| |
| |
| |
De Janko's
door M.H. Székely-Lulofs
WE hadden Janko en zijn vrouw cadeau gekregen met Chineesch Nieuwjaar. De eeuwig glimlachende en buigende, vette Chineesche kruidenier had hen ons gebracht met het kennelijk doel, ons een overvloedig middagmaal te verschaffen. Maar aangezien Manilla-eenden nu eenmaal taai en oneetbaar zijn, zweefde dit zwaard van Damocles boven hun hoofden weg en genoten zij een onbekommerd bestaan tusschen de kippen en hun haan en Monnet, de aap, die zijn paal naast het kippenhok had.
Janko was een práchtexemplaar: het breede, platte lijf glanzend zwart met donkere nuancen van paars en groen op den rug; de buik donzig wit; de hals en de kop ook wit, aan zijn donkergrijzen snavel en om zijn oogen, oranje-roode knobbels. Janko was een waardige Manilla, forsch, ernstig, gentlemanlike en intelligent.
Daarentegen was mevrouw Janko klein van stuk, bekrompen en onbeschrijfelijk burgerlijk. Kwaadaardig burgerlijk en in haar kwaliteit van wijfje, van de meest destructieve soort. Van die soort, die van den geduldigsten, edelmoedigsten, meest gentlemanliken man, een opvliegenden, nijdasserigen ploert maken. Mevrouw Janko was nog jong, maar nonchalant op haar uiterlijk. Ze was geheel wit. Niet zacht, donzelig wit, zooals Janko's breede schuit-buik, maar groezel-vuil en ongesoigneerd. En hoe makkelijk was het voor haar geweest, om er aantrekkelijk uit te zien! Als zij zich eens zoo smetteloos rein had gemaakt als Janko het zich elken dag deed! .... Hoe mooi was dan haar fel gele snavel en hoe èrg voordeelig waren dan de hel roode knobbeltjes om haar lichte blauwe oogen geweest, als vreemd en origineel-gedragen bloedkoraal.... Maar mevrouw Janko was een onverschillige, slonzige, ònwijfjesachtige vrouw! Het kon haar niet in het minst schelen, dat zij onder de kippenrekken sliep en dat 's nachts de kippen haar oneerbiediglijk bevuilden. Het liet haar koud, dat soms een rat door haar veeren neusde en er een paar van kneusde, die dan scheef tegen de richting in, dwaas overeind staken.... Als om zes uur 's morgens de dag zijn volle licht had en de deur van het hok werd opengedaan, dan trad altijd Janko het eerst naar buiten: kalm, waardig met de zelfbewustheid van een pas ontwaakten burgemeester. Hij hief dan zijn kop naar den hemel, becritiseerde in gedachten het weer, strekte zich op eens, rekte zijn wijde vleugels en klepperde er het stof en het zand uit. Dan, vergenoegd zich schurkend, wandelde hij naar zijn badkamer, een vrij diepe plas achter het hok en begon zorgvuldig zijn toilet te maken. Hij dook met zijn grooten kop onderwater, waschte zich, besnavelde zich peuterend in zijn borstveeren, en streek zich vleugels en rug
| |
| |
glad tot die glommen als een pas geboend meubelstuk. Al dezen tijd was hij zonder eenige opmerkzaamheid voor mevrouw Janko; niet, dat hij haar met beleedigende nonchalance behandelde, maar ongeveer zóó als een raszuivere gentleman, die niet ongekamd en ongeschoren voor zijn familie verschijnt. Hij keek dan ook met geen oog naar mevrouw Janko, die humeurig en verslapen uit het hok waggelde, bleef staan en met scheef gehouden kop en domme, argwanende oogen den hemel begluurde; dan nukkig den kop terugduwde onder een vleugel. Zoo dutte zij nog even door tot Monnet haar in de gaten kreeg. Monnet had een vreeselijken hekel aan haar. Zóó een hekel, als de meeste mannen hebben aan filistreuze, onsmakelijk-uit-ziende en temperamentlooze vrouwen. En hij uitte deze antipathie door stiekem naar mevrouw Janko te sluipen, haar eens onderzoekend en met duidelijken afkeer op den verdraaiden goren nek te bekijken en dan ineens met een onverwachten sprong tegen haar aan te springen, zoodat ze met een verschrikt geluid en beduusd wiekende vlerken een paar meter den tuin in rende, om dan verstoord en kwaadaardig haar scheefgehouden kop naar Monnet te keeren en hem een moment aan te staren met haar nijdige waterblauwe oogen.
Elken ochtend gebeurde dit zoo en elken ochtend kwam mevrouw Janko er wéér door van haar tramontane. Hijgend en in zich zelf sputterend, met ruziezoekerig beweeg van haar onbeduidend hoofd, toog ze dan naar den plas. Daar dompelde ze even onder, streek haastig en zonder eenige coquetterie een paar dwarse veeren glad en waggelde dan mee met Janko, die inmiddels opgepoetst, als een dandy voor een boulevard-wandeling op haar stond te wachten en haar met verliefd sissende en heesche stem wat toefluisterde. Mevrouw Janko had nòg een groot gebrek; het gebrek, dat veel temperamentlooze vrouwen hebben: ze begreep volstrekt niet, wat erotiek beduidt. En daarom had ze voor Janko's opgewonden liefdesbetuigingen dan ook niet anders dan een ongeduldigen, minachtenden blik uit haar water-blauwe oogen. Net of ze heelemaal niet begreep, waar Janko op doelde, schommelde ze naast hem den tuin door, haar breede gele pooten een beetje naar binnen als ze liep.
Janko putte zich uit in hoffelijkheid, redeneerde met heftige kopbewegingen en nerveus heen en weer wiegelende staartveeren; snebbelde in een goot en wees haar een paar delicatessen. Mevrouw Janko boog af en toe eens haar kop schuin en gluurde argwanend naar haar levendigen echtgenoot. Ze wist precies, hoe dat af zou loopen! .... Eerst een paar liefkoozerige zoenen met zijn snavel: zijn poging om haar wat verliefdheid af te troggelen. En dan, als ze zich verzette en wegliep, de wilde jacht om de bediendengebouwen, rondom het kippenhok, tot ze eindelijk amechtig en half bezwijkend aan hartkloppingen, neerzeeg en zich onderwierp aan de bepalingen van de victorie, die altijd aan Janko's zijde was. Dit was het moment, waarop Monnet onder
| |
| |
krijschend op-en-neer springen luide zijn voorkeur voor Janko betuigde en met duidelijke ‘Schadenfreuden’ mevrouw Janko begroette als zij door Janko vrijgelaten, verontwaardigd sissend langs zijn paal den tuin in liep. De rest van den dag waren de echtgenooten het volkomen met elkaar eens; exploreerden de omgeving en doken 's avonds tegen schemerdonker gehoorzaam op voor de kippenhok-deur.... Tevreden begaven ze zich terruste, als een verstandig echtpaar, dat weet te geven en te nemen: Janko, dat zijn vrouw geen schijn van wuftheid bezat; mevrouw Janko, dat haar man deze eene vervelende morgen-hobby had....
Maar er kwam een tijd, dat mevrouw Janko ging eieren leggen. Janko interesseerde zich wel voor dit geval; voornamelijk doordat zij op het gebied der liefde wat toeschietelijker werd. Hij hielp met zijn snavel het drooge gras in het nest omwoelen en vaak stond hij haar aandachtig te bekijken, terwijl zij droomverloren en toegewijd haar ei legde, in den allervroegsten morgenstond. Mevrouw Janko legde zeven eieren. Twee dagen daarna werd ze broedsch. En dit nu was dan iets waar Janko heelemáál niet op gerekend had! .... Tevergeefs bleef hij de eerste dagen bij den waterplas op haar wachten, om dan gewichtig, maar toch een beetje geërgerd naar het hok terug te gaan en haar te zoeken. Verbaasd stond hij dan voor de oude kist, waarin zij het nest gemaakt hadden en oreerde nadrukkelijk tegen haar. Maar ditmaal legde hij het tegen zijn vrouw af. Ze antwoordde hem niet eens. Met zelfbewuste, bijna tergende stilzwijgendheid keek ze hem een paar maal aan en bleef zitten, breed en plomp.
Eerst berustte Janko. Net als alle andere mannen, zei hij optimistisch tegen zichzelf, dat het maar ‘een bui was’ en dat ‘het wel spoedig zou overgaan’. En met prettig superieur gevoel, dat hij géén vrouw was met ‘zulke buiïgheden’, kuierde hij door den tuin, smoezelde wat met een paar jonge hennetjes, die een beetje gek tegen hem deden en verbracht zijn dag tusschen de groenbemesters van de jonge rubberaanplant en langs de slootranden, waar hij allerlei lekkers opdeed. Zoo vergingen de eerste dagen. Maar mevrouw Janko blééf volharden bij haar zonderling gedrag. Ze werd zelfs met den dag erger. Alleen om te eten kwam ze een keer van het nest. Ze waschte zich niet eens meer, zag er met den dag smeriger en groezeliger uit, wat ook wel een beetje de schuld van de kippen was, die 's nachts boven haar sliepen.
Janko verloor nu den moed geheel. Een man verdraagt nu eenmaal slecht een bedlegerige vrouw. Hij had weinig belangstelling voor zijn omgeving. Weliswaar soigneerde hij zich met dezelfde zorg, want dat zat hem in het bloed, maar dan bleef hij hokken in een gangetje tusschen twee bediendenkamers in, vouwde knorrig zijn nek op tot een platgedrukte Z.... en mokte daar den heelen dag. Niemand bekommerde zich om hem en zijn stemming werd meer en meer melancholiek en misanthropisch. Stug en norsch verzonk hij in de naargeestige gedachten van een man, die plotseling door het noodlot
| |
| |
geheel uit zijn koers is geslagen en zich tekortgedaan, geminacht en verwaarloosd voelt. En zooals dit bij normale mannen pleegt te gaan, sloeg op zekeren dag zijn moroze stemming plotseling om in een woedeaanval. Hij stormde op de kist af en ziende, dat zijn vrouw net even afwezig was, woelde hij razend in het stroo, wipte in de kist, trapte de eieren door elkaar, tokte met zijn machtigen snavel op de al broos geworden schalen, zoodat van de zeven eieren er drie braken. Een er van was al sinds langen tijd gebarsten geweest en een geduchte stank verspreidde zich in het hok. Dit bekoelde hem zichtbaar. Op dit moment kwam de niets vermoedende mevrouw Janko terug. Onmiddellijk zagen haar venijnige, bedillerige oogjes wat hij aangericht had en als een furie vloog ze op hem af, hem pikkend en met de vleugels slaand. Onder heesch gesis joeg ze hem uit de kist en trad in haar zenuw achtigheid nog een ei kapot. Toen, ondanks den stank, zette ze zich resoluut op het nest en stak nog even den kop over den rand van de kist om te zien of de bruut al verdwenen was.
De bruut verviel van dien dag af in een totale onverschilligheid. Hij keek niet meer naar zijn vrouw om, maakte af en toe een niet ernstig gemeend grapje met een hennetje en vatte het leven philosophisch op.
En toen, terwijl hij eigenlijk al zijn heele huwelijk begon te vergeten, verscheen daar ineens moeder Janko met drie kinderen. Moeder Janko, onuitsprekelijk vies en òntoonbaar, maar triomfantelijk en onzinnig angstvallig voor de drie gele donzen dingen, die kwiek en rap om haar heen tripten. Waakzaam hoedde zij ze voor Monnet's nieuwsgierigheid en als hij maar even in de buurt kwam blies zij zich op tot zoo'n orkaan van kwaadwilligheid en offensie, dat Monnet wijselijk boven in zijn paal kroop en vandaar uit met onmiskenbare verstandhouding en deelneming Janko aankeek.
Van dezen dag stamden de hernieuwde achtervolgings-rennen om de bijgebouwen en het kippenhok.... tot hernieuwde hevige verontwaardiging van mevrouw Janko. Maar verder heerschte er in de Janko-familie een volkomen eendracht. Uit gebrek aan andere verstrooiïng interesseerde Janko zich meer voor zijn kroost dan normaal de gewoonte van nieuwe vaders is. En gezamenlijk waggelden zij door de steeds hooger opwoekerende groenbemesters en gezamenlijk hielden zij strooptochten langs de goten en de slooten.
De drie gele donzen dingen bleken twee meisjes en een jongen te zijn. De meisjes werden afgietsels van moeder Janko. Ze waren ook wit, alleen hadden ze een paar donkere plekken, die van hun vader stamden. Verder hadden ze precies dezelfde belachelijke lichte blauwe oogen als hun moeder; dezelfde bleekgele pooten en snavel, dezelfde ongracielijkheid. En, naarmate zij ouder werden, dezelfde uitgesproken burgerlijkheid, kwaadaardigheid en frigiditeit. De jongen was geheel een kleine Janko. Een keurig dandy'tje waaraan je kon zien hoe hij op later leeftijd zich zou ontwikkelen tot een breed en forsch man.
| |
| |
Er was een innige verstandhouding tusschen moeder en dochters; immers eenzelfde verbond vereenigde hen tegen de twee anderen: de zelfverdediging tegen de erotiek. Want toen de dochters op zoo'n leeftijd kwamen, toonde Janko zich een geweldige lady-killer aangezien hem in zijn wetten en verordeningen nòch in zijn morale opvattingen een restrictie aan hartewenschen was opgelegd. Hij vond niets natuurlijker dan een volmaakt behagen te scheppen aan de bloeiende jeugd van de beide meiskes. Ook in den jongen Janko begon een dergelijk behagen te ontwaken en zelfs een zekere nieuwsgierigheid jegens de vrouw des huizes, maar hij spreidde nog niet de hardnekkige hofmakerij ten toon van zijn vader.
* * *
Zoo verging de tijd....
Vader en moeder Janko werden een dagje ouder. Janko's glanzende veerenpracht werd iets valer, alsof er een schemer van aankomende grijsheid overheen lag. Moeder Janko was dik en lui geworden en bemoeide zich zelfs met haar kroost nog maar weinig. Destemeer belangstelling toonde Janko in de twee dochters. Hij bleef dezelfde cavalier van oudsher en de beide meisjes waren ook werkelijk af en toe wel te vinden voor zijn hoofschheid: ook voor hen beiden naderde de tijd van eieren leggen en broedschworden.
Om harentwille was de sympathie tusschen de beide Janko-mannen sterk bekoeld. Want de jonge Janko moest nog steeds het veld ruimen aan den ouden, die physiek veel sterker was, hoewel heel diep in hun hart de meisjes den jongen liever mochten....
Een zonnige morgen straalde haar gloed neer op de rankende groenbemesters, wier blâren slap en verwelkt neerhingen. De slooten lagen half verdroogd. Het had al drie weken niet geregend en dit gebrek aan water maakte de heele Janko familie een beetje prikkelbaar.
Verveeld staarden zij, op een rijtje naast elkander staand, naar den zengenden vaal blauwen hemel.
En toen opééns, kreeg de kleine Janko een dwaze gedachte in zijn hoofd. Hij liep op mevrouw Janko af, knauwde haar in den nek en gedroeg zich méér dan ungentlemanlike. Maar mevrouw Janko's ontoeschietelijkheid was er met de maanden niet op vooruit gegaan. Dat wist de oude geslepen Janko al lang; daarom had hij zich ook uitsluitend, den laatsten tijd, bij de bruidjes gehouden. Alleen de jongen wist van deze zaken nog niet veel af. Vandaar deze dwaze daad!
Mevrouw Janko echter ontworstelde zich aan hem en begon hem hevig kwekkend de les te lezen. Even hoorde de jongen beduusd toe, maar dan ineens ontwaakte een geweldige woede in hem. In zijn matelooze onbeheerscht- | |
| |
heid toonde hij zich een waardig lid van het moderne geslacht. Hij vloog op de kwekkende mevrouw Janko af; ranselde haar met zijn sterke vlerken, duwde haar met zijn geduchten snavel neer en trapte met zijn breede pooten op haar rug. Hij mishandelde haar eenige minuten onder het oog van de ontstelde meisjes en van den rustig toezienden Janko. Het ontzettend leven, dat hij maakte en ook de hulpkreten van mevrouw Janko schrikten de kippen op, die begonnen te kakelen en te krieuwen. De haan hief bedachtzaam zijn speurenden kop, met roodaanzwellenden kam.... En Monnet krijschte en rukte aan zijn ketting.
En toen dolf mevrouw Janko nog eenmaal in haar leven het onderspit. Ademloos, bitter vernederd resigneerde ze....
Een poos later wandelden de beide Janko's in vernieuwde eensgezindheid de helling van een heuveltje op. Ernstig, waardig en zelfbewust liepen ze daar naast elkaar: de oude en de jonge man, die nu van het leven beiden evenveel ervaring hadden.
En in het dalletje, bij den verdrogenden sloot, bleef mevrouw Janko woedend en ontdaan kwebbelen met haar beide dochters, die haar onder heftig kopbeweeg gelijk gaven en telkens met schuin gebogen hoofden en verontwaardigde waterblauwe oogen omgluurden naar de ploertige mannen, die ganschelijk onverschillig doorkuierden, zóó, alsof ze een dure Havanna rookten en die buitenmatig genoten....
|
|