzonder waren soms de tinten, dat zij den diepen glans van edelsteenen hadden. Walter von Zur Westen, die jarenlang propaganda heeft gemaakt voor nieuwjaarskaarten
en andere gelegenheidsgrafiek door tal van publicaties over oude en nieuwe zaken, schreef: ‘Einige Reihen von Karten italienischen Ursprungs geben römische Gemmen und Kameen wieder. Sie gehören zu dem technisch Besten und Geschmackvollsten, was auf dem Gebiete der Rahmenkarte geleistet ist. Mit sehr fein gestimmten bräunlichen, rötlichen und grünlichen Tönen auf hellbraunem oder hellgrünem Papier gedruckt ahmen sie das Durchschimmernde, den tiefen Glanz der Edelsteine äuszerst geschickt nach’. In Duitschland bleven Werther-tooneelen en liefdesidyllen niet uit totdat ook deze phase door een andere mode werd verdrongen. Maar daarmee verdween voor geruimen tijd ook de fraaie kopergraveerkunst; dit grafisch procédé was toen zeer in den smaak. Ook de tekst was toentertijd anders dan thans. Op een oud gravuretje las ik: ‘Joseph Edler, Portenschlag-Ledermayer, Med. Doct: wohnt am Hof neben der Nuntiatur nro. 213, im 3ten Stock’.
Hoe het zij, de belangstelling voor het gewone visitekaartje verflauwt en naar mijn gevoelen is de ontaarding van het gebruik daaraan niet vreemd.
| |
| |
Het aangename gevolg is ongetwijfeld, dat inburgering van de gewoonte om geïllustreerde nieuwjaarswenschen te zenden, een goede kans maakt. U een denkbeeld geven van hetgeen aan persoonlijke nieuwjaarswenschen, bijvoorbeeld in Duitschland, is verschenen kan ik feitelijk het best door de algemeene kenschetsing, dat de kaarten, behalve door hun artistieke waarde, belangrijk zijn voor het leeren kennen van de ontwikkelings- en beschavingsgeschiedenis van het volk. Zelfs bieden de sedert 1914 verschenen stukken een blik op de ontwrichting van het economische leven, zij geven een afspiegeling daarvan in sterker, zuiverder en ruimere mate dan goede exlibris dat zouden vermogen. De teksten en voorstellingen zijn menigmaal vol geest en humor, ook wel gedrenkt in droefgeestigheid, dan weer hardnekkig in berusting, volhardend in hoop op betere tijden. Vaak zijn er spreuken met een sterkenden invloed: ‘Blicke in die Zukunft heiter, auch das Schlimmste geht vorbei’ of ‘Mach' es wie die Sonnenuhr, zähl die heit'ren Stunden nur’. De Duitschers hebben het vieren van den nieuwjaarsdag van de Romeinen overgenomen; het ging dan meestal gepaard met de viering van het kerstfeest. Trouwens vele kaarten bevatten zoowel een kerst- als nieuwjaarswensch, gelijk op de hierbij weergegeven ets van Sascha Kronburg (afb. 10). Kerstmis heette wel het kleine nieuwjaar, het driekoningenfeest het groote. Het nieuwe jaar is op tal van manieren symbolisch voorgesteld: door een persoon, als kind, een jongeling of meisje met bloemen, in een boot of wagen dan wel te paard. De schim van het oude jaar, als een afgeleefde figuur, wijkt op den achtergrond.
Uit de hierbij afgebeelde nieuwjaarswenschen kan men zien, dat in de motieven eigenlijk alle excessen bestaan. Er is van dezen aard zóóveel, dat de gekozen illustraties bezwaarlijk als representatief kunnen gelden; zij dienen slechts om de gedachten te wekken aan het overstelpende, want hier is schier geen eind. Oude thema's worden door kunstenaarshand in nieuwe beelden omgetooverd. Gelukkig zijn in deze richting minder amateurs werkzaam dan bij het maken van exlibris. Bij het ontwerpen van een boekmerk vinden zij steun in het motief boek, lectuur, bibliotheek en meer van dergelijke geijkte begrippen, waarvoor natuur en leven zoo rijkelijk de symboliek leveren. Dit alles ontbreekt bij de gelegenheidsgrafiek, waar meer spontane fantasie en een breede basis van kennis vereischt zijn. Kaarten als die van Kislinger hebben voor velen een groote bekoring wijl zij zooveel bijzonderheden geven (afb. 2). Dit stuk is wel zeer gelukkig van opzet, in de telkens wisselende tafereelen verspringt in even sterke mate de belangstelling; het boeit dus. Maar met minder woorden geeft Pusirevsky in een sober stuk voldoende geest om de aandacht gaande te maken (afb. 9). Toch zullen voorstellingen als die op het etsje van Süss (afb. 11), de houtsneden van Hagmann en Gorynska (afb. 20 en 23) en de ets van Nägele (afb. 17) in ons land meer gewild zijn. De Nederlander toont zich in de motieven meestal wat gematigder dan de buitenlander; ik schrijf dit eerder toe aan de prille jeugd onzer cultuur
| |
| |
in deze richting dan aan gebrek aan verbeelding. Er is hier nog betrekkelijk weinig gelegenheidsgrafiek gemaakt, het is nimmer een beweging geworden. En dit weder moet worden geweten aan het uitblijven van opdrachten. Vooral Pape's houtsnede zal de aandacht trekken (afb. 22).
In het belang van de kunst en haar dienaren raad ik onzen grafici ernstig aan om, zooals ook de buitenlandsche kunstenaars doen en blijkbaar met vrucht, zelf het voorbeeld te geven door bij gelegenheden als de jaarswisseling een nieuwjaarswensch voor zichzelf te ontwerpen en dezen aan alle vrienden, bekenden, verwanten en kunstminnaars te zenden. De Nederlandsche Exlibris-Kring verleent zelfs voor die verspreiding van werk zijner leden belangeloos medewerking. Het publiek komt op deze wijze in kennis met een gebruik, dat om meer dan een reden zoo belangrijk is; het werkt suggestief, stimuleerend, het is een fijne reclame en waarom zou een artiest op deze beschaafde manier voor zijn werk niet de aandacht mogen vragen? Allicht dat geleidelijk meer handelaars, die thans jaarlijks groote bedragen besteden aan geïllustreerd en gekleurd reclame-drukwerk - dat meestal ongelezen een plaats in de prullemand vindt - op het denkbeeld komen op déze manier reclame te maken. Dan zullen de stukken worden bewaard, zij komen telkens weer onder de oogen, worden in tijdschriften afgebeeld, in monsterkamers getoond en dit werkt op den langen duur doordringend. Welk een groot terrein ligt hier feitelijk braak. Geen enkel kunstenaar behoeft het beneden zijn waardigheid te achten voor handel en industrie een opdracht van dezen aard uit te voeren. Zoo heeft een Hans Thoma voor fabrikanten van sigaren gewerkt.
In ons land is het beste werk geleverd door de bekende houtsnijders Fokko Mees en W.J. Rozendaal, die ik beiden liever nog houtgraveurs zou willen noemen. Zij hebben de laatste jaren stukken voortgebracht welke een schoon begin kunnen zijn van een periode. Zoowel het door hen gekozen onderwerp als de technische uitvoering kunnen den toets eener vergelijking met het beste buitenlandsche werk met glans doorstaan. Fokko Mees heeft de houtgraveer- en -snijkunst in zijn eigen nieuwjaarswensch en dien van den Nederlandschen Exlibris-Kring wel op gelukkig-veelzijdige wijze toegepast (afb. 14 en 18). Het laatste is een stuk vol geest en rustige schoonheid; de dierenriem is als een levendige gordel vol illustratief-sterke elementen. Krachtig wordt het geheel door den tekst, die als een sierlijk-gesmede keten is, omsloten. Ook de beide houtsneden van W.J. Rozendaal voor ir. Eug. Strens (afb. 15 en 16) zijn vol bijzondere momenten, voor ons land ongekend, althans op dit gebied. In den nieuwjaarswensch 1932, waarin het aloude tinnegieten in beeld is gebracht, treft het gezicht op de stad, waarvan de huizen door de verschillende wijzen van houtgraveerkunst sprekend van elkaar zijn onderscheiden. Ik zou zoo kunnen voortgaan met te wijzen op fraaie deelen. Nogmaals, een goede inzet van naar wij hopen een schoone periode dezer belangrijke afdeeling gelegenheidsgrafiek.
| |
| |
afb. 9. nikolai pusirevsky, riga. nieuwjaarswensch. houtsnede. 1929
afb. 10. sascha kronburg, weenen. nieuwjaarswensch. ets. 1932
afb. 11. paul süss, münchen. nieuwjaarswensch. ets. 1932
afb. 12. alfred soder, basel. geboortebericht. ets. 1924
| |
| |
afb. 13. rose reinhold, weenen. paaschwensch. houtsnede. 1932
afb. 14. fokko mees, den haag. nieuwjaarswensch. houtsnede. 1932
afb. 15. w.j. rozendaal, maastricht. nieuwjaarswensch. houtsnede. 1931
afb. 16. w.j. rozendaal, maastricht. nieuwjaarswensch. houtsnede. 1932
| |
| |
Leeren ons deze stukken, dat ook de gelegenheid het kunstenaarstalent, althans een zijde daarvan, tot ontplooiing kan brengen, de beteekenis en de schoonheid van deze voor ons land nieuwe beeldengalerij komen eigenlijk eerst goed uit tegenover den achtergrond van het verleden. Na de uitvinding van de boekdrukkunst werd aan het drukwerk buitengewone zorg besteed. Het was iets nieuws en daarom werden menschelijke geest, kennis, smaak en vernuft opgeroepen om toonbeelden van innerlijke en uiterlijke harmonie te scheppen. Het is echter een gewoon verschijnsel, dat een kentering intreedt. Later ontstaan drukwerk vertoonde een mengelmoes van lettertypen, het rammelde en er ging geen bekoring van uit. Zoo zag ik eens een ‘Nieuwjaarsgroet aangeboden door de boden van den Prins van Oranje aan den Edeldom in 1584’. De plaat bevatte het wapen, geflankeerd door edellieden in wapenrusting en daarboven de regels:
Wij Boden wenschen den Edeldom eerbaer
Als jongstighe sinnen voor een neu Jaer.
Een stuk zonder pretentie, waarin alleen de bedoeling den hoofdtoon voert en niet de verzorging van de voordracht. Hetzelfde kan worden gezegd van de plakkaat-achtige gelukwenschen in de 17de en 18de eeuw, welke als wandversiering dienden. Er bestaat zulk een stuk van een Duitsch boekdrukker, dat 64 cm lang en 49 cm breed is. Het waren meestal kopergravures met gedichten, figuren, landelijke tafereelen, soms naar schilderijen, in elk geval zeer bewerkelijke stukken, waarin de aesthetica der typografische verzorging ons evenwel niet kan bekoren. De krantenbezorger was er al in de 18de eeuw met zijn nieuwjaarswensch. Maar het ‘compliment van den dag’ van lantaarnopsteker en schoorsteenveger behoort alweer tot het verleden. Het opslaan van een nieuwe bladzijde in het levensboek, het draaien aan het eeuwig wentelende rad, het spinnen van den levensdraad, het ledigen van een dronk, het zijn alle beproefde motieven, waaraan nog tal van nieuwe uit het fantasie-volle brein zullen kunnen worden toegevoegd.
Met den nieuwjaarswensch gecombineerd dan wel afzonderlijk wordt de kerstwensch toegezonden. A merry christmas and a happy new-year; Fröhliche Weihnachten und viel Glück zum Neujahr! De afzonderlijke kerstwensch is ook niet zeldzaam. De in Parijs werkende kunstenaar John Buckland Wright heeft verschillende fraaie kaarten met afbeeldingen in hout gesneden en in koper gegraveerd, welke ook in ons land bekend zijn geworden. Het verheugt mij, dat ik hierbij twee kerstkaarten van Nederlandsche kunstenaars kan afbeelden. Daar is allereerst de fijne penteekening van Joan Collette (afb. 3). Het werk van Collette trekt in den regel de aandacht door houtsneden met groote vlakken zwart tegen wit. Hoewel de voorstelling daardoor soms wel wat vervaagt wekken zij toch gedachten aan de kunstenaarshand die ze maakte. Het fijn belijnde werk, dat hij in dezen kerstwensch gaf,
| |
| |
toont een groote deugd; het is een nobele prent. De andere kaart is een gravure van den nog jongen Hubert Levigne, die in zijn werk een tikje japansch aandoet (afb. 6). Hij is een veelbelovend graveur, die de aandacht trekt door de soberheid in zijn uitingen. Het hierbij afgebeelde prentje is goed van compositie en duidelijk op japansche zachte prenten afgestemd. De tekst is goed in het geheel opgenomen.
De algemeene gelukwenschen kunnen voor alle voorkomende aangename gebeurtenissen dienst doen. Toch moet bij het gebruik beperking worden in acht genomen. Een fraaie kopergravure of ets zal men niet jaar in jaar uit aan alle vrienden en bekenden zenden. Zelfs een mooie kaart heeft bij de tweede ontvangst toch eenige verslapping van de aandacht ten gevolge, het gebruik zal dan zelfs critiek uitlokken. Ook de algemeene gelukwensch moet het karakter van bijzonderheid behouden, wil hij zich in alle glorie handhaven en gelegenheidskennisgeving blijven.
Hierbij sluiten zich de paaschgroeten en pinkstergroeten heel geschikt voor bespreking aan. De paaschwensch komt in het buitenland veel voor; in ons land bestaan er nog slechts enkele. Het aantal hoofdmotieven is hier betrekkelijk gering; zij blijven beperkt tot het leven van Jezus en de herleving in de natuur, welke ook in den pinksterwensch tot uitdrukking kan worden gebracht. De hierbij afgebeelde paaschkaart (afb. 4) is een litho van Charles Eyck ter gelegenheid van het paaschfeest 1933, gemaakt in opdracht van B.W.M. Ottevanger. Het is een goed gecomponeerd stuk, dat geheel wordt beheerscht door de ranke kracht van de Christusfiguur. De houtsneden van Rose Reinhold zijn wel typisch voor de kunst van deze begaafde vrouw, die vooral het landelijke op zulk een pittige en humorvolle wijze uitbeeldt (afb. 5 en 13). Het is alsof zij luchthartig speelt met de natuur, die zij geheel in haar mars heeft en zij deelt daarvan naar welgevallen kwistig uit op haar vele gelegenheidsprentjes en boekillustraties. Meestal kiest zij vroolijke kleuren, welke aan de prentjes een allerfleurigst aanzien geven. Ultramodern kan men dit werk niet noemen, wel smakelijk, verstaanbaar, geestig en misschien daardoor niet zoozeer aan tijd gebonden als andere stukken, waarvan de vorm ons straks niet meer bekoort; en dan valt ook de belangstelling voor den inhoud weg. De paaschkaart, die zij voor ir. Eug. Strens sneed, bestaat ook in met de hand gekleurde afdrukken, kleuren, welke uitnemend het lokkende opleven in de natuur verklanken.
En nu de geboorteberichten. Daarmede zijn wij in ons land betrekkelijk goed bedeeld, althans kwantitatief. Het schijnt dat de vreugde, welke de geboorte van een eersteling geeft, velen heeft geïnspireerd tot de behoefte die gebeurtenis op ongewone wijze bekend te maken. Dit bewijst tevens hoe gelegenheidskennisgevingen door eigen ideeën en uit persoonlijken drang ontstaan. De meeste hier te lande verschenen stukken raken niet de sfeer der kunst, zij zijn óf amateurswerk óf middelmatig van artistieke beteekenis,
| |
| |
doch het is reeds een ding van belang, dat men breekt met de traditioneele, eindeloos-vervelende termen als ‘voorspoedig bevallen van een zoon’. In de 18de eeuw deelde de vader de gebeurtenis in de krant mede; thans doen meestal beide ouders dit. Het eerste artistieke geboortekaartje in Duitschland, na de opleving van de exlibriskunst en gelegenheidsgrafiek, is van 1899. Het is een ontwerp van Hans Beat Wieland, een toen in München levende Zwitser; hij maakte het voor den Mainzer fabrikant A. Bembé. Niet altijd even fijn van gedachte waren de bijschriften; om er een van deze kwaliteit te noemen: ‘In der Wiege kann man sehen, was aus Liebe ist geschehen’. Helaas laat men het samenstellen van geboorteberichten meestal over aan een drukkerij. Een aardige afwisseling was even het miniatuurkaartje, dat den naam van den jong-geborene droeg en aan het kaartje van het echtpaar werd gehecht door middel van een blauw of rose lintje al naar het een jongen of een meisje was. Dergelijke manieren is men spoedig moe, omdat er geen speling is; en men wordt, niet geheel ten onrechte, beticht van nabootsen. Hoe het zij, ook dit is stereotiep geworden; het persoonlijke element, dat wij in gelegenheidsgrafiek zoo gaarne zien, is hier niet aanwezig. Aanvankelijk zal men meenen, dat voor geboorteberichten weinig motieven voorhanden zijn, doch een blik op hetgeen is ontworpen, zoowel in ons land als in het buitenland, zal ieder bevooroordeelde genezen. Er moge dan niets nieuws onder de zon zijn, een kunstenaar maakt van oud nieuw. En een kunstenaar met fantasie geeft aan oude beelden en gedachten nieuwe gestalten, in zijn stijl, in zijn aankleeding.
Otto Feil houdt van bondigheid, van styleering in een beperkt kader. Men kan dit eenigszins zien aan het hierbij afgebeelde geboortebericht, dat alleraardigst van idee is (afb. 7). De letters zijn gesneden op een vlotten grondvorm. Trouwens, hij is inzake letters een beproefd houtsnijder en weet daaraan groote decoratieve kracht te verleenen. Het etsje van Soder (afb. 12) is vol fijne trekjes niet alleen, het is qua teekening mooi van opvatting, van compositie en in de roodbruine afdrukken maakt het een liefelijken indruk. Een klein kunstwerkje. Van schoone symboliek is de ets van Gilsi (afb. 21). Het kindje, dat uit de wolken komt en door de ouders zoo zacht mogelijk ter verzorging wordt opgenomen, het is een teere gedachte, in den goeden toon in beeld gebracht. Dit zijn slechts enkele buitenlandsche geboorteberichten en men ziet, dat ook de tekst daarop weinig traditioneel is. De Nederlandsche moeten het tegenover de buitenlandsche afleggen in oorspronkelijkheid, zelfstandigheid in de gedachte en de uitwerking daarvan. Het zijn meest gereproduceerde penteekeningen en houtsneden. Anton Pieck maakte er verschillende, ook Fré Cohen, Elisabeth Reitsma-Valença, Joan Collette, A.D. Copier, ir. L.C. Kalff, Aart van Dobbenburgh, R. Hornecker, Jan Strube, e.a. Er is ongetwijfeld goed werk bij, ik zal mij ervoor wachten het te miskennen enkel omdat het in de uitwerking van de motieven wat
| |
| |
simpeler aandoet dan het uitheemsche, doch - en dit demonstreert zich vooral in de geboorteberichten - er is geen doorwrochte en beproefde cultuur van althans eenige decennia. Wij moeten nog beginnen, maar.... het eerste begin is er! Ook in den tekst is er af en toe reeds een ongedwongen vorm, bijvoorbeeld op de kaart van Collette: ‘Het is ons een groote vreugde de geboorte aan te kondigen van ons 4e kindje’ of op het fijne houtgravuretje van Fokko Mees, wel het mooiste geboortebericht in 1933 in ons land verschenen: ‘Op den 17 Februari 1933 begon onze zoon Eugène zijn aardsche leven’. Machiel Wilmink teekende een kaart met oorspronkelijk bijschrift; onder een pleegzuster, die het schreeuwend wichtje vasthoudt - blijkens een reeks muzieknoten ontvlieten het jeugdige keeltje tal van klanken - staat: ‘De kleine meid is er! Wij noemden haar Hendrika Hermina’. Op een andere kaart: ‘Een nieuwe kleur op ons palet’.
Moge dan ons land binnen enkele jaren kunnen bogen op een grooter aantal artistieke geboorteberichten. Er zijn beelden te kust en te keur, de fantasie vermag aan de wonderlijke gebeurtenis van de geboorte veel bloeiende vreugde te beleven, een geval dat men beperkt kan zien, verweven louter in familieverband, maar ook kosmisch. Van grootscher opzet zijn dan de motieven: een nieuwe drager van de toorts des levens, een nieuw gebaar in de ontzagwekkende grootheid van het heelal. In het illustratieve gedeelte verwijle de ontwerper niet altijd bij het kinderkopje. Kaarten met voorstellingen vol diepen zin, rijk aan eeuwigheidsidee, kaarten welke in artistieke gestalte aandoen als een stuk orde gekeerd uit den chaos, een treffend toeval van ongereptheid uit de alom bewegende natuur, dergelijke stukken hebben wij nagenoeg niet.
Met fraaie verlovings- en ondertrouwkaarten en huwelijksaankondigingen zijn wij evenmin verwend. De eenige mij bekende stukken van beteekenis uit den laatsten tijd zijn van Chris Lebeau, André van der Vossen en W.J. Rozendaal. De mooie houtgravure van Rozendaal is bij een beschouwing van mijn hand in Den Gulden Winckel (April 1933) afgedrukt. Dan herinner ik mij nog een bijzonder verlovingskaartje, door Georg Rueter, ik meen in 1899, in hout gesneden. En zoo zijn er nog enkele. Een goed typografisch stuk uit 1917 maakte Johan Briedé, die een smakelijke letter teekende, den tekst behoorlijk schikte en sober, slechts daar waar het uit typografisch oogpunt noodig was, een ornamentje voor afsluiting aanbracht. Maar teekenend voor de mentaliteit in ons land is toch wel, dat op de enkele goede gelegenheidskaarten toch nog voorkomt de traditioneele mededeeling: ‘hebben de eer u kennis te geven van hun voorgenomen huwelijk’. Hoewel ik den vorm niet bewonder doet wel weer frisscher, echter iets te gewild aan hetgeen op een kaart naar ontwerp van Fré Cohen staat: ‘.... gaan 14 April trouwen’. Men behoeft slechts een blik te slaan op de buitenlandsche stukken om vast te stellen, dat elders op dit gebied toch iets heel anders te koop is.
| |
| |
afb. 17. reinhold nägele, stuttgart. nieuwjaarswensch. ets. 1923
afb. 18. fokko mees, den haag. nieuwjaarswensch n.e.k. houtsnede. 1932
| |
| |
afb. 19. max slevogt, berlijn. kennisgeving van een circus-feest. litho. 1922
afb. 20. j. aug. hagmann, basel. nieuwjaarswensch. houtsnede. 1932
afb. 21. fritz gilsi, st. gallen. geboortebericht. ets. 1923
| |
| |
Ik schakel hier een Lebeau, een Rozendaal, een Mees uit, kunstenaars die vrijwel nimmer werk geven dat niet de moeite van het bestudeeren waard is. Zij komen herhaaldelijk met een nieuw thema, een nieuwe melodie. Ik weet wel, dat ik ons land niet mag uitspelen tegenover het zooveel grootere Duitschland, waar het eerste Hochzeitsblatt reeds in 1598 verscheen of een der andere Europeesche landen, doch ook verhoudingsgewijs is het debiet in Nederland achterlijk. Wij moeten deze zaak met ambitie aanpakken, wil zij een behoorlijk peil bereiken.
Geïllustreerde overlijdensberichten zullen, naar voor de hand ligt, zelden voorkomen. Er moet een bijzondere reden zijn om opdracht te geven voor het ontwerpen van zulk een stuk. Is die er niet dan laat de familie de verzorging van de door haar verstrekte gegevens over aan de begrafenis-onderneming of den drukker. Verwanten en kennissen ontvangen een bericht in den conventioneelen, niets zeggenden vorm, ons allen bekend. Het is begrijpelijk, dat de nabestaanden het hoofd niet breken over een ontwerp, dat binnen een korte spanne tijds moet zijn uitgevoerd. Het tevoren vaststellen van den vorm zal wel groote uitzondering blijven. Toch kan ik mij indenken, dat een kunstenaar, die zijn geheele leven heeft gewijd aan grafische sierkunst, prijs stelt op een smakelijke kennisgeving van zijn overlijden, althans afkeerig is van het cliché-werk, dienend voor jan-en-alleman. Ook reeds in de 17de eeuw, bij het overlijden van groote mannen als Vondel, De Ruyter, e.a. ging het in dit opzicht heel schamper toe. Het doodsbericht van Vondel was rammelend gedrukt en men staat er versteld over, dat de drukkunst toen was ingezonken tot een peil als dit. Het luidde: ‘Tegen Woensdag, den 8 February, 1679. Uwe E. wordt gebeden ter Begraeffenisse, met Joost van den Vondel, Out 92 Jaren, woonachtigh op de Cingel, over de Warmoesgraft: Om voor half drien preçijs te zijn in de Nieuwe Kerk. U.E. Naem zal geleezen worden.’ Dus niet alleen de mededeeling van overlijden, maar tevens de uitnoodiging tot het bijwonen van de begrafenis. Van aesthetische verzorging in de typografie geen spoor, ook niet in het doodsbericht van den grooten admiraal, dat luidde: ‘'t Jaar 1677. Tegens Donderdag den 18 Maart, Word. U.E. ter begravenis gebeden met het Lijk van Michiel de Ruyter, Hertog, Ridder ec., Lt Admiraal Generaal van Holland en Westvriesland. Op 't Nieuwe Waals Eyland, als Vriend in huys te komen, om ten een uur precijs uyt te gaan na de Nieuwe kerk. U.E.
Naam zal gelezen worden.’
Dankbaar zijn wij de Nederlandsche Vereeniging voor Ambachts- en Nijverheidskunst, die ter gelegenheid van het overlijden van den architect K.P.C. de Bazel den kunstenaar Chris Lebeau opdroeg den tekst eener uitnoodiging tot het bijwonen van de begrafenis, met bijbehoorende illustratie, in hout te snijden. Het geheel is streng in den toon van rouw gecomponeerd, de tekst staat sober gerijd op het floers en de zeven mannen, als schrijdend buiten de grens der wereld, zijn het monotone rhythme, waarin de dood zijn
| |
| |
knokige schreden zet. Lebeau weet altijd partij te trekken van bijzonderheden welke hij geïnspireerd in het motief verwerkt, zoo ook hier. De naam van den overledene telt zeven letters, vandaar dat hij zeven mannen plaatste langs de baar. De eigenlijke tekst neemt zeven regels in, met inbegrip van de woorden ‘Ontslapen K.P.C. de Bazel 28 November 1923’ tien regels, hetgeen weer overeenstemt met het aantal letters van den volledigen naam. De tekst luidt: ‘Het bestuur der Nederlandsche Vereeniging voor ambachts- en nijverheidskunst deelt u mede, dat de begravenis zal plaats hebben Maandag 3 Dec. Wij vragen u met ons te 11¾ uur tegenwoordig te zijn op de begraafplaats Westerveld Velsen om in het volgen van de baar den grooten doode te eeren.’ Lebeau's werk treft mij vaak door een organische gebondenheid, die niet is een mathematische of schematische starheid doch een levendige toevalligheid.
Ik hoop, dat het voorbeeld der genoemde vereeniging nog eens op treffende wijze zal worden gevolgd. Het is een teere zaak; al zou publicatie van een geïllustreerd overlijdensbericht geschieden uit aesthetische overwegingen, dan kan het toch kwetsen. Geboorte en dood wekken ontroerende verbeeldingen, bij beide is de wankeling van het leven, stilte als van bloemen, het ontroerende van het eerste en het laatste geluid. Prachtige momenten voor openbaring in grafische taal, deze gelegenheden waarin de schemering wijkt en de schemering doemt....
Betuigingen van deelneming en dank worden vaak voor bepaalde gelegenheden gedrukt, doch meestal zonder artistieke pretentie. Gewoonlijk bedankt men voor de belangstelling, ondervonden bij een jubileum, huwelijk, onderscheiding, door middel van een advertentie in een dagblad ofwel men laat een kaartje drukken zonder persoonlijken geest. Vandaar dat dergelijke stukken slechts koel tot den geadresseerde spreken. En juist hier zou eenige bijzondere verzorging van een individueel element zoozeer op haar plaats zijn.
Dankbetuigingen kunnen worden onderscheiden in die, welke voor bijzondere gebeurtenissen en die, welke voor het algemeen dienen. Joh. Braakensiek bedankte voor de belangstelling, ter gelegenheid van zijn 40-jarige werkzaamheid voor de Groene, met een kaart waarop hij zich voorstelde als een kikker als heer gekleed. De kop en de handjes, welke een groote kaart vasthouden waarop in schrijfletters staat ‘Joh. Braakensiek, m.h.d.’, zijn groen, de rest is wit-zwart gehouden. De uitdrukking van den kikkerkop, met den breeden grijns en de iets buiten het hoofd geplaatste oogen, is kostelijk. Humor kan in dergelijke stukken een voorname factor zijn, eerder dan de ernst. De ernst strookt in het algemeen niet met het passabele karakter van het geval. Dankbetuigingen in gedrukten vorm kwamen ook vroeger veel voor. Een kaartje van J. Pauli, van 24 September 1792, zonder artistieke of zelfs typografische pretentie, vermeldde: ‘Es stattet seinen gehorsamsten Dank für die gütige Theilname, an seinem krankseyn, hierdurch ab.’ Men kan ook
| |
| |
kaartjes laten ontwerpen om uitnoodigingen met dank aan te nemen, alzoo voor geregeld gebruik. In Amerika zijn winkels, waar gelegenheidsgrafiek te koop is gereed voor alle doeleinden; om eens iets te noemen: gelukwensch aan grootmoeder, die het ziekenhuis hersteld heeft verlaten!
Wel kunnen wij bogen op een vrij groot aantal geïllustreerde kennisgevingen van verhuizing. De dienst der posterijen maakt het ons gemakkelijk door formulieren verkrijgbaar te stellen welke als drukwerk kunnen worden verzonden. Deze zijn practisch maar hebben een zakelijk cachet; zij behooren evenals de geluktelegrammen tot de gebruiksgrafiek. De meeste verhuizingskennisgevingen hebben ernst in de voorstelling geweerd en terecht. Koddigheid, het in beeld brengen van een familietocht, kortom hier is ruimte voor heel wat geestigheid, overmoed, grappigheid. Vroeger verhuisde men niet zoo vaak en daardoor zijn er niet zooveel oude kaarten bekend. Meer dan bij andere gelegenheden ligt het voor de hand, dat een grafisch kunstenaar, die verhuist, daarvan kennis geeft met een krabbeltje, een aardig schetsje; men verwacht zooiets welhaast van hem. De dolste voorstellingen komen op dergelijke kaarten voor. De fijne houtsnede door Hubert Woyty-Wimmer geeft daarvan al een goed denkbeeld (afb. 1). Sjouwende familieleden, die een huis binnentrekken, een gansch gezin boven op een onmogelijk hoog opgestapelden wagen nestelend, allen gezeten op een locomotief, zóó dwaas kan men het niet bedenken of de idee kan uitnemend geschikt zijn om op een verhuiskaart te worden uitgewerkt. Veel toepassing vindt hier ook de typografische kennisgeving. De Nederlandsche kennisgevingen van verhuizing zijn meer aan den typografisch vrij goed verzorgden en den geestigen kant dan dat zij artistiek kunnen worden genoemd. Ook hierin schuilt een prachtig reclame-object voor den handel. Een leverancier, die van zijn verhuizing kennis geeft op een aesthetisch ontworpen kaart, bereikt daarmee, dat zijn adres bij herhaling onder veler oogen komt. Zulk een stuk bewaart men, terwijl ander reclame-drukwerk, wellicht veel kostbaarder, wordt vernietigd. De tekst verschijnt in allerlei vormen; soms is zoowel het oude als het nieuwe adres genoemd, vaak ook alleen het nieuwe. In ons land
bestaan verhuiskaarten naar ontwerp van Machiel Wilmink, D. van der Haar, Ton van Tast, Martin Monnickendam, Johanna Coster en vele anderen.
Er zijn nog tal van andere prentjes, welke tot het gebied der gelegenheidsgrafiek behooren, zooals promotieplaten, bidprentjes, uitnoodigingen, menu's, kennisgevingen; men kan het persoonlijk element zoover in toepassing brengen als men wil. Afb. 8 geeft een geestigen indruk van wat ik hier bedoel; ook zij gewezen op afb. 19.
Dat men producten van gelegenheidsgrafiek verzamelt ligt voor de hand; zij leenen zich daartoe voortreffelijk. Doordat de buitenlandsche verzamelaars van exlibris zich ook over geïllustreerde gelegenheidskennisgevingen ontfermen is de bekende verzamelaar van exlibris ir. Eug. Strens te Den
| |
| |
Haag, die ook verschillende buitenlandsche verzamelingen heeft aangekocht, in het bezit gekomen van de grootste collectie gelegenheidsgrafiek. De bij dit artikel gegeven afbeeldingen zijn alle ontleend aan prenten en prentjes uit zijn collectie. Walter von Zur Westen heeft destijds eens geschreven, dat men nieuwjaarskaarten eigenlijk niet als ruilmateriaal moet gebruiken, wijl zij daarvoor krachtens haar karakter niet geschikt zijn. Zendt men zulk een kaart als ruil dan wil dit, volgens den Duitschen auteur, zeggen: er is wel geen reden je te feliciteeren, maar wil je mijn kaart volstrekt bezitten, dan kun je die wel krijgen wanneer ik iets anders ervoor in de plaats ontvang. Hij acht het ruilen van gelegenheidsgrafiek een gevaar voor de beweging. Het is wel eigenaardig, dat zulk een waarschuwing komt uit een land waar men ook in zaken als deze zoo voortvarend is.
Men verkrijgt door het verzamelen van deze stukken in allerlei technieken kostbaarheden ook van groote meesters, als etsen, houtsneden, gravures, enz., met de hand afgedrukt, gekleurd en gesigneerd. Maar het is ook een nuttig werk, waarbij veel afhangt van verzamelaars. Zij brengen bijeen, bewaren en maken een stille propaganda. Het veredelt den smaak, het brengt de kunst nader tot het publiek en anderzijds is het voor de kunstenaars een schoone en opbouwende verstrooiing te midden van hun andere werk, dat tot abstractie zou kunnen leiden. In deze wereld, verbijsterend vol van symbolen, vindt ieder, ik zeg u ieder, den spiegel van eigen wezen, van den grofsten vorm tot de fijnste bijzonderheden, uiterlijk en innerlijk. Geschakeerd door den stijl van persoon en tijd, gebroken in duizenden en nogmaals duizenden beelden en verbeeldingen, danst en trilt en juicht en treurt daar het leven van een mensch, van een volk, ja van gansch de wereld, die er snikt en lacht, van geslacht tot geslacht.
afb. 23. wiktorya gorynska, warschau. nieuwjaarswensch. houtsnede. 1930
| |
| |
afb. 22. hans pape, münster. nieuwjaarswensch. houtsnede. 1929
|
|