Trappenhuis
door Anny Alberdingk Thijm
Het is goed te loopen op zachte trappen, vlug en licht,
Daar, waar 't gebrande glas geeft flonkerend, kleurig licht.
Heerlijke trap met je lage, breede, zachte treden.
Wanneer ik je betreed, is 't of ik ben aanbeland
In een sprookjesland, van toen ik kind was, langgeleden.
Je bent als een trap in het bosch, bedekt met zacht, dik mos,
Roode en blauwe bloemen bloeien onder mijn voeten,
Een schemering van goud, een juweelzoete, omgeeft me.
Ben ik dan verdwaald in het kasteel der schoone slaapster,
Waar het bosch naar binnen groeit? Werk'lijkheid in droom vervloeit.
Ziet eens, mijn hand is groen, 't is of ik haar gedompeld houd
In een vijver onder loof van boomen, diep in 't woud.
En mijn schoen lijkt wel een muiltje van donkerrood kristal.
Ga ik het ook verliezen als prinsesje na het bal?
Het is goed te loopen op zachte trappen, vlug en licht,
Waar, door 't gebrande glas speelt flonkerend, kleurig licht.
Worden ooit oogen en voeten zoo prettig aangeraakt,
Tegelijk? En daardoor verbeelding zoo wakker gemaakt?
Maar beter is het nog, in vroege lentemorgen, zacht
En langzaam, alsof men aan een reliquieschrijndeurtje dacht,
Het portaalvenster in donk're nis te sluiten open;
Het schemersprookje is nu bij tooverslag gebroken,
Werk'lijkheid ligt daar, de jonge aarde, donzig van dauw,
In 't parelende licht, teederst groen en porcelein wit-blauw.
|
|