Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 43
(1933)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 84]
| |||||||||||||||
De vorm van den BaraboedoerGa naar voetnoot*)
| |||||||||||||||
[pagina XXI]
| |||||||||||||||
Baraboedoer. hoofdstoepa met gereconstrueerde pinakel
| |||||||||||||||
[pagina XXII]
| |||||||||||||||
Baraboedoer. westgevel, middengedeelte
| |||||||||||||||
[pagina 85]
| |||||||||||||||
brengen van de ellende des levens, van het troostelooze in den kringloop der bestaansvormen. Het moest vanzelf in hem het verlangen doen ontstaan, om een middel te zoeken, ten einde aan dat alles te ontkomen, en hem de vraag opdringen, waar en hoe zulk een middel te vinden zou zijn. Welnu, hij had slechts de trap naar de gaanderijen van het heiligdom te bestijgen, om antwoord te krijgen.’ * * *
Dr. Stutterheim heeft in zijn belangwekkende studie over den Baraboedoer nieuwe gezichtspunten aangegeven. Deze punten zijn wel niet onomstootelijk bewezen, maar ontleenen hun waarde aan de deskundige wijze waarop zij naar voren gebracht zijn. Het tweede deel der groote Baraboedoer-monografie door Van Erp heeft in deze ook een woord mee te spreken. De steengordel van B.B. is volgens de gangbare opvatting een noodmaatregel geweest. Kort na den bouw van het grootsche monument bemerkte men dat dit begon te verzakken. Met bloedend hart heeft men toen een stevige ring van steen er om heen gelegd. De tafereelen van de hel waren nog niet geheel voltooid. Dr. Stutterheim houdt deze interpretatie voor onjuist. Volgens hem is deze steengordel het symbool van de ijzeren muur, die den wereldberg omgeeft. De helletafereelen mochten niet gezien worden, daar de primitieve mensch bij het aanschouwen van zulke schokkende tafereelen de ontlading van magisch-gevaarlijke krachten vreest. Den belangstellenden lezer verwijzen we naar het boek zelf en naar het antwoord daarop door Van Erp.Ga naar eindnoot10) Wij durven hier geen partij te kiezen, maar achten de redeneering van Dr. S. alleszins overwegingswaardig. Zeer interessant is de poging van denzelfden geleerde om den geheelen vorm van de Baraboedoer-stoepa op de volgende wijze te verklaren. Volgens Boeddhistische en oud-Indische begrippen kunnen de ontelbare sferen, waarin het heelal verdeeld wordt, samengevat worden in drie hoofd-sferen: kamaloka, roepaloka en aroepaloka, d.w.z. in mythologischen zin: de schemering, het licht en de verdwijning van het licht, of in de mikrokosmos: begeerte, vorm, vormloosheid, of in philosophischen zin: zingenot, contemplatie en vereeniging met het allerhoogste. Volgens dit systeem zouden bedolven voet, vier gaanderijen en ronde terrassen onderscheidenlijk de drie sferen symboliseeren. Deze oplossing lijkt ons zoo vernuftig, dat we haar voorloopig willen aanvaarden, al blijven er nog enkele moeilijkheden bestaan. Wanneer wij datgene balustrade noemen, waarboven zich nissen met Boeddha-beelden bevinden, zijn er dus welgeteld vijf balustrades aan den Baraboedoer. Op de vier onderste balustrades zetelen Boeddha-beelden, die, te oordeelen naar hun handhouding, bij elkaar behoorende mijmer-boeddha's zijn. Wij zien dan ook geen reden om de onderste reeks als mensch-boeddha's te beschouwen. De Boeddha's op hun balustrades dienen niet ter versie- | |||||||||||||||
[pagina 86]
| |||||||||||||||
ring van wat vóór hen is, maar ter ‘bescherming’ van de galerij achter hen. Dit blijkt uit de monsterkoppen die het bovenstuk van veel nissen versieren, alsmede uit de gedrochten (Kala's) boven aan de poorten, alsook aan monsterkoppige waterspuiers op de hoeken. Evenals de spookachtige wezens aan de Notre Dame weren zij magisch gevaarlijke invloeden af. Zoo hoort dus b.v. de onderste balustrade niet bij de kama-, maar bij de roepadhatoe. De hoogste balustrade toont den heer van het zenith, Wairotjana. Kalm en sereen mijmert hij op alle vier zijden. Wij zijn thans gekomen aan het bovenste terras. De verklaringen van Krom en Stutterheim zijn zoo hypothetisch en beide geleerden zoo aarzelend in hun oordeel, dat wij van dit bovenstuk weinig zeker weten.
* * *
Het begint al met 't mysterie van het hoofdbeeld. Aangezien 't ons niet lust om hier over uit te weiden, verwijzen we belangstellenden naar de desbetreffende verslagen.Ga naar eindnoot14) De onaangename twijfel is begonnen toen Krom op bepaalde gronden aannemelijk trachtte te maken, dat het beeld in de vorige eeuw op slinksche wijze in de stoepa geloodst was.Ga naar eindnoot15) Wij vragen ons dan af waar het oorspronkelijke beeld gebleven is. Stutterheim meent daarentegen dat het beeld wel degelijk in de stoepa thuis hoort. Tegen de laatste opvatting pleit volgens Krom, dat de duim van de hand te kort gehakt is en dat het beeld verder zeer leelijk is. Wij leeken zijn natuurlijk geneigd om dit laatste begrijpelijk te vinden. Het beeld was toch onzichtbaar; waarom zou het dus veel zorg behoeven? Uit analoge gevallen is echter onomstootelijk bewezen dat een dergelijke redeneering onjuist is. Vooral in den tijd van Baraboedoer is men er tuk op om zooveel mogelijk aan het bouwwerk te doen, aangezien dit een verdienstelijk werk was, dat in het hiernamaals stellig beloond zou worden. Een aanlokkelijke interpretatie is, dat het beeld met zijn onafgewerkte vlakken een zinrijke weergave zou zijn van den Adi-Boeddha, die immers ook vormloos is. Dat een dergelijk geval hier echter moeilijk voorhanden kon zijn, achtten enkele deskundigen reeds waarschijnlijk. De Adi-Boeddha figuur ontstaat volgens hen in lateren tijd. Gezien de groote onzekerheid die over dit alles heerscht, willen we eens zien wat er voor een en ander te zeggen valt. | |||||||||||||||
IV.We zien op den Baraboedoer een oppergod, die zich tweevoudig openbaart: op de ronde en op de vierkante terrassen. Drievoudig is zijn eerste, vijfvoudig zijn tweede emanatie. Dit klopt precies met hetgeen een oud-Javaansch geschrift ons leert.Ga naar eindnoot16) Het doet er nu niet toe of in de hoofddagob het gevonden beeld gezeteld heeft of niet. Hoofdzaak is dat het ongeopenbaarde opperwezen daar zijn plaats had. De moeilijkheid zit in de drie bovenste | |||||||||||||||
[pagina 87]
| |||||||||||||||
terrassen. Daar zetelen n.l. godheden, die volkomen aan elkaar gelijk zijn, terwijl we, naar analogie van oude religieuze systemen, daar drie verschillende hemelwezensGa naar eindnoot17) zouden verwachten. Wij kunnen dit raadsel niet oplossen, doch wel de oplossing eenigszins benaderen. Het is n.h.v. van weinig belang wie die godheden zijn; immers, het zijn inwijders in de hoogste wijsheidGa naar eindnoot18) en wij weten dat deze opperste kennis drievoudig is. ‘Het Boeddha-schap kan verkregen worden door de drie geheime wetten van lichaam, spraak en gedachte’ en Wadjrasattwa heeft dit geopenbaard.Ga naar eindnoot19) En elders heet het ‘Die drie zijn genaamd Boeddha, de Verledene, de Toekomstige en de Tegenwoordige; er is geen andere weg waardoor de toestand van Verlossing bereikt wordt.’ Wie is deze Wadjrasattwa? Hij is niet alleen de zesdeGa naar eindnoot21) en hoogste mijmerboeddha, maar vooral de mystieke inwijder bij uitnemendheid. Slechts hij hoort daarboven op het heiligdom thuis. De ronde terrassen van Baraboedoer heffen ons op uit de wereld der vormen. Alles wat wij hier dus aantreffen is zinnebeeldig, de oer-bron, wier licht wij waarnamen op de vierkante terrassen. Het gebied waarop wij ons bevinden is het domein van den Adi-Boeddha, Swayambhoe, de uit zich zelf geborene. De wanden der kleine klokken zijn doorbroken, opdat het verlossende licht ongehinderd uit kan stralen.Ga naar eindnoot20) En de hoofdstoepa?
* * *
Wij kunnen ons de speciale beteekenis van de hoofdstoepa slechts duidelijk realiseeren, wanneer we nauwkeurig weten wat de Baraboedoer in vroegere dagen heeft beteekend. Laten we eerst even stilstaan bij de religieuze ontwikkeling van het Mahayana Boeddhisme. De eenvoudige, verheven leer van den Meester kreeg na zijn dood snel een ander karakter. Het gebod om zijn naaste lief te hebben en een sober leven te leiden werd niet meer begrepen; nu het groote licht gedoofd was en men alleen zijn woorden bezat, kwam de menschelijke aard vol twijfeling en onzekerheid weer naar boven. Onder de discipelen brak oneenigheid uit, secten ontstonden en groote scheuringen in de kerk; naar alle windstreken gingen zendelingen en brachten ieder op hun wijze het Woord aan vreemde volkeren. Geen wonder dat er tusschen al die uitheemsche Boeddhisten een groote kloof was; men mag zich eerder verbazen over de eenheid die in deze verscheidenheid gebleven is. Het Boeddhisme op Java, tijdens den bouw der Baraboedoer, was sterk vermengd met Çiwaïtische elementen, tooverpractijken en animistische voorstellingen. Het ideaal was nog steeds het nirwana, de uitblussching, de verlossing, de vereeniging met het opperwezen, de vlucht uit den kringloop van wedergeboorten. Maar terwijl Boeddha geleerd had, dat vele levens noodig waren om op te klimmen tot dien hoogsten staat van uitdooving, meende men nu reeds in een enkel leven dit te kunnen deelachtig worden. Hoewel de heiland verklaard had, dat een deugdzaam, ingetogen leven van bespiegeling en | |||||||||||||||
[pagina 88]
| |||||||||||||||
weldadigheid de voorwaarde voor een betere incarnatie was, dacht men dit thans met geheimzinnige yoga-oefeningen en overpeinzing te bereiken. Het inzicht in de hoogste wijsheid komt nu gelijk te staan met het voorlaatste stadium van algeheele verlossing. De mystieke scholen leeren dat men zich eerst met de lagere vormen van den Heer ‘vereenigen’ moet, daarna met den hoogsten vorm. ‘Het lichaam van alle wezens is ook mijn lichaam.’Ga naar eindnoot22) Een bekend thema is b.v. dat men zich eerst met 't vrouwelijk aspect van den Heer vereenigen moet; is dit gebeurd, dan rijst men tot hoogeren graad van inzicht, en komt daarna in de z.g. adwaita-staat, waarin men reeds met den Heer vereenigd is, maar nog niet volkomen in hem is opgegaan. Het is duidelijk, dat die opvatting door eenigszins gewijzigde interpretatie tot excessen aanleiding kan geven en ook inderdaad gegeven heeft. De mystiek-wreede en verdorvene vrouwencultus in Zuid-Indië is er een uitvloeisel van. Inmiddels is hier bij den Baraboedoer nog geen sprake van, al voelt men wel dat de vrome vereerders op een gevaarlijk terrein gekomen zijn, waar de minste overdrijving het hoogste tot het laagste kan vernederen. Zooals wij reeds zeiden is de esoterische kennis van de openbaringsvormen van den Heer absolute eisch voor verlossing van den adorant zelf. De Baraboedoer is een meditatie-object.Ga naar eindnoot23) Wanneer men door het lang en aandachtig beschouwen van de reliëfs der eerste gaanderij een bepaalden graad van wijsheid verworven had, ging men naar boven, enz. Op de ronde terrassen zetelde Wadjrasattwa, de inwijder in de verborgenste geheimenis, maar in elk geval was de hoofdstoepa het allerheiligste en daarom geslotene object van het monument. Daarbinnen had iets plaats, wat door geen sterflijk of hemelsch oog aanschouwd, door geen menschelijk of goddelijk begrip ook maar benaderd kon worden: het opgaan van de ziel in de alziel, de toestand waarin de vlam uitwaait, noch dood noch levend, zich op mystieke wijze vereenigend met God. ‘Ongeopenbaard en onvergankelijk wordt Het genaamd, men noemt Het het hoogste doel. Wie Dat bereikt hebben keeren niet terug. Het is mijn hoogste verblijf,’Ga naar eindnoot24) en de Oepanishads manen nog ten overvloede ‘Ga volledig op in Brahma, zooals de pijl zijn doel geheel doorboort.’ Dit is o.i. de beteekenis van de hoofdstoepa van Baraboedoer: de verlossing uit de zinsbegoocheling, waarop de oude geschriften vaak zinspelen. ‘Geef nauwlettend acht op de geheele leer, die gelijk is aan de zinsbegoocheling in den spiegel. Duidelijk heeft die schijngedaante een vorm in den spiegel, maar die kan niet worden gegrepen, want ze heeft geen eigen wezen. Zoo is het ook met al het geschapene en met het geboorte-veroorzakende; de leer van oorzaak en gevolg bewerkt dat; daarom wordt het als van eenigen omvang beschouwd; het bestaat echter niet in werkelijkheid.’Ga naar eindnoot25) ‘Wees toch goedsmoeds, reeds heet gij een in de godenwereld verzonkene; gij dringt door in het heilige, allerhoogste | |||||||||||||||
[pagina 89]
| |||||||||||||||
Geheimenis; daarom zal al uw ellende verdwijnen; gij zult rein worden als waart ge schoongewassen; de ellende verdwijnt met wortel en al.’
‘In de oudere godsdienststelsels wordt de empirische ziel gedacht te bestaan uit de absolute - als zoodanig niet vrij denkbare - ziel, omhuld door een meervoudig etherisch lichaam (soeksma-çarira) dat weer omsloten is door een “grove” omhulling. Deze laatste omhulling wordt bij den dood afgelegd; de ziel verlaat met het soeksma-lichaam het aardsche omhulsel en verwijlt, al naar de “karma-lading” van het eerste, korter of langer tijd in hel of in hemel, gehuld in een nieuw lichaam, dat het “grove” omhulsel in die regionen vervangt. Na afloop van dezen toegemeten tijd zoekt het soeksmalichaam zich weer een grover lichaam en incarneert zich, om weer denzelfden kringloop te volgen. Zoolang de fijne omhullingen niet volledig verbroken worden, waardoor de absolute ziel geheel vrij komt, kan deze zich niet uit den kringloop van wedergeboorten losmaken. Nu worden er weliswaar verschillende lagere graden van verlossing geleerd en wel naarmate de ziel van een of meerdere dezer omhullingen wordt bevrijd, doch dit zijn alle onvolkomen verlossingen, welke nog steeds wedergeboren kunnen doen worden. Wordt echter tengevolge van het erlangen der hoogste wijsheid eindelijk de algeheele verlossing uit de omhullingen van het soeksmaçarira bereikt, dan behoeft echter de “naakte” ziel, die immers niet alleen kan staan, wederom een omhulling, doch ditmaal wordt deze door de Alziel zelf gevormd. Deze alziel nu wordt, als verzameling van al het intellect, Hiranyagarbha, de Gulden Schoot geheeten en vormt de hoogst denkbare omhulling.’Ga naar eindnoot26)
* * *
Als slot van onze beschouwing wijzen we op het volgende. Alle stoepa's rusten op lotoskussens en worden bekroond door een pinakel. Deze combinatie is wellicht een zinnebeeld van verlossing.Ga naar eindnoot27) De a jour bewerkte klokken verdichten zich in de groote, geheel gesloten hoofddagob; moet hierin een symbool gezien worden van de ziel in wegvallende omhulsels, in steeds nauwere omvatting van de alziel? Wij bekennen dat dit slechts hypothese is. De pinakel van de stoepa is mogelijk in de verte verwant aan een vruchtbaarheidssymbool (lingga), een ‘lichtuitstralend embleem, de vurige essentie van het koningschap, de luisterrijke emanatie van 's vorsten macht, wijsheid en rijkdom’.Ga naar eindnoot28) Ook daardoor is Baraboedoer dus een vuurcentrum, een berg van licht, volgens esoterische begrippen een vlammend rayon van mystieke wijsheid. Maar hoog boven alles straalt de vuurzuil van de hoofdstoepa, de aura van den Adi-Boeddha,Ga naar eindnoot29) uit wien alles voortkwam en tot wien alle zielen eens terugkeeren. | |||||||||||||||
[pagina 90]
| |||||||||||||||
V.Wij mogen niet eindigen zonder te vermelden in welke richting de oplossing der vermelde problemen gezocht wordt. Het is noodig zich rekenschap van het volgende te geven. Dr. Bosch, het hoofd van de Oudheidkundige Dienst in Nederl. Indië, heeft in een fraaie studieGa naar eindnoot30) aangetoond, dat de verwantschap tusschen de Hindoesche en Javaansche kunst, ondanks hun partieele gelijkheid, een tamelijk verre is. Geen gebouw is op het Zuid-Aziatische vasteland aan te wijzen dat als prototype kan gelden van het op Java gepresteerde. Bij het zoeken naar de verklaring van Baraboedoer als geheel hoeven we den blik dus niet meer naar het ‘buitenland’ te wenden. Vermeldenswaardig is echter dat de oude Indiërs gebruik maakten van çilpaçastra's, d.w.z. handboeken over bouw- en beeldhouwkunst. Hoe tot in de kleinste bijzonderheden alles voorgeschreven is, en waarom een stipte opvolging daarvan verplicht was, hebben we op een andere plaats reeds uiteengezet. Dr. Bosch heeft onomstootelijk bewezen dat ook op Java çilpaçastra's gebruikt werden. Hij slaagde er in met vele bewijzen aan te toonen hoe levend de invloed van deze geschriften geweest is. De leek zal natuurlijk verheugd denken dat nu alle moeilijkheden overwonnen zijn. Het staat immers in de çilpaçasrta's! Helaas echter; deze booze wereld is vol verrassingen. Er is niet één çilpaçastra, maar er zijn er tientallen, en van deze voorraad is er nog geen één volledig gepubliceerd! Wie ook maar eenig besef heeft van den dorren en heterogenen inhoud van deze tractaten zal zijn hard oordeel opschorten. Tot nu toe moeten we ons met enkele excerpten tevreden stellen en hoeven ons intusschen geen illusies te maken dat de çilpaçastra's, indien de bekende exemplaren geheel gepubliceerd zijn, de oplossing zullen geven. Immers, verschillende secten hadden hun eigen voorschriften, die niet in alles hoefden te kloppen met de gezaghebbende werken. Laten we thans Dr. Bosch zelf over den Baraboedoer aan het woordGa naar eindnoot31): ‘Niet alleen verschilt dit bouwwerk in alle opzichten van de andere Çiwaïtische of Boeddhistische monumenten op Java, het heeft zijn evenbeeld ook niet in de Boeddhistische wereld elders. Het silhouet vertoont den stoepavorm, in Indië in de tijden van den vroegsten bloei van het Boeddhisme veelvuldig aangetroffen; maar hiermede is ook vrijwel het eenige punt van overeenkomst met de Indische monumenten van dien naam genoemd. De hoogst eigenaardige bouw om den heuvelkern, de stapeling van terrassen, de basreliëf-voorstellingen op wanden en balustraden, de opstelling der Boeddhafiguur in de nissen en de klokvormige stoepa's op de hoogste terrassen en nog een groot aantal eigenaardigheden, wijzen Baraboedoer een geïsoleerde plaats in de architectuur van het geheele Oosten aan. Toch kunnen wij in Baraboedoer niet zien de vrije, individueele schepping van een Hindoe-Javaansch kunstenaar. Waar in het oog van den Indiër elk | |||||||||||||||
[pagina 91]
| |||||||||||||||
heiligdom zijn waarde ontleent aan het gezag van een in geschrifte neergelegde traditie, is het ondenkbaar, dat het machtigste aller Hindoe-Javaansche heiligdommen, Baraboedoer, zulks niet gedaan zou hebben. Hoe zou er verlossende kracht hebben kunnen uitgaan van de pelgrimstocht naar het bouwwerk, van de pradaksina langs de omgangen, van de meditatie over de uitgebeelde stichtelijke verhalen en van de adoratie van de Boeddha-beelden en het hoofdvoorwerp van vereering in den stoepa, indien alle stoffelijke symbolen niet gevormd waren overeenkomstig de onaantastbare autoriteit van een tekst? En hoe zou de stichter van het bouwwerk de zekerheid verkregen hebben een voor zijn zieleheil bevordelijk werk tot stand te hebben gebracht, indien de bouw van zijn stichting niet volgens een goddelijke openbaring had plaats gehad? Neen, de plannen voor den bouw van Baraboedoer moesten in het heilige land der Boeddhisten, in Indië, ontstaan en gesanctioneerd zijn, wilde het bouwwerk zoowel voor den stichter als ook voor den geloovigen vruchten dragen. Extra Indiam non Sapientia! Van welken aard die plannen geweest zijn? Waarschijnlijk hebben zij behoord tot de soort, waarvan wij het bestaan vermoed hebben: zij zijn ontworpen in een Mahayanistisch klooster om te dienen in het geval een vorst zich door de volbrenging van een ongeëvenaarde daad des geloofs wilde onderscheiden, en in alle tijden zijn zij slechts ééns uitgevoerd: op Java in Baraboedoer. Stellig gaven zij aan op welke wijze de Mahayanistische verlossingsleer in het bouwwerk, voor welks grondvorm het klassiek-Boeddhistische stoepa-reliquarium werd aangenomen, te symboliseeren ware. Of zij zich daartoe bepaalden óf verder gingen en, in den geest der çilpaçastra's, uitvoerige aanwijzingen gaven betreffende de constructie, de afmetingen en verhoudingen der onderdeelen, de decoratie en andere details, ligt buiten onzen gezichtskring. Een antwoord op deze vraag zal alleen te geven zijn als de tekst zelf, die bij den bouw gediend heeft, teruggevonden wordt. Niet onmogelijk, dat een voortgezet onderzoek der Tibetaansche en Chineesche gewijde literatuur dien nog eens aan het licht brengt.’
* * *
Vatten we onze beschouwingen nog eens samen, dan is gebleken:
| |||||||||||||||
[pagina 92]
| |||||||||||||||
* * *
Dit alles, wat in de vorige bladzijden geschreven is, vergeet men wanneer men op een schemeravond uit de verte het monument aanschouwt. Men voelt dan hoe de essentie ervan niet de visueele schoonheid, noch de geestelijke grootheid is, maar de vreemde gewaarwording, die het opwekt. Rythmisch rijzen de sterke bergruggen in het zachte avondlicht omhoog; in hun ineenvloeiende omarming ligt de oude tempel als een symbool van het grootste dat Azië kende: de mystiek, de duistere aanvoeling van geheimzinnige krachten, die met ons leven onmerkbaar verweven zijn. Wij voelen dat hier meer verzwegen is dan gesproken, dat het voltooide maar een flauwe afschaduwing is van het fantastisch grootsche project van den bouwmeester. En onze gedachten gaan terug naar die donkere eeuwen, toen een krijgslievende koning na zijn overwinningen, op het toppunt van wereldsche glorie, eensklaps de ijdelheid inzag van alle macht en grootheid; en in de eenzaamheid van zijn hooge positie erkende zijn trotsche hart den zin van het oude spreekwoord: De wereld is slechts vergankelijk; de wereld heeft geen bestendigheid; de wereld is slechts als een huis door een spin gemaakt. En hij bouwde een der schoonste wonderen, die sterflijke handen ooit wrochten, een juweel van fijnzinnige, vrome gedachten. En boven op het heiligdom liet hij eerbiedig de hoofdstoepa plaatsen, waar het menschelijk denken voor stilstaat, waar de ziel op de stroom der onvergankelijke liefde het nirwana indrijft als in stormlooze haven; waar zij in de eeuwige omarming der alziel voorgoed geneest van den ouden, aardschen waan. | |||||||||||||||
[pagina XXIII]
| |||||||||||||||
Baraboedoer. stoepa-terrassen, gezien uit het z.w.
| |||||||||||||||
[pagina XXIV]
| |||||||||||||||
Baraboedoer. derde stoepa-terras
| |||||||||||||||
[pagina 93]
| |||||||||||||||
yantra, object van meditatie
|
|