Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 41
(1931)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina t.o. 296]
| |
a.j. kropholler: inwendige der kerk van de h.h. martelaren van gorkum, linnaeushof te amsterdam, 1928
| |
[pagina 297]
| |
De bouwmeester A.J. Kropholler
| |
[pagina 298]
| |
Het genoemde verband tusschen vorm en structuur komt voort uit de persoonlijkheid van den bouwkunstenaar, die zijn eigenaardig stempel drukt zoowel op de structuur als op de vormen. Dientengevolge beseft de beschouwer er de eenheid aan. En zooals aan een plant bij voldoende aanwezigheid van bouwstoffen dood-natuurlijk de bloemen groeien, zoo groeien uit den harmonieuzen geest van den goed onderlegden bouwmeester de scheppingen, die den evenmaat van zijn wezen weerspiegelen. Begrijpelijk is het, dat een architect als Kropholler meent, dat men maar het aangegeven beginsel toe te passen heeft, om tot een mooi resultaat te komen, omdat datgene, wat meer noodig is, n.m. het scheppende vormgevoel dusdanig natuurlijk zijn conceptie beïnvloedt, dat hij het niet als opzichzelfstaande functie bespeurt, evenals er lange tijd verliep voor het inzicht baan brak, dat onze voorstelling van de wereld door den bouw en de werking van den geest mede bepaald werd. Dat Kropholler over een zeer bijzonder vormgevoel beschikt, zal niemand ontgaan, die de façade van zijn kerk H.H. Martelaren van Gorkum, Linnaeushof, Amsterdam, beziet. Het groote steenvlak vol kleurwisseling in de baksteen, strak begrensd door den eenvoudigen omtrek, oefent een machtige werking uit, terwijl de drie ingangen, die a.h.w. dwingen om in te gaan, evenals de galmgaten, in fijne verhouding tot het geheel gevoeld zijn. Bijzonder gelukkig is het accent op den middelsten ingang, waardoor de deuren als een drieëenheid, niet als drie éénheden beseft worden. Berlage's voorbeeld bleef niet zonder invloed, maar Kropholler ontwikkelde zich verder, tot een eigen verschijning, zooals te zien is bij vergelijking met het front van de Beurs. Hierin bespeurt men duidelijk de nawerking van den Italiaansch-Romaanschen bouwstijl; men denkt onwillekeurig aan den voorgevel van de San Apollinaris in Classe te Ravenna. Talrijke vensters breken bij Berlage de geslotenheid van het oppervlak, geven het gezicht op de buitenwereld, zooals past bij de bestemming van het gebouw. Daartegenover beseft men te sterker de strenge rust in de imposante façade van Krophollers kerkgebouw, waarbinnen de menschen zich boven de moeiten en zorgen van het materieele verkeer en het baatzuchtige behartigen van het eigenbelang verheffen. Met uiterst eenvoudige middelen bereikt de architect dezen indruk, met een sober spel van verhoudingen. Men denke zich b.v. den topgevel eens hooger en steiler of de hoogte van den toren gewijzigd en men zal zien, dat het effect, zoo niet geheel verdwenen, dan toch sterk verzwakt is. Nu is hier toch duidelijk te zien, dat deze vorm zoo is, niet omdat de structuur dat aangaf, maar omdat zij zóó den architect, nadat hij zich in de bestemming van het gebouw ingeleefd had, als noodwendig voorkwam. Een zelfde nobele eenvoud heerscht in het lichaam van de kerk. De ommuring van het koor verschaft de vaste kern, waaromheen de bijgebouwtjes zich natuurlijk groepeeren, even stoort de ietwat te sterk gebroken daklijn van de hoek- | |
[pagina 299]
| |
kapelletjes door zijn opzettelijkheid. Het totaaleffect zou nog verhoogd zijn, wanneer de bouwmeester niet, om finantieele redenen, had moeten afzien van zijn voornemen, om het dak met robuste leien te dekken en het water op te vangen in goten van natuursteen, die een krachtiger werkende afsluiting voor de baksteenen muurvlakken geleverd zouden hebben, dan de ietwat schriele boeiplanken, waarmee hij nu genoegen moest nemen. Hoe een klein accent voor den aesthetischen indruk van groot gewicht kan zijn, blijkt nog eens te meer, wanneer men den toren van de achterzijde beziet. Het oprijzen zou niet zoo suggestief belichaamd zijn, wanneer de werking niet verhoogd werd door de tegenstelling met het dakje en het met natuursteen gedekte muurtje van den ingang der rijwielbergplaats, die onder den toren is gelegen. Hier is dus, zooals zoo dikwijls bij Kropholler, datgene, wat de uitvoering van een practischen eisch is, gesublimeerd tot vormschoonheid. Gaat men de kerk binnen, dan is het plechtig stemmende interieur met de sobere, doch indrukwekkende gevel in harmonie. Velen zeggen bij het zien van een spitsboog ‘Gothiek’, maar bezien zij deze kerk nader, dan zullen zij bemerken dat deze vorm weinig met de Middeleeuwsche Gothiek te maken heeft. Omstreeks 1850 werd de Gothische stijl nagebouwd en zelfs de beste imitaties uit dien tijd maken nog een dorren indruk. Kropholler verviel niet in die fout, wel bestudeerde hij de Gothiek en ontwikkelde door het in zich opnemen van de principes, volgens welke de Middeleeuwers te werk gingen, zijn bouwkundig begrip. Hij behield wat ook in deze tijden nog benut kan worden, want hij is een der weinigen van dezen tijd, die niet zoo dwaas zijn te denken, dat, wat door vorige tijden langzaam verworven en veroverd is, voor ons, die daaruit toch voortkomen, nu ineens geenerlei waarde of beteekenis meer zou hebben. Doch terwijl bij den Gothieker het accent valt op het verticale, legt Kropholler den nadruk op de breedte en behalve in den heelen opzet is dit ook, gemakkelijker, te zien aan de zuilen en hun verbinding; want zijn de Gothische zuilen hooger dan de overspannende boog, waardoor een rijzige indruk wordt gevestigd, hier zijn de zuilen laag, vaak lager dan de spitsboog, waardoor de breedte in 't oog valt en de verhoudingen meer tot de vroeg-Romaansche naderen, zooals ook het hoofdstel door het teerlingkapiteel geïnspireerd lijkt. Eigenaardig is het totaal ontbreken van alle relief in lijstwerk en van vooruitspringende randen of ringen. Een klaren en voornamen indruk maakt de natuursteen, waaruit de kapiteelen en zwikken gehouwen zijn. Er heerscht een intiem plechtige sfeer, doordat niet-te-groote ramen het licht in juiste mate doen toetreden. Hierbij valt op te merken, dat het altaar, van de kerk afgesloten met een door grooten triomfboog doorbroken wand, en door groote zijramen sterker verlicht, onmiddellijk het oog tot zich trekt. Onder de toegangen naar het plein is er ééne, die eigendom der parochie is, en dit particuliere karakter wordt logisch en natuurlijk belichaamd in het poortgebouw aan het einde van dezen weg. De krachtige hoogere gevel | |
[pagina 300]
| |
hiervan geeft een vast punt van waaruit het oog zijn reis langs de lange wanden begint en doet tevens door zijn schuinen stand de bijna loodrecht op elkaar staande vlakken geleidelijker in elkaar overgaan, zoodat een doode donkere hoek voorkomen wordt. De granieten stukken aan de uiteinden van de strekken boven de vensters en deuren verleenen een levendig en fleurig aspect aan de gevels, die telkens door de gootpijp van elkaar afgescheiden zijn, waardoor de horizontale tendens van het blanke gesteente een gepaste tegenhanger krijgt, een motief, ook door Berlage aangewend. In samenwerking daarmee onderbreken de dakkapellen het al te strakke pannenvlak en doen de huizen in het blok weer als afzonderlijkheden beseffen. Gaat men terug de stad in, dan is er gelegenheid te over om voor leelijke huizen met soortgelijke ramen en waaraan op dergelijke wijze de hoeksteenen en aanzetstukken in den gevel aangewend zijn, te bespiegelen, waarin dan toch de bekoring van Krophollers schepping gezocht moet worden, en men zal er niet aan kunnen ontkomen die charme terug te voeren op een persoonlijk gevoel voor verhoudingen, dat overal als ondertoon aanwezig, het geheel tot een éénheid bindt. Van mijn bezoek aan het St. Rosaklooster is de prachtige gang mij het helderst bijgebleven. Zeker, de voorgevel heeft ook zijn bekoring door den krachtig geaccentueerden hoofdingang. De massale geslotenheid van dit bouwdeel verschaft een soliede aanknoopingspunt, waaruit beginnen de lange rijen ramen, die door hun groepeering de inrichting van het leven erachter, het leven op verdiepingen doen beseffen, maar de kleine dakkapellen slagen er niet in de eentonigheid van het dakvlak afdoende te verbreken, terwijl het balkon links wat te pompeus uitviel, waardoor het effect van den gevel ernaast eenigszins geschaad wordt. De gang echter behoort wel tot het schoonste door de hedendaagsche bouwkunst voortgebracht. Door de in alle onderdeelen volgehouden nobele puurheid van vorm, wordt deze gang tot de materialisatie van serene gemoedsgesteldheid boven alle tribulatie en wereldsche onrust, een zielsrust, die men zich zoo gaarne in kloosters nog behouden denkt. En de middelen, waarmee deze werking werd verkregen, zijn uiterst eenvoudig en worden schijnbaar door de eischen van dit onderdeel aan de hand gedaan. Men trekt hier onwillekeurig een vergelijking met de religieuse composities van Bach, die, de leer van het contrapunt eerbiedigend, toch de klanken zoodanig melodisch en harmonisch wist te groepeeren, dat zij uitdrukking werden voor zijn diepe ontroering. Zoo is hier door de harmonie der verhoudingen en het rhythmisch opvolgen der bouwdeelen een candide, klare stemming verwerkelijkt, nog verhoogd door de lichte kleuren van den steen. Het langgerekte wordt telkens onderbroken door de gemetselde bogen, zonder dat de éénheid van de ruimte verstoord wordt. Met deze indeeling consoneert | |
[pagina LIX]
| |
kropholler: kerk van de h.h. martelaren van gorkum te amsterdam, westzijde
kropholler: raadhuis te noordwijkerhout, voorgevel
a.j. kropholler: kantoorgebouw der noord-hollandsche levensverzekering mij. van 1891 te alkmaar, voltooid 1931
| |
[pagina LX]
| |
kropholler: kloostergang van het st. rosaklooster te amsterdam
kropholler: ingangsdeur van den kloostergang, st. rosaklooster (fresco van dom. v.d. mey)
a.j. kropholler
voorgevel van het st. rosaklooster te amsterdam, voltooid 1926 | |
[pagina 301]
| |
het samenvatten tot groepen van de mooigevormde ramen en de rijen kleinere tegels, die de vloervlakte op gelijke wijze scandeeren. De troggewelven en de perspectivische werking van den vloer, versterkt door de ingelegde randen, zorgen, dat de lengtewerking voldoende tot zijn recht komt en 't is juist dit precies afgewogen zijn van alle onderdeelen, waardoor het geheel een dergelijk gevoel van volmaakte rust weet te geven. En dat dit interieur ook modern in den goeden zin van het woord, d.w.z. van onzen tijd is, blijkt wel daaruit, dat de radiatoren van de centrale verwarming volstrekt niet den indruk wekken in deze omgeving te detoneeren. Ook de vestibule, die door zijn sobere constructie en de stemmige, gedempte verlichting de ernstige strekking van het gebouw terstond bijbrengt, is een hoogtepunt in dit bouwwerk. Een beschouwing van den voorwand doet het eenvoudige en toch vaste verband tusschen de bouwdeelen opmerken; de hoeksteenen en de aanzetstukken, die de steenen van de strek gekneld houden, geven een strenge omlijsting aan de deuren, levendig van aspect door de koppen der moeren en bouten. Op de strek de zware dorpels der kleine boograampjes door rechtopstaande steenen verbonden met de rollaag, die het inschrift omlijst. Uit deze vestibule komt men in het portaal, verlicht door een sierlijk gevormd, in drieën verdeeld venster en door een monumentalen ingang toegang verleenend tot de bovenbeschreven gang. Aan dezen ingang blijkt welk een diepe indruk te bereiken is met eenvoudige middelen; de orde van het metselwerk, de lichtkleurige aanzetstukken, de gestrekte toog en de puntboog boven de deur zijn voor Kropholler voldoende om zijn vormgevoel te belichamen. En nu zullen er wel weer zijn, die beweren, dat dit niet bijzonder is, dat er wel meer van die ingangen zoo gemaakt zijn, maar dan raad ik hun aan, hier eens een foto van een soortgelijk geval uit een Neo-Gothiek bouwwerk naast te leggen. Het besef zal dan rijpen, dat hier in de harmonie der vormen, de evenmaat der bouwdeelen en de concordante proportiën een fijn besnaard kunstenaar zich heeft uitgesproken. Het spreekt vanzelf, dat de architect Kropholler ook in zijn wereldsche gebouwen aansluiting bij het verleden zoekt, de ook voor onzen tijd nog bruikbare bouwvormen behoudt en daarom de aangewezen persoon is om in de oudere steden, die door veel uit het verleden overgeblevene een typisch Hollandsch karakter bewaren, gebouwen te stichten, die eenerzijds door de principes, die zij met de vroegere architectuur gemeen hebben er bij passen en anderzijds door een nieuweren geest van het verder ontwikkelde eigen leven van onzen tijd getuigen. Daar is b.v. in Alkmaar het kantoorgebouw der Noord-Hollandsche Levensverzekering Mij. van 1891, in 1931 voltooid. Het staat op een hoek van het kerkplein en hier kan men de daareven geuite bewering toetsen. Tegen het imposante en zware lichaam van de St. Laurenskerk handhaaft zich het veel kleinere bankgebouw door zijn concise, strenge geslotenheid van | |
[pagina 302]
| |
vormen, zonder door gekunstelde nieuwlichterij er tegen af te steken. En toch zal men niet meenen voor een antieken gevel te staan, al ziet men trapjes en rondbogen. De plaatsing en de vorm der ramen zijn anders en, zonder symmetrisch aangebracht te zijn, vestigen zij door stand en onderlinge verhouding een indruk van voorname rust. Eisch voor de veiligheid van het verkeer was een leepe hoek, maar Kropholler vond déze oplossing die goedgekeurd werd, omdat ook hierbij het zicht op het gerij in de andere straat mogelijk is. Bij een dergelijke oplossing bestaat het gevaar, òf dat de pijler te licht genomen wordt en het gebouw daardoor aan vastheid inboet, òf dat hij te zwaar uitvalt en een gebouwtje op zichzelf wordt. Kropholler nu heeft Scylla en Charybdis vermeden; deze pijler verstevigt het cachet van degelijkheid, zoo gewenscht voor een bank, en is het steengeworden symbool, dat de levensverzekering met één been in het volle leven staat. Een bespreking van het inwendige zou te ver voeren, al is de bezichtiging van de directiekamer en de hal de moeite waard. Wel wil het mij voorkomen, dat het verschil tusschen de statige, gedempttonige voorhal en het schelverlichte utilitaire klerkenlokaal te groot is om deze nog als afdeelingen van éénzelfde binnenruimte te begrijpen. 't Zuiverst van stijl lijkt mij het raadhuis te Noordwijkerhout, dat op een terreinsverhooging ligt en daardoor uit de omgeving geheven wordt. De straffe belijning verleent het gebouw, zooals past, een streng-voorname houding en men doet goed hier eens een afbeelding van een 17e eeuwsche trapgevel b.v. van de stadstimmerwerf te Leiden naast te plaatsen. Terstond zal dan in 't oog springen het onderscheid tusschen de gezellig en intiem aandoende Oud-Hollandsche architectuur met de vooruitspringende lijsten, sluitsteenen en dekstukken en de rustige hoogheid en strakke geslotenheid van den modernen gevel. Steken in het Alkmaarsche huis de dekstukken der trappen buiten het vlak, hier komen alleen de dorpels der kozijnen naar voren, wat dan nog voor de waterkeering dringend geboden is. Machtig stijgt de ongebroken hoeklijn omhoog, te sterker werkend door het contrast met het horizontale dekstuk van de trapmuur en de massieve goot en door de herhaald inspringende zijkanten, die voor het hecht verband met de muren zorg dragen. De ingang, de hal en de raadzaal zijn sober en toch indrukwekkend en geven aan het raadhuis, waar toch nog altijd voor de geheele gemeente belangrijke handelingen verricht en besluiten genomen worden, een sfeer van ernst en luister. Moge het werk van dezen zeldzaam begaafde er toe bijdragen het inzicht te doen postvatten, zoowel bij vakman als bij leek, door Van Gogh uitgesproken in deze woorden: ‘Bijna niemand weet, dat het geheim van mooi werk voor een groot deel goede trouw en oprecht gevoel is.’ |
|