van gewone vriendschap waren; maar zelfs toen jij mij eindelijk vroeg je vrouw te worden, wist ik mij moreel nog zoo gebonden, dat ik er niet aan denken kon op je aanzoek in te gaan. Ik heb dit echter voor je verzwegen, omdat ik vreesde, dat jij over de absolute waarde van mijn gelofte anders zoudt denken dan ik, misschien zelfs met een medelijdende geringschatting, en daarom zei ik je in geforceerde fierheid, dat ik vrij wilde blijven om geheel voor mijn tooneelkunst te kunnen leven. Ik heb je indertijd niet de hééle waarheid gezegd, maar ik meende toch, in wat ik je zei, eerlijk te zijn.
Het was mij echter nog niet bewust geworden, zelfs toen nog niet, hoe immoreel mijn gebondenheid was, want voor mij beteekende toen nog een gelofte aan een stervende zooveel als een gelofte aan God. En ik liet je gaan!-
Spoedig daarna hoorde ik, dat je uit Holland vertrokken was en - sedert dat oogenblik besefte ik, wat jij voor mij had kunnen worden. Sedert dat oogenblik wist ik, dat ik mijzelf de weg naar een zeer groot geluk had versperd.
Jij liet nooit meer iets van je hooren, ik wist niet òf je nog aan mij dacht en hóe je aan mij dacht. En ik, ik kon en wilde je niet schrijven, want tusschen jou en mij stond immers als een zwaard, heilig, maar dreigend, mijn gelofte!-
Maar mijn liefde voor jou groeide. Mijn liefde voor jou ging mijn leven, mijn kunst bezielen, al-doordringend, met een energie als van een kosmische straling. Hoe grooter mijn kunst werd, hoe dieper ik het besefte, dat jij de verre bron was, waaruit ongekende krachten tot mij vloeiden, des te inniger voelde ik mijn heele wezen met jou verbonden. In die jaren van stijgende roem miste ik nog niet zoo zeer jou nabije aanwezigheid, want jij leefde immers in mij, jij was bij mij, overal en altijd. In mijn kleedkamer sprak ik met je; bij een première wist ik je in de stalles en 's nachts, Paul, ik zal eerlijk zijn, eerst niet, maar later, ja, later miste ik jou! Want door mijn liefde tot jou kreeg niet alleen mijn kunst een dieper koloriet, maar ontwaakte ook pas de vrouw in mij. Toen eerst begreep ik hoe stil, maar ook hoe onbelangrijk, hoe zonder sterke verlangens mijn huwelijk was geweest. Ik zag de wereld, mijn leven, met andere oogen. Ik ontdekte diepten en hoogten, van wier bestaan ik vroeger slechts een vaag vermoeden had gehad. Ik aanvaardde het echter dankbaar, dat ik mijn verlangen naar jou kon uitjubelen, kon uitschreien in mijn kunst. Nog voelde ik je afwezigheid niet al te smartelijk, want steeds meer werd het mij bewust, dat het geluk, aan jou te behooren, geheel en voor altijd, zóó groot zou zijn, dat alles daarnaast, ook mijn talent, onvruchtbaar zou worden en verbleeken. Dat wist ik, zonder het te hebben ervaren. Maar ik wist het! En hoezeer ik je miste, ik was slechts dankbaar, dat het zóó was en niet ánders.-
Maar, lieve Paul, ik zei het je reeds, ik was niet alleen kunstenares, ik was,