Toorop bij Hugo Verriest en Stijn Streuvels te Ingoyghem (1913)
door Miek Janssen
IN het kleine Vlaamsche dorp Ingoyghem, te midden van de uitgestrekte dorre najaars-velden, heeft Jan Toorop in November 1913 langen tijd bij Hugo Verriest, den priester-dichter, doorgebracht. Hugo Verriest, die soms in den avond, fijn vezelend, de verzen van Guido Gezelle voorlas, en zich de tranen uit de oude verteederde oogen wischte, wanneer de ontroering hem te machtig werd.
's Morgens, wanneer het nog duister was, begaf Toorop zich naar de vroegmis, die door den bejaarden priester met stil gewijd gebaar werd opgedragen in de schaars bezette, schemerige kerk. De oude Kathrien, de huishoudster van Hugo Verriest, stookte het vuur eens duchtig op tegen den tijd dat de kerkgangers thuis moesten komen, en zette de kommen met dampende pap klaar.
Het was een leven daar in dat afgelegen, aartsvaderlijke dorpje, zooals Toorop zich 't altijd voor zich zelf had gedroomd. Want steeds heeft de schilder verlangd een bestaan te voeren, afgezonderd van de wereld, in kloosterlijke rust zich te wijden aan zijn kunst en haar te volmaken.
Hij werkte er iederen dag aan den kop van Hugo Verriest, aan dat fijne, edele profiel, en besteedde de grootste aandacht aan de intelligente oogen met hun wisselende uitdrukking, of aan den geestigen, gevoeligen mond. Het milde en droomerige, en toch vaak ook zoo vurige der expressie van dit zoo vergeestelijkte gezicht, trof hem voortdurend opnieuw, deed hem met rusteloozen ijver werken aan die voor hem zoo boeiende beeltenis. Verschillende schetsen en kleinere teekeningen ontstonden, eer hij het groote werk van den priester vervaardigde en geheel acheveerde.
Maar ook Kathrien, in haar echte Vlaamsche kapmantele, die zij droeg wanneer het koordekes regende, werd vereeuwigd. Al was Kathriens schilderachtige taal hem dikwijls onverstaanbaar, haar oogen die zoo vriendelijk blonken, zeiden meer dan genoeg, hoe zeer zij den schilder welgezind was.
's Avonds, warm ingestopt, gingen de priester en Toorop langs den donkeren, onverlichten weg naar Stijn Streuvels, die ver buiten het dorp woonde. Maar Kathrien gaf hun een koperen lanteerne mee, en zoo konden zij de hobbels en de keien vermijden.
In het warme, gastvrije huis van den schrijver, brachten zij menigen avond door, vroolijk koutende en gekscherende, en Streuvels, die nooit