| |
| |
| |
Henri-Julien Rousseau
door Kasper Niehaus
II
HET essentieele bij het genieten van Rousseau's kunst is, of men op het eerste gezicht van zijn schilderijen houdt of er vriendschap mee sluit. Dan behoeft er ook niets verklaard te worden en zal men alleen bewonderen. De meeste misverstanden komen voort uit het innemen van een onjuist standpunt: men beschouwt een niet-willen als een niet-kunnen. Rousseau was te intelligent om te willen wat hij niet kon en hij had bij gebrek aan talent te veel genie om niet te kunnen wat hij wilde: in z'n oerwoudlandschappen bijv. ging hij niet uit van de uiterlijke waarneming, maar van een innerlijke voorstelling of beter gezegd, het détail, het blad, de boom - die aan de scherpe en heldere gravures uit oude plantkundeboeken doen denken - berust op de waarneming, het geheel der compositie echter op de voorstelling van de wereld van zijn gemoed, die men niet zoo licht buiten zal vinden.
Apollinaire vertelt, dat hij eens met Remy de Gourmont bij de vestingwerken ging wandelen, toen zij een ouderwetsch gekleed heer zagen schilderen. Gourmont lachte om de grappige naïeveteit, waarmee Rousseau het landschap transformeerde, maar Apollinaire zag hier meer dan grappigheid, hij zag een wereldbeschouwing, die met hare liefde zelfs een landschap omvatte.
Rousseau heeft een groot aantal landschappen van Parijs en de omgeving geschilderd. Men kent van hem de gezichten van vele pleinen en straten, van de Seine en de bruggen, de Eiffeltoren met het Trocadéro, het park van Montsouris en de Buttes-Chaumont, de vestingwerken en de poorten der stad. Ook Malakoff heeft hij geschilderd en aan de Seine en de Oise gelegen plaatsen. Hij heeft slechts eens een marine gemaakt, een storm-effect op zee, evenals het goede maar om dit storm-effect wellicht minder karakteristieke oerwoudlandschap, dat op de recente expositie van de Parijsche school te Amsterdam was.
André Derain, wiens eerste werk dezelfde frischheid van een bouquet veldbloemen van Rousseau's kunst bezat, zei eens: ‘Het leven van een boom is een mysterie, dat geen schilder gegeven is te doordringen. Wellicht heeft alleen Henri Rousseau daarover nagedacht: maar hij geeft te zeer de voorkeur aan het enkele blad ten koste van het geheel.’
Zooals Henri Rousseau als paysagist de grondbeginselen van het landschap raakte en niet ‘een’ boom, maar ‘den’ boom schilderde, zoo schiep hij ook de portretten, die men hem opdroeg, met dien vereenvoudigden en
| |
| |
toch détailrijken, groot gehouden vorm, welke individueele gezichten typische maskers doet schijnen en het werkelijke tot het symbolische verheft. Het zijn geen typen van portretten, in de beteekenis welke daaraan door de renaissancistische picturale cultuur gehecht werd, maar portretten van typen. Zijn beeltenissen lijken niet op de ons bekende menschen, het zijn magische menschen, met het eeuwige gezicht, het onpersoonlijke van den dood.
Ku K'aichih moet gezegd hebben, dat het bij het portret niet op den vorm aankomt, doch hierop, dat men een geestelijk groote van een kleine, en een edele van een ordinaire onderscheiden kon. En zoo zou men ook van Rousseau kunnen zeggen, dat z'n portretten zich onderscheiden door diepte en spiritualiteit en wanneer andere kunstenaars van zijn tijd hem overtroffen in vleesch en been, zoo stond hij toch hoog boven hen in expressie, die van geheimzinnigen aard is en uitgaat boven dat, wat door schilders geleerd kan worden.
Evenals met landschapjes, die burgers van Plaisance van hem kochten, verdiende hij van tijd tot tijd wat geld met de bestelling van een portret. Hij ging zelfs zoo ver de fotografen concurrentie te willen aandoen; hij ging naar de bureaux van den burgerlijken stand en schreef aan de ondertrouwden, of zij zich niet door hem wilden laten schilderen, hij had heel lage prijzen: van vijftig tot honderd francs.
Hij heeft groepportretten gemaakt, zooals ‘Une noce à la campagne’, waarop hijzelf en z'n vrouw als bruiloftsgasten voorkomen; ‘Pour fêter le bébé’, - dat men kleinburgerlijk zou kunnen noemen, als er nog groote burgers waren -, met de mannen met het glaasje in de hand, drinkend op de gezondheid der baby op een kussen in het gras van een stadstuintje; ‘La carriole de M. Juniet’, een beeld van vacantiestemming en ‘Les artilleurs’, - vierde batterij, derde stuk staat er op een rad van het kanon geschreven -, waar het landschap de groep figuren harmonisch begeleidt; dubbelportretten als ‘Le passé et le présent’, dat eerst geëxposeerd werd onder den titel: Pensée philosophique, met het door Rousseau voor dit schilderij opgestelde inschrift:
Etant separés l'un de l'autre,
De ceux qu'ils avaient aimé
Tous deux s'unissent de nouveau
Restant fidèles à leur pensée,
en ‘La muse inspirant le poëte’ of ‘Portrait de Guillaume Apollinaire aux oeillets de poëte’. De muze is niemand anders dan de gracieuze Marie Laurencin, die zich weinig geflatteerd zal vinden. ‘Weet je, Guillaume, waarom ik je zoo schilder?’ vroeg Rousseau aan Apollinaire: ‘Omdat je er uitziet als een voorname huisknecht.’
Apollinaire heeft twee maal de eer gehad door Rousseau geschilderd te
| |
| |
worden in zijn klein, helder atelier in de rue Perrel, hij heeft hem dikwijls zien werken en hij wist welk een zorg hij droeg voor alle details, welk een gave hij had de oorspronkelijke en definitieve conceptie van zijn schilderij te bewaren tot hij het voltooid had en ook, dat hij niets en vooral niets wezenlijks aan het toeval overliet:
‘De douanier maakte twee maal m'n portret in een compositie met den titel: De muze den dichter inspireerend; de repliek is grooter dan het eerste schilderij, waar violieren op den voorgrond waren, terwijl op het tweede schilderij anjelieren de plaats der violieren hebben ingenomen.
Toen het schilderij met violieren op den Salon des Indépendants verschenen was, verheugde de heele pers zich over m'n portret, dat gereproduceerd werd in Comoedia. De heele pers kwam unaniem tot de conclusie, dat dit portret op geenerlei wijze op mij leek. De een vond dat het schilderij treffend was, de ander dat het grensde aan het grotesque, maar wat de gelijkenis aangaat, was de heele wereld het eens geworden: zij was gelijk nul. Ik van mijn kant verbaasde me. Hoe was het mogelijk, dat men mij herkend had, terwijl dat portret niet op me leek? Ik had den Douanier verzocht m'n naam niet te berde te brengen, de schilder was z'n belofte dus niet nagekomen! Maar ik moest eer geven aan z'n goede trouw, toen ik, den catalogus der Expositie raadplegend, constateerde, dat het alleen was aangeduid als: De muze den dichter inspireerend.
Van den anderen kant bezochten noch ik noch de Douanier redactiebureaux en kenden wij weinig journalisten. Zij hadden toen en hebben nog niet veel met mij op en verachtten hem totaal. Hoe had men onder deze voorwaarden mij genoeg kunnen herkennen, om te vinden, dat ik niet geleek? Waarom betitelden alle dagbladen, ondanks de vermelding van den catalogus, het schilderij: De muze van Apollinaire of Apollinaire en z'n muze of wel De dichter Guillaume Apollinaire geïnspireerd door de muze? Dit alles is zeer mysterieus en de middelen van informatie, waarover de dagbladen beschikken, zijn onpeilbaar.
Ik ben geneigd aan te nemen, dat dit portret van zoo'n treffende en nieuwe gelijkenis was, dat zij hen, die er zich geen rekenschap van gaven en er niet in wilden gelooven, ondanks henzelf verblindde. De schilderkunst is de meest godvruchtige kunst. Wij hebben in 1909 een geval van collectieve suggestie bijgewoond, gelijk aan die, welke het leven gaven aan de zuiverste godsdiensten. Het is een subliem avontuur, dat de moeite waard was beleefd te worden. Mijn gelaat heeft gediend voor een eenig experiment, dat ik niet zal vergeten.
Voor 't overige zou het onmogelijk geweest zijn, dat het portret in kwestie niet zeer geleek.
Ik heb een zeker aantal malen bij den Douanier geposeerd en voor alles mat hij m'n neus, m'n mond, m'n ooren, m'n voorhoofd, m'n handen, m'n
| |
| |
henri-julien rousseau
portrait d'enfant
| |
[pagina LXXVI]
[p. LXXVI] | |
henri-julien rousseau
la muse inspirant le poête
| |
| |
heele lichaam en die maten bracht hij, deze verkleinend tot de afmeting van het raam, heel nauwkeurig over op zijn doek. Daar het vrij vervelend is om te poseeren, zong Rousseau onderwijl liederen uit zijn jeugd om mij te vermaken.
Moi je n'aim' pas les grands journaux
Qu'est-c'que ca m'fait qu'les Esquimaux
Ce qui m' faut à moi, c'est l'P'tit Journal
La Gazett' la croix d'ma mère
Tant plus qu'y a d'noyés dans l'canal
Tant plus qu'c'est mon affaire.
of wel: Aïe! aïe, aïe que j'ai mal aux dents
en dan nog Le Vin de Suresnes, la Puce, etc.
En ik bleef onbewegelijk, de zorg bewonderend, waarmee hij er zich tegen verzette, dat geen andere fantasie, dan die welke z'n persoonlijkheid karakteriseerde, de harmonie zijner teekening, mathematisch gelijk aan de menschelijke figuur, die hij wilde voorstellen, vernietigde. Als hij mij niet gelijkend had geschilderd, zou de Douanier geen enkele fout gemaakt hebben, maar zouden alleen de cijfers zich vergist hebben. Maar men weet, dat zelfs zij die mij niet kenden, mij direct herkenden.
En dat zoo lang overdachte schilderij werd volmaakt. De Douanier eindigde de prachtige japon mijner muze te plooien en m'n jas zwart te kleuren, in het zwart, dat Gauguin onnavolgbaar verklaarde, hij maakte zich op een werk te voltooien, dat schilderkunst zonder eenige litteratuur is, toen hij plotseling, om mij eer te bewijzen, een nieuw idee, een charmant idee kreeg: om op den voorgrond een fijne rij anjelieren (oeillets de poëte) te schilderen. Maar dank zij de twijfelachtige kennis van de botanici der rue Vercingétorix, won de religieuze en zuivere schilderkunst het weer van de litteratuur en in m'n afwezigheid schilderde de Douanier, zich in de bloemen vergissend, violieren. Hij herstelde z'n vergissing: in den loop van hetzelfde jaar beeldde hij opnieuw m'n portret af met anjelieren.’
De portretten van den Douanier hebben vele avonturen beleefd. Zoo maakte hij eens het portret van den auteur van Mon frère Yves, den beroemden romancier Pierre Loti, académicien, zeeman en reiziger, met een fez op 't hoofd, een cigaret in de hand en een kat op den arm, op een achtergrond van rookende fabrieksschoorsteenen en boomen. Dit werk van den Douanier herinnert aan een kleine anecdote.
Jules Chéret vertelde het avontuur overkomen aan Courteline, die vroeger in z'n ‘musée des horreurs’ een doek van Rousseau bezat, het portret van Pierre Loti, na afdingen voor enkele francs verworven. (Rousseau had
| |
| |
dien dag geen sou, en wist niet hoe hij zou eten.) Een bewonderaar van Rousseau verscheen bij hem en kwam in extase. Courteline loopt er niet in. Ten slotte biedt de bewonderaar tien duizend francs in ruil voor het schilderij. ‘Top,’ zei Courteline eenvoudig. En, voegde Chéret er bij, de vader van ‘Boubourouche’ wreef zich in de handen, bij de herinnering aan het goede reisje in Italië, waartoe deze overdracht hem in staat stelde. Hij vond het portret dus minder ‘gruwelijk’ toen de conjunctuur gunstig werd en hij het schilderij aan Paul Rosenberg verkocht.
Het treurigste lot had echter wel het schilderij, dat Uhde het liefst had, het schoonst vond en ook moest verliezen. Het is de ‘Vrouw in een rood kleed in 't bosch’. Want dit werk diende voor een nuttig doel: men had het als vuurscherm gebruikt. En het zou misschien altijd bij die waschvrouw in de Avenue du Maine gebleven zijn, beroet, verbrand, als Uhde het niet gevonden had. Maar voor de veertig francs, die hij bood, kon men meer dan een nieuw vuurscherm in de Galeries Lafayette koopen. En de arme vrouw zou zich zeer verbazen, als zij vernam, dat dit schilderij bij de veiling 27.000 francs heeft opgebracht!
Het eerste werk van den Douanier (die voor hem geen geval is, maar de volmaaktheid in een zekere orde van gedachten vertegenwoordigt), dat Picasso de gelegenheid had te verwerven, is volgens de eigen erkenning, met een obsedeerende macht in hem geboren. ‘Ik liep door de rue des Martyrs. Een uitdrager had langs zijn gevel doeken bij hoopen gerangschikt. Een kop viel er uit, figuur van een vrouw met harden blik, van een Fransche doordringendheid, stelligheid en klaarheid. Het doek was onmetelijk. Ik vroeg naar den prijs. Cent sous, zei de koopman mij, u kunt er overheen schilderen. Het is een der meest waarachtige Fransche psychologische portretten.’
Zooals men weet, is de Douanier eens met de justitie in aanraking geweest. Een oplichter had hem uitgelegd, op welke manier zij beiden veel zouden kunnen verdienen. Rousseau vond het idee lumineus, ongelukkigerwijze echter, zonder den crimineelen aard van het procédé te begrijpen. Hij werd veroordeeld door de crimineele rechtbank, maar men paste de wet-Bérenger op hem toe. Deze voorwaardelijke veroordeeling vervulde hem met dankbaarheid en hij zei tot den president: ‘Ik dank u, mijnheer de president, ik zal het portret van uwe dame maken.’
Onder de kunstenaars waren het vooral de jongeren, die van Rousseau hielden. Zij kwamen op het banquet, dat Picasso hem aanbood op den uitslag van die pénibele zaak. Maurice Raynal schreef in z'n Picasso-monographie een bericht over deze aantrekkelijke en merkwaardige gebeurtenis.
‘Hetgeen wij ‘Rousseau's banquet’ zullen noemen, was - zooals men zal moeten toegeven, - noch lang van te voren bedacht, noch lang van te voren georganiseerd. Geen overdreven spektakel, geen verkeerd aange- | |
| |
brachte fantasie, geen Montmartre-achtige maskarade. Het feest zou den vorm, dien het aannam en dien men zal leeren kennen, slechts te danken hebben aan de kwaliteit der dischgenooten.
Het banquet vond bij Picasso plaats, in een atelier van het huis op de place-Ravignan, dat, van uiterst dunne planken gebouwd, afwisselend met een boerenwoning en met een kleinen schotel vergeleken werd en dat geen enkele maatschappij in ieder geval ooit tegen brand wilde verzekeren.
Het atelier van Picasso was de feestzaal. Het was een ware boerenschuur, ondersteund door ontzaglijke balken, die te ontzagwekkend schenen, om niet hol te zijn.
Aan de muren, waarvan men de gewone versiering verwijderd had, hingen slechts enkele mooie negermaskers, een munttabel en, op de eereplaats, het groote, door Rousseau geschilderde portret van Yadwigha. Men had de zaal met lampion-guirlandes versierd. De tafel was op schragen geplaatst en versierd door een uit veelsoortig eetgerei bestaand servies.
De genoodigden zouden vrij talrijk zijn. Men merkte er drie, bijna expres uit New-York, Hamburg en San-Francisco overgekomen liefhebbers en verzamelaars onder op, daarenboven schilders: Marie Laurencin, Jacques Vaillant, Georges Braque, Agéro, etc., schrijvers: Guillaume Apollinaire, Max Jacob, Maurice Cremnitz, André Salmon, René Dalize en verscheidene dames. Van 's avonds zes uur af heerschte er een zekere opgewondenheid in het gezelschap, dat in de bar-Fauvet, welks stamgasten wij waren, was samengekomen om een voorloopigen borrel te pakken. Alles wees op vroolijkheid. Een electrisch orgel, versierd met een prachtige Salammbô die een slang van verguld koper bezwoer, stortte de prachtigste valsche klanken over ons uit. De wedautomaten hadden geweldig succes, vooral bij een geletterd fijnling, die er reeds een aanzienlijke som in geworpen had, zonder iets te winnen natuurlijk.... Doch daar de tijd voorbijging, brak spoedig het oogenblik aan, om een begin met het banquet te maken. De liederen en het lawaai verstomden langzamerhand en de genoodigden besloten de hellende rue Ravignan te beklimmen. Men liet slechts een onzer vrienden in de bar achter, een Deen, die een begonnen gesprek volstrekt nog niet beëindigd had.
Met veel rumoer viel men bij Picasso binnen. Men eischte twee naburige ateliers op, het eene bestemd voor vestiaire voor de dames, het andere voor die der heeren. De plaatsen werden volgens een protocol aangewezen. Terwijl men in de zaal bezwaren opwierp, hoorde men plotseling op de deur kloppen met slagen, die, eerst beschroomd, spoedig heviger werden en tenslotte alle rumoer deden ophouden. Men deed open. Het was de douanier, met een slap-vilten hoed, een stok in de rechterhand, z'n viool in de linker.
De verschijning van den douanier deed door het gezelschap een rilling van ontroering gaan. Dit was zeker een van Rousseau's treffendste schilde- | |
| |
rijen. Hij keek om zich heen; de brandende lampions schenen hem te bekoren; z'n gezicht vroolijkte op.
Om negen uur 's avonds was alles klaar, behalve echter het diner. Ten gevolge van toen nog onbekende omstandigheden, dreef het door den gastheer nochtans bij een goeden kok bestelde diner de aardigheid zoover, dat het heelemaal niet kwam. Men oefende een uur, daarna twee uur geduld, maar tevergeefs. Het was pas na drie uur, dat de gastheer zich plotseling voor 't hoofd sloeg en zich eensklaps herinnerde, dat hij zich bij het opgeven zijner bestelling in den dag vergist had. Het diner zou inderdaad pas overmorgen komen.
Toen Rousseau zag dat iedereen zich opmaakte om op provisie uit te gaan, kreeg hij een vlaag van vreugde, welke hem dien avond niet verliet. Er werd een onvoorbereid maal aangericht. Ieder kwam weldra met levensmiddelen beladen terug. Drank was, zooals men denken kan, niet vergeten en van het openen der sardineblikjes af heerschte de grootste vreugde.
Maurice Cremnitz die was opgestaan om verlof tot zingen te vragen, wat hem overigens geweigerd werd, hief ter eere van Rousseau een lied aan, met het volgende refrein:
Avec son magnifique pinceau!
Weldra haalde Rousseau-zelf z'n viool voor den dag, een soort kinderviool en speelde een zijner werken, getiteld: ‘Clochettes’.
Men sprak al spoedig van dansen. De douanier bracht toen een wals van zijn maaksel ten gehoore: ‘Clémence’. Het daverend applaus dat losbarstte gaf hem voldoening hoewel een lampion heete wasdruppels met merkwaardige regelmaat op zijn hoofd liet vallen. Hij verplaatste zich en begon weldra alle liedjes van z'n repertoire te zingen, zonder dat men het hem verzocht had.
Aan een hoek van de tafel improviseerde Guillaume Apollinaire, die daar een uitmuntende gelegenheid gevonden had z'n correspondentie die twee maanden ten achter was, af te doen, een gedicht dat hij voorlas, toen Rousseau een lied, getiteld: ‘Pan! Pan! ouvrez-moi’ beëindigd had.
Ziehier twee verzen van Apollinaire's gedicht:
Tu te souviens, Rousseau, du paysage aztèque,
Des fôrets où poussaient la mangue et l'ananas,
Des singes répandant tout le sang des pastèques
Et du blond empereur qu'on fusilla là-bas.
| |
[pagina LXXVII]
[p. LXXVII] | |
henri-julien rousseau
la noce
| |
[pagina LXXVIII]
[p. LXXVIII] | |
henri-julien rousseau
la charrette de m. juniet
| |
| |
Nous sommes réunis pour célébrer ta gloire.
Ces vins qu'en ton honneur nous verse Picasso,
Buvons-les donc puisque c'est l'heure de les boire
En criant tous en choeur: ‘Vive! Vive Rousseau!’
Terwijl het feest in vollen gang was, werd er plotseling op de deur geklopt. Het was de eigenaar van de bar, Fauvet, die met alle mogelijke voorzorgen kwam aankondigen, dat een der genoodigden, in de nabijheid van zijn inrichting op het trottoir zittend gevonden was. De dame was weggegaan om een luchtje te scheppen. Ten gevolge van een misstap en een val was zij de heele rue Ravignan afgerold en bij de bar opgeraapt. De gebeurtenis ging bijna onopgemerkt voorbij, want op dat oogenblik greep in de gangen van het huis een onaangenaam intermezzo plaats: een der genoodigden had helaas de deur der heerenvestiaire met iets anders verwisseld. Het werd spoedig bijna onmogelijk het vervolg der gebeurtenissen helder te overzien.
Zooals gewoonlijk werd een paar maal zeer heftig gediscussieerd. De douanier speelde op zijn viool dansmuziek voor de dames. Een harmonica en een draaiorgel waren hem komen aflossen, hoewel hij in 't minst niet vermoeid was. De koppen werden draaierig, de dag brak aan, de flesschen raakten leeg, enkelen der genoodigden waren reeds gevlogen. Ook thans nog blijft het heel moeilijk precies te zeggen, hoe het feest eindigde.
Alles wat men er van gewaar werd is, dat de Deen pas na twee dagen op het diner kwam. Hij had twee dagen lang in de gangen van het huis rondgedwaald. Overigens liet hij het zich 't beste smaken, want dezen dag bracht de kok prompt op den bepaalden tijd de gerechten voor het banquet.’
‘Gelegenheidsschilderijen’ nemen in Rousseau's oeuvre een belangrijke plaats in. Niet die ‘Donderslag op den linkeroever der Seine bij Vanves’ of dat gezicht op het île Saint-Louis in den nacht van den brand der omnibusremise op de quai de l'Estrapade, als van een picturaal journalist, noch die effecten van zonsondergang, avond, nevel, regen, storm, lente, zomer en herfst zou men zoo willen noemen, maar die schilderijen van oorlog en vrede, vrijheid en onafhankelijkheid, waaruit de stem van het volk spreekt door een mond, van wien de woorden zijn: ‘Als een koning oorlog wil voeren, moet een moeder tot hem gaan en het hem verbieden’, zooals uit ‘De oorlog’. (Zij komt als een verschrikking, overal wanhoop, tranen en ruïnes achterlatend); ‘De laatste van het 51e’. (Na lange gevechten was het regiment geheel gedecimeerd, alleen de arme gewonde blijft om het vaandel te redden, waaronder onze voorouders zooveel roem veroverd hebben); uit ‘De vertegenwoordigers der vreemde mogendheden de republiek in het teeken van vrede begroetend’; uit ‘De vrijheid’ (O vrijheid, wees altijd de gids van allen, die door hun werk willen bijdragen tot den roem en de
| |
| |
grootheid van Frankrijk) en ‘De vrijheid’, de kunstenaars uitnoodigend deel te nemen aan de 22ste expositie der Artistes indépendants; uit ‘Een eeuwfeest der onafhankelijkheid’. (Het volk danst om den boom der twee republieken, die van 1792 en van 1892, elkander de hand reikend op de wijze van: ‘Auprès de ma blonde qu'il fait bon, fait bon dormir.)
Rousseau bewonderde het schoone beeld, reductie van dat welk het fabrieksmerk der Vereenigde Staten is, de Vrijheid de wereld verlichtend, van den beeldhouwer Bartholdi. Wat een ramp, roept Soupault uit, dat de regeering der Vereenigde Staten Rousseau niet een dus getiteld schilderij heeft opgedragen! Er is thans sprake van, op een der straten of pleinen van Parijs, een Eva van Charles Despiau als monument voor Henri Rousseau op te richten. Apollinaire maakte de verzen, welke de schilder Ortis de Zarate en de beeldhouwer Brancusy, overgehaald door Robert Delaunay, in den steen griften van het kleine monument op het Montparnassekerkhof, opgericht door Rousseau's vriend, den mouleur Queval:
Gentil Rousseau tu nous entends
Delaunay, sa femme, M. Queval et moi
Laisse passer nos bagages en franchise à la porte du ciel
Nous t'apporterons des pinceaux, des couleurs, des toiles.
Afin que tes loisirs sacrés dans la lumière reëlle
Tu les consacres à peindre, comme tu tiras mon portrait
Rousseau's invloed is groot; er is meer of minder iets van hem bij alle jongeren van dezen tijd. Het magische of ideale realisme is hem even verplicht als het verisme en het néo-classicisme, welke ieder slechts een deel uitmaken der beweging, waarvan Rousseau de voorlooper was. Terwijl Cézanne de stichter was van het cubisme (al zou de bron wel niet tevreden zijn over den stroom), werd Rousseau, de leider der jongste generatie, de vader der z.g. nieuwe zakelijkheid, die als de Rousseau-school kan worden aangeduid, (al zou ook hij van meening zijn, dat velen zich ten onrechte op hem beroepen).
Men heeft de Zondags- of volksschilders, die direct van Rousseau komen, ook wel ‘schilders van het heilig hart’ genoemd, omdat zij om de kerk van de Sacré Coeur op Montmartre wonen. Tot deze Zondagsschilders - die overigens zes dagen van de week schilderen en den zevenden dag uitrusten - behooren Emile Boyer, de ex-drukker en handelaar in gebakken aardappels, om wiens naam de legende bloemguirlandes van prinsessen, Amerikaansche milliardairs en Normandische kasteelen heeft geweven; Goudiachvili, de agent Le Gay en de schoorsteenveger Emile Gody.
Beter kent men hier te lande thans den landbouwer André Bauchant,
| |
| |
die in Touraine leeft, zich na z'n militairen diensttijd aan het bestudeeren en lezen der klassieke werken zette en in de oude geschiedenis de onderwerpen zocht, welke hij op het doek oproept, die de musea slechts als leek bezocht en volgens de eigen erkenning geen enkele opvatting van de kunst heeft en de waarde er niet van kan beoordeelen, maar evenals Delacroix van veldslagen op bloemen overgaat; Camille Bombois, die sinds hij Parijs verlaten heeft voor het land, z'n tijd verdeelt tusschen de schilderijen en de groententeelt, die, begaafd met een herculische lichaamskracht, lang als opperman werkte en met de groote papierrollen, dienend voor het drukken der groote dagbladen manipuleerde en die smaak in de schilderkunst begon te vinden, toen hij grondwerker was; René Rimbert, die in een heilig verklarend doek, voor het open venster den lof floot van den douanier, majestueus ten hemel varend, waar hij ontvangen wordt door de steunpilaren der moderne schilderkunst; Seraphine Louis, de huishoudster van Henri Rousseau's eerste biograaf Uhde, de bloemenschilderes vol fantasie en Louis Vivin, de brievensorteerder, de schilder van Parijsche stadsgezichten.
|
|