| |
| |
| |
G.K. Chesterton als teekenaar
door Cornelis Veth
IN verschillende landen en in de sfeer van verschillende culturen zijn andere dingen aannemelijk, bestaanbaar, en, ik wil er bij voegen, uitstaanbaar. Een Franschman heeft eens gezegd, dat een Engelschman alleen interessant was, als hij een klein beetje gek was, maar ik geloof dat hij de courtoisie had, er bij te voegen, dat de meeste Engelschen dan ook een klap van den molen weg hadden.
Misschien is het deze ethnografische omstandigheid, die veroorzaakt, dat in Engeland zelfs te verdragen is dat overal elders onduldbare wezen: de z.g. optimist. Men versta mij wel. Ik heb menschen zichzelf met zalving, maar abusievelijk, optimist hooren noemen (het geschiedt vooral in vergaderingen) die utopist bedoelden, welke menschensoort iets geheel anders is, onschadelijker, en gewoonlijk niet ondoorloopen van een sympathiek streepje. Neen, de Hollandsche optimist is de man, die u vertelt dat in alle menschen iets goeds is, die uit alle rampen een leering voor u weet te halen, die den beleedigde troost met de verzekering dat de beleediger het zoo kwaad niet gemeend heeft, en den bestolene met de voorspelling dat het kwalijk verkregen goed den dief kwalijk gedijen zal, en ten slotte den bedreigde paait met de verwachting dat alles nog wel reg zal kom. Maar hij is ook de man, die den onderdrukker stijft in zijn machtswellust, den aanmatigende in zijn waan, en, wat misschien nog het ergst is, den bescheidene in zijn nederigheid; en die wel vaart bij zijn behagelijke struisvogelpolitiek, al is het om hem heen een hel.
Heel anders dan dit gladde optimisme, zooals wij het kennen en waarvoor wij, als wij het aan zien komen, een straatje om loopen, is het optimisme dat in het gewone op een beminnelijke afwijking lijkt, - al kan het wel eens de proporties aannemen van een monsterachtig vooroordeel, - het optimisme, te weten, van den Engelschen essayist Gilbert Keith Chesterton. Wie het leven en de werken van dezen geestigen, soms paradoxalen, maar niet zelden diep doordringenden criticus en boetprofeet ook maar oppervlakkig kent, kan weten dat hij de onverzoenlijke vijand is van de in zijn land ondergronds nog altijd zoo machtige oligarchie, de moedige, niet tot zwijgen te brengen tegenstander van de veldwinnende plutocratie, de hooghartige verachter van dien modernen schaamteloos gehuldigden afgod, het succes; ondanks zijn catholicisme de bewonderaar van de Fransche revolutie, en ondanks zijn mystieken afkeer van het materialisme de ontwerper van een (vermoedelijk eenigszins naïef-gedacht) systeem van grond-
| |
| |
max beerbohm, g.k. chesterton
w.h. jones, g.k. chesterton looking for max beerbohm after seeing his caricature at the leicester galleries
chesterton, marconi (biography for beginners) guglielmo marconi was brought up on macaroni, but when he gets it now, there's no end of a row
| |
| |
chesterton, cimabue (biography for beginners)
chesterton, illustratie bij mr. petre. dada beeston (dorothea madua, second and younger daughter of henry, 10th baron beeston, of beeston abbey, beeston, rutlandshire, and of desirée waldschwein, his wife)
chesterton, illustratie bij mr. petre. mrs. cyril leaping to the telephone
chesterton, illustratie bij mr. petre. ‘one had chosen public service, the other - affairs.’
| |
| |
onteigening en schepping van klein bezit (naar het voorbeeld van Frankrijk) welk stelsel hij een tijdlang met groote onbaatzuchtigheid in een door hemzelf bekostigd tijdschrift bepleitte. De door zijn briljanten stijl en verrassenden betoogtrant, zijn heldere ideeën en grillig-erudiete beeldspraak gefascineerde lezer, stuit echter telkens, en bij zijn later werk al meer, op uitingen van dat fanatieke, neen eenigszins geschifte optimisme, dat ik als typisch Engelsch heb geleerd te verontschuldigen. Ik denk aan zijn koppige verdediging der huwelijkswetgeving, zijn moedwillig-generaliseerende veroordeeling van alle echtscheidingen, zijn volkomen verdwaasde verwerping van alle vormen van gezinsbeperking - hetgeen alles reeds op te merken was vóór zijn overgang tot de leer der moederkerk. Dat een zeldzaam scherp intellect en een groote verdraagzaamheid vereenigbaar kunnen zijn met verblindheid en verwardheid op sommige punten, blijkt ook bij den criticus, die in zijn overigens voortreffelijk werk over Dickens, een van diens beste boeken, Little Dorrit, misprees omdat het somber is, en die een groot schrijver als Thomas Hardy miskende, alleen om zijn pessimisme.
Als ik een definitie moest geven van den vorm van niet-wijsheid, die bij overigens losloopende en zelfs hoogst verdienstelijke Engelschen het meest voorkomt, zou ik ze kinderachtigheid noemen. Het is een volkseigenschap, niet van nu, maar van altijd. Van den starren John Ruskin af tot den fijnen modernen psycholoog Aldous Huxley hebben een zwak voor de nonsense-rhymes van Edward Lear, en ik meen dat het zeggen of zelfs doen van iets volkomen onredelijks, onzinnig-overdrevens of baldadig-grilligs daar niet zelden als een aangename sport wordt beschouwd. En daar de sport het gevaar pleegt te tarten, ook het koketteeren, ad absurdum, met een vooroordeel.
Maar ik meen, dat die roekeloosheid ook iets goeds meebrengt: den moed om te spelen, de afwezigheid van een valsche schaamte, die in haar vrees voor het kinderachtige en flauwe aarzelt zich zelfs opgewekt te toonen. Zoo heeft dan zelfs het optimisme, dit optimisme althans, zijn goede zijde: de opgewektheid, de durf om mal te doen. Het is curieus hoeveel Engelsche auteurs min of meer dwaze teekeningen hebben gemaakt: Thackeray, Stevenson, Kipling, Wells.... De teekeningen van Chesterton zijn over het algemeen niet zoo frisch-komisch als de beste van Thackeray's krabbels, maar ze zijn knapper, stouter, soms werkelijk mooi, en van een verfijnder, groteske geestigheid. Ze verraden nu en dan zijn dillettantisme, door de zwakke constructie en mise-en-page. Niet altijd zijn ze geestig - meer overmoedig - dwaas en opwekkend als blijken van een benijdenswaardigen levenslust, om niet te zeggen brooddronkenheid. De hand van teekenen is los en gemakkelijk en spreekt onmiskenbaar van talent. Het is wel bevreemdend, dat deze begaafde caricaturist in zijn geschriften nooit van veel belangstelling voor de caricatuur heeft blijk gegeven.
| |
| |
De beste van zijn teekeningen, voor zoover ik ze ken, zijn wel eenige van de illustraties in een wonderlijk boekje: Biography for Beginners, edited by E. Clerihew B.A., with 40 diagrams by G.K. Chesterton.
Ik meen dat de geest van deze biografieën (op rijm en in vier regels) het best te karakteriseeren is met een woord, dat ik daarstraks al gebruikte: brooddronken. Op een enkel maal na is er niet het minste verband tusschen het onderwerp van de ‘biografie’ en de aardigheden in het versje, die voornamelijk door het rijm schijnen aan de hand te zijn gedaan - verrassende rijmen als die van Shaw op war, Job op Globe, Erasmus op ‘'blas'mous’ en die leiden tot mededeelingen als deze:
The novels of Jane Austen
Are the ones to get lost in
of dit niet onaardige:
He didn't know how to cooee
He replied: Perhaps I mayn't
Flauw? Ach ja, maar ik mag het wel dat iemand de moeite neemt zulke zotternij neer te schrijven en een ander er een teekening bijmaakt met een arroganten cow-boy en een hooghartigen Cimabue. Ik heb altijd betwijfeld of het waar is, dat ‘böse Menschen haben keine Lieder’, maar wel geloof ik zeer stellig dat slechte menschen geen smaak hebben voor onzin.
Het vermakelijkste echter van dit malle boekje is de Index. Het is ook al weer een grappigheid die niet ieder zal waardeeren: wie niet van nonsens houdt, zal er nog veel minder over te spreken zijn, als deze het air van ernst en van een wetenschappelijke volledigheid aanneemt. Deze index is een lijst van alphabetisch gerangschikte eigenschappen, waarbij telkens verwezen wordt naar de door de biografieën behandelde personen. Daarbij is dan uit die versjes, met het gewichtigst air, alle ‘psychologie’ geperst die er maar uit te halen is. Het overmoedigst is daarbij wel het sollen met de volgende fictieve anecdote aangaande Sir Christopher Wren, den architect die St. Paul's Church herbouwd heeft - een grootsch werk, hoe men ook over het pompeuze resultaat moge denken.-
Said: I am going to dine with some men.
Say I am designing St. Paul's.
| |
| |
Dit leugentje wordt den grooten man door den Index wel zeer zwaar aangerekend. Op bijna elke letter vinden wij hem op grond daarvan beticht van de verfoeilijkste karakter-eigenschappen en misdrijven. Onder A vinden wij:
Abominable deceit (Wren); onder B: Bankruptcy, moral (Wren); onder C: Conduct, disingenuous (Wren) onder de letter D: Domestic servants, encouragement of dishonesty among (Wren) verder: Escutchon, blot on, action involving (Wren) en wij zien den ongelukkige nog verder beschuldigd van: Fact, cynical perversion of - Hypocrisy, calculated - Principle, absense of - en zelfs: Satanism, revolting display of, - ..alles van wege dat jokkentje. Op den naam van Jane Austen vinden wij daarentegen geboekt: Zenith of literary achievement, attainment of - en op Cimabue's credit geschreven: Repartee, witty and pungent, gift of -.
Ik zal van deze dwaasheden niets verder zeggen, uit vrees van zwaar op de hand te worden, wat hier meer dan ooit te vermijden is, - mij hebben ze vermaakt. De teekeningen van Chesterton hebben de komische eigenschap van deze gekke fantasieën te verduidelijken. Zijn Liszt die de piano met de vuisten betimmert is zeer reëel en het gebaar van John Stuart Mill zegt zeer overtuigend, dat hij
By a mighty effort of will,
Overcame his natural bonhomie
And wrote ‘Principles of political Economy.’
Iets werkelijk fraais heeft het ‘diagram’ waarin men Edward den Belijder in een lade ziet slapen, met een mooien page bovenop de kast en een krijgshaftig wapenknecht als bewaker. De caricatuur van Wellington, die ‘reduced himself to a skellington,’ waarvoor zijn veelbespot standbeeld model heeft gestaan, is ook lang niet kwaad, en met groot élan is Titiaan geteekend die door Frans I wordt opgepast. Zoowel voor bewegingsuitdrukking als voor een zekere decoratieve inkleeding toont deze amateur talent.
In de illustratie van een paar boeken van zijn vriend Hilaire Belloc b.v. Mr. Petre, (het grappig volgehouden verhaal van een man die zijn geheugen verloren heeft en voor een Amerikaansch milliardair wordt aangezien) waardeert men den teekenaar Chesterton als een subtiel verbeelder van typen: op een geïmproviseerd schijnende krabbelmanier in zachte, suggestieve lijnen geeft hij de zeer moderne karakters die in het boek voorkomen, juist genoeg van de wereld waarin het geval speelt, om zulk een tekst te begeleiden en pikanter te maken. Ten slotte een eigen bedenksel waarin de criticus om den hoek komt kijken, een serie ‘Villains plotting,’ waarin twee aan twee schurken uit bekende boeken, zonder verbazing ‘de
| |
| |
se trouver ensemble’ uitgebeeld zijn: Pecksniff uit Dickens' Martin Chuzzlewitt, en Rasleigh Osbaldistone uit Scott's Rob Roy, Count Fosco, de dikke schurk uit Wilkie Collins' Woman in White en Quilp, de Master of Ballantrae van Stevenson en Bill Sikes de inbreker. Een beetje gezocht, deze aardige, pittoreske teekeningen, en zonder de charme van het nonsensicale, het louter-speelsche der biografie-illustraties, Maar toch wel weer de moeite waard als het eenige trait d'union tusschen dezen teekenaar en dezen litterator.
|
|