was gevestigd, en wie daar in die paar heel kleine kamertjes langs de wanden had gekeken, wist zich al dadelijk in een voor Amsterdam en zelfs voor Nederland uniek kunstcentrum en zag zich te midden van het beste, wat de West-Europeesche grafiek der laatste 50 jaren voortbracht. In den loop van 1931 verhuisde Santee Landweer naar een beneden-achterkamer van een oud huis op de Keizersgracht, dicht bij de Westermarkt, een stille kamer aan een kleinen tuin met wat boomen. Hier vooral, in die weldadige stilte, voelde hij zich met zijn prenten eerst recht thuis; hier was een sfeer gevonden, die uitnoodigde tot het rustig op de hand beschouwen van een prent. En als er dan iets héél moois was, iets vooral van de Fransche prentkunst, waarvan hij bijzonderlijk hield, kon deze stille man met zijn zachte stem in vuur geraken voor de kwaliteiten van het blad. Zéker, hij was, zooals het heet, handelaar, maar bóven alles gingen hem de verrukkingen van de prentkunst, de edele en onstoffelijke ontroering om het schoone. En wist hij, na lang en geduldig beschouwen voor zich zelf, dat iets goed was, dan wist hij te vechten voor de erkenning. Niemand heeft vermoedelijk in ons land meer gedaan voor de erkenning van een genie als Rodolphe Bresdin dan Santee Landweer, die zelf in Frankrijk nasporingen heeft gedaan naar Bresdin's leven en werken. Geen Fransche graficus van beteekenis, of Santee Landweer kende zijn werk, en kon er de stalen van laten zien. Redon, Lautrec, Dunoyer de Segonzac, Moreau, Derain, Dufresne, Picasso, Dufy, de Waroquier, van hen allen had hij bladen, en vaak de schoonste. Zich niet latende leiden door vooropgezette kunsttheorieën, maar met een scherp oog en fijn gemoed de schoonheid ontdekkende, bracht hij ons de verrassing van het reeds oudere, maar niet verouderde werk van twee hier te lande vrijwel onbekende Engelsche grafici Edward Calvert en Samuel Palmer. En natuurlijk kon men bij hem ook het beste vinden van
die groote Duitsche vrouw Käthe Kollwitz. Van de Nederlandsche grafici behoorden Oswald Wenckebach, Piet Wiegman, A. Schotel en J. Proost tot degenen, die hij waardeerde en wier werk hij exposeerde. Niets haatte deze in wezen aristocratische kunstkenner zoo zeer als de vergroving der Nederlandsche grafiek, zooals die zich bij sommigen, vooral met behulp van de weinig inspanning eischende linoleumsnede, naar zijn oordeel, met luidruchtige maar niet altijd krachtige accenten uit.
Voor de Nederlandsche beminnaars van de moderne prentkunst was het huis van Santee Landweer een gezegende plek; zij zullen, naar ik verwacht, nooit vergeten, hoeveel zij aan den fijnen smaak en groote kennis van dezen stillen werker te danken hebben!
J.S.