| |
| |
[pagina t.o. 1]
[p. t.o. 1] | |
max beerbohm
the insurgence of youth
she: ‘what i say is: it's a.... putrid shame that europe should be run by a gang of.... old beavers without an idea or an ideal between 'em. if i'd my way, i'd hoick 'em all out of their.... billets, and then there might be some hope for the nations.’
he: ‘i think you're.... well right.’
(uit: observations, uitgave wm. heinemann lmt., londen)
| |
| |
| |
Max Beerbohm
door Cornelis Veth
DE geheel aparte plaats, die Max Beerbohm, schrijver en caricaturist, en in beide hoedanigheden vooral satiricus, onder de Engelsche intellectueelen inneemt, is hem niet alleen, maar toch ook, aangewezen door zijn levensomstandigheden. Hij heeft in de laatste twintig jaar slechts geschreven en geteekend, wanneer hij daartoe lust en inspiratie gevoelde, hij is nooit gedwongen geweest, actualiteiten te behandelen binnen den tijd, waarin het nog actualiteiten waren, hij woont buitenslands, hij is erkend en ostentatief een amateur, die ontsnapt aan artistieke wetten, hij behoort tot de society, zonder gedwongen te zijn in haar midden te leven. En ten slotte neemt hij geen notitie van eenig reproductie-procédé; hij maakt gekleurde ‘teekeningen.’
Maar er zijn ook dieper liggende eigenschappen, die ‘Max’ maken tot wie hij is, tot een unieke figuur onder de schrijvers en caricaturisten, wiens gemis aan virtuositeit meer dan vergoed wordt door de wijsgeerigheid van zijn critiek en de geniale raakheid van zijn formuleering.
Men herinnere zich in de eerste plaats dat hij in de ‘nineties’ debuteerde. Hij was even oud als de vroeg gestorven Aubrey Beardsley en is thans, met den fijnen portretteekenaar Will Rothenstein, een der weinige overlevenden van hen, die toen al épateerend hun naam hebben gemaakt. Hij schreef in ‘The Savoy’ en andere ephemere publicaties der jongeren van dien tijd, gemaniëreerd, maar altijd geestig. Hij was de opvolger van George Bernard Shaw als tooneelcriticus van de Saturday Review, en wel van 1898 tot 1910. Shaw schreef toen ter introductie van zijn opvolger:
‘The younger generation is knocking at the door; and as I open it there steps spritely in the incomparable Max.’-
Ik zal hier niet over de eigenlijke litteraire werkzaamheid van Beerbohm spreken, slechts over de litteratuur die zijn onderschriften bij zijn caricaturen, vooral in later tijd, ongetwijfeld zijn. Een paar typische aanhalingen mogen volstaan om de origineele, eenigszins paradoxale geestigheid en de brutaliteit van zijn schrijven als jongeman te laten zien. Hij had toen in hooge mate wat ‘cheek’ heet. Maar in die brutaliteit was een soort gratie.
‘To give an accurate and exhaustive account of that period (1880) would need a far less brilliant pen than mine.’
Van Shaw zegt hij ergens: ‘If his judgments are scatter-brained, he has, at any rate, brains to scatter.’
De, lang vóór hem beroemde acteur Sir Herbert Beerbohm Tree was zijn oudere halfbroeder. In een interview vertelde Max dat hij een boek zou schrijven: ‘The Brothers of Great Men.’
| |
| |
‘You are a brother of Mr. Beerbohm Tree, I believe?’ zei de interviewer.
‘Yes, he is coming into the series.’
Over branden in Chicago: ‘And indeed, it must be splendid to see those twenty-three story buildings come crashing down in less time than was required to build them up.’
Holbrook Jackson heeft den vroegeren Max Beerbohm voortreffelijk gekarakteriseerd toen hij zei: ‘He is the spirit of urbanity, he is town. He is civilisation conserving itself and laughing at itself. His laughter is always Meredith's laughter of the mind.... He is, in short, a dandy.’
Voor zoover ik Max Beerbohm's geschriften las, lijken mij de parodieën, die hij onder den naam ‘A Christmas Garland’ publiceerde, het best. Die parodieën zijn waarlijk fijne en diepe critieken. Hij laat daar de onwaarschijnlijkste menschen over het Kerstfeest schrijven, b.v. George Moore, den naturalist en navolger van Zola. Hij ziet kans een zoo neutrale en weifelendwelwillende levensbeschouwing als die van Galsworthy te parodieëren in het gesprek van twee echtgenooten over de vraag of men wel nuttig werk doet door voor eenige vogeltjes kruimels te strooien.-
Zijn vroegere, zeer precieuse en wat oploopend-origineele stijl werd indertijd veel door ‘Punch’ bespot, met welk blad hij altijd een beetje overhoop heeft gelegen. Om Beerbohm heen heeft zich een kring van niet altijd taktvolle vereerders gevormd, waarvan Bohun Lynch, die zijn biografie (als zoodanig tamelijk vaag) schreef, de aanvoerder mag heeten, en de aanmatigende toon van deze côterie dreigt weleens ons te doen vergeten welk een bijzonder talent hij is en hoe heilzaam zijn satire kan zijn.
De definitie ‘dandy’ slaat overigens nauwelijks meer op den tegenwoordigen Max Beerbohm die steeds breeder in zijn belangstellingen, sympathieën en critiek geworden is. Wat den caricaturist betreft, is de zuiver grafische beteekenis van zijn werk misschien wat verminderd naarmate de conceptie en de onderschriften van zijn prenten belangrijker en geestiger zijn geworden. Hij teekent minder origineel, zeker minder zonderling dan vroeger, maar zijn ideeën hebben erbij gewonnen.
Ik heb vooral schilders en teekenaars met eenige spijt de vergelijking hooren maken tusschen het teekenwerk in dien tijd, toen hij zijn ‘Caricatures of twenty-five Gentlemen’ publiceerde en het tegenwoordige. Het waren toentertijd wonderlijke figuren, waaraan weinig menschelijks was, een soort van formules, waarbij de vorm van een schedel, zelfs van een haardos, de snit van een kostuum, een kin, een neus tot uitgangspunt waren genomen voor een samenstel van lijnen, dat met de natuur weinig meer te maken had. Hij ging in dat abstracte veel verder dan zijn schitterend voorbeeld: Carlo Pellegrini (‘Ape’) die voor het blad ‘Vanity Fair’ zooveel mooie charges had geteekend. De caricaturen van die 25 waren, volgens veler opinie, werkelijk als zoodanig belangrijker dan het latere,
| |
| |
mindere buitensporige werk, met de geestige, maar soms te uitvoerige en te overwegende onderschriften. Ik voor mij ben geneigd, als geheel, artistiek gesproken, de albums ‘The Poets' Corner’ en ‘Rossetti and his Circle’ het best te vinden, omdat in die beide zoo dikwijls op zijn excentrieke, pseudo-naïeve, maar geraffineerde wijze de intellectueele en aesthetische sfeer is uitgedrukt. Nergens heeft, dunkt me, de caustieke intellectueel en ironische aestheet Beerbohm zich treffender en met minder middelen uitgesproken dan in de compositie, de lijn, de kleur van dien Omar Kayam op het tapijtje ‘and thou behind me singing in the wilderness;’ in dien Wordsworth - zooals hij in den regen bij het vlakke, troostelooze meer het landelijke kind ondervraagt; in Tennyson, die koningin Victoria in een kille, saaie, plechtstatige zaal zijn ‘In Memoriam’ voorleest, of Dante die een Oxfordsch Don ontmoet. Noch heeft iemand, ook de latere Beerbohm niet, de karakteristieke deugden en gebreken van een kunstrichting geestiger en raker doen uitkomen dan hij het in de bonte, stuntelige maar synthetische, plomp maar boeiend gecomponeerde, simpele maar rijke platen van zijn ‘Rossetti and his Circle’ deed. Men houdt nooit meer van Beerbohm dan hier, waar hij zijn bijna lucide gave toont om den humor op te roepen van een situatie of een combinatie zooals die merkwaardige tijd ze zoo ruimschoots opleverde: waar hij zich de ontmoeting voorstelt tusschen den blagueerenden en poseerenden Whistler met den norschen, hoekigen, straf-ernstigen Carlyle, van Ruskin den onplooibare met Rossetti's joviaal model, of den van levenslust tintelenden Meredith het gewijde interieur van den droomerigen Rossetti laat binnenstormen, of dezen laatste arm in arm doet wandelen met het blufferig Manusje van alles, den journalist George Augustus Sala, of via John Morley, den leider der Prae Raphaelieten kennis laat maken met een
stijf, bedeesd, door en door cerebraal heer: John Stuart Mill, of den geslaagden wereldling Lord Leighton tot de in een sloffen afgezakten broek gestoken, uitgestrekte beenen van Dante Gabriël een vergeefsch pleidooi laat houden voor een wat meer zich laten gelden in society en maatschappij, of ten slotte den armen gewichtig doenden bijlooper Hall Caine, zwaar van paperassen, uit dit heiligdom van hooggestemden laat wijzen door den criticus Watts Dunton.
Dit wonderklaar inzicht in den humor van allerlei tegenstellingen, die ongeëvenaarde gave om deze tegenstellingen te ontdekken, maken Beerbohm's commentaren tot den dag van heden zoo verrassend en zoo pikant.
Inderdaad meen ik, in tegenspraak met hen die den vroegeren Max Beerbohm boven den lateren stellen, dat die gemaniëreerd-overmoedige geest van de ‘nineties,’ waarin wat ik wil noemen iets veredeld-studentikoos lag, - die geest die den schrijver tot een ‘Defence of Cosmetics’ prikkelde, en den caricaturist tot een soort geestige hanepooten, in belangrijkheid achterstaat bij dien van zijn tegenwoordige satire. Blague, hoe
| |
| |
aardig ook, kan nooit evenveel waard zijn als een spot die de kern der dingen raakt. Hetzelfde geldt voor de twee soorten van caricatuur, waarvan de eene een frappante grafische (meer of minder kaligrafische) vondst moge zijn, en de andere de tekortkomingen van den teekenaar duidelijker verraadt, omdat hij dichter bij de natuur blijft, maar waarvan toch de laatste een vollediger en tevens dieper karakteristiek geeft van het model. En ik meen dat die latere caricaturen van Beerbohm, ook als teekening en afgezien van de soms buitensporig-uitvoerige onderschriften, (ware monologen en dialogen) meer van de personen zelf en hun sfeer vertellen dan een charge alleen kan doen. Er is tegenwoordig een neiging (samenhangend met den cerebralen eerbied voor vernuft en ook met den honger naar sensatie) om de schrale heftigheid te stellen boven de lichte maar rake treffers van een bezonnen oordeel, en het is geen geringe verdienste van ‘Max’ en geen gering blijk van zijn onafhankelijkheid, dat zijn satirieke gaven zich tegen die tendens in hebben ontwikkeld. Ofschoon nog dikwijls zeer geoutreerd, werden zijn caricaturen meer dan vroeger portretten, zijn teekeningen werden daardoor minder origineel, of.... excentriek, het is in de expressie meer dan in den vorm, en nog meer in de sfeer, dat wij de pointe moeten zoeken. De pointe, die bij deze puntige geestigheid nooit mankeert.
In twee van zijn laatste bundels: ‘Things New and Old’ en ‘Observations’ treedt Max Beerbohm meermalen buiten het terrein dat vroeger wel vooral zijn belangstelling had: de wereld der intellectueelen en kunstenaars.
Een stuk politieke geschiedenis ligt bijvoorbeeld besloten in de negen prenten, die te zamen ‘Tales of three Nations’ heeten. Men ziet er Engeland, Frankrijk en Duitschland in hun onderlinge verhouding, in verschillende perioden. Eerst een reusachtig Frankrijk, een Napoleon met de trekken van een arend, en een nederig buigend, ongewapend Duitschland, klein. Achter een lessenaar, waakzaam, met een zwaard bij zich, zit de koopman John Bull. Dat zijn de eerste jaren der 19de eeuw. Dan komt 1815. De anders waarlijk niet chauvinistische teekenaar geeft hier Engeland als een grooten Wellington, die Frankrijk bij den kraag pakt, een klein Pruisisch grenadier komt met veel koude drukte helpen. In 1840 is Frankrijk de zelfvoldane Prud' homme. Engeland weer waakzaam achter zijn lessenaar, Duitschland, met een kalotje op het lange haar, rookt een pijp en filosofeert. 1860: Een opgeblazen Frankrijk, een Duitschland dat begint zich te voelen, een intusschen dikker geworden John Buil, ongerust, altijd nog aan zijn schrijfbureau bij zijn boekhouding. Na '70: Duitschland groot, geweldig borst-opzettend, Frankrijk verarmd, ingeschrompeld, wrokkend, John Bull nog dikker, met nog meer kasboeken op zijn bureau. Begin 20ste eeuw: Frankrijk weer gegroeid, militant, Duitschland arrogant maar
| |
| |
max beerbohm
reciprocity
dame europa: ‘and now, young man, now that you've bought up all my art products, i shall be happy to acquire all yours; and i am willing to pay a generous price.’
brother jonathan: ‘name it, marm.’
dame europa: ‘twopence-halfpenny.’
(brother jonathan is slightly hurt, but, like a sensible fellow, closes with the offer).
(uit: things new and old, uitgave wm. heinemann lmt., londen)
| |
| |
max beerbohm
mr. a.s.m. hutchinson, much embarrassed
success! so this was she! in his youth he had often dreamed of her; but he had not imagined her quite like this. this was she! success!
(uit: things new and old, uitgave wm. heinemann lmt., londen)
| |
| |
argwanend, Bull nog dikker, eenigszins opgeschrikt. In 1914 is Duitschland één groote dreigende bajonet, waarop de anderen lostrekken. - In 1919 dicteeren de beide overwinnaars samen aan een kaal, deemoedig Duitsch burger hun voorwaarden; in 1923, een Duitschland, hongerig en in lompen, gemolesteerd door een aanmatigend Fransch soldaat, met de teenen door zijn laars, een Engeland dat zich gereed maakt om in te grijpen. Alle drie zijn broodmager, en de dikke boeken op de schrijftafel zijn vervangen door een stapel acten.
Ook nu nog heeft Beerbohm in zijn teekening grove fouten en veel onbeholpens, onbegrijpelijk slecht is soms de aanhechting en de plaatsing van armen en beenen, en heel dikwijls hebben mouwen en broekspijpen veel van kussens. Maar daarnaast staan allerlei subtiliteiten van expressie en tal van vondsten die zoo'n teekening tot een soort boeiende lectuur maken.
Misschien heeft niemand met minder woorden en in simpeler uitbeelding zulke rake dingen over de tegenwoordige cultuur gezegd. Zijn twee teekeningen ‘English Fiction ancient and modern’ zijn een kostelijke satire op de veranderde ethiek in de Engelsche litteratuur.... die het leven weerspiegelt.
Eerst ziet men den romanheld uit de ‘Victorian Age,’ een breedgeschouderd, ernstig man met bakkebaarden en een krullebol, een wilskrachtigen frons en een energieke kin, zich met geweld af keer en van het zedig dametje met haar lange wijde rokken, haar huishoudelijk schortje en haar meisjesachtig kopje tusschen kurketrekker-krullen. Het is ‘The Hero trying to control a guilty passion.’ Men herkent de gepassioneerde, door de moraal meer of minder in bedwang gehouden helden, van Mr. Rochester in Jane Eyre af. Dan, de tegenwoordige tijd. ‘The hero trying to muster up a guilty passion.’ Het schrale, anemische ventje, vroeg-kaal, met ingevallen borst, schroeft zich met alle geweld op, zijn geheele cerebrale immoraliteit acht het aan zich zelf verplicht om het zich bijna aanbiedend bobby-harig, bloothalzig, kortgerokt, en slanklijnig, vrijpostig vrouwtje tegenover hem niet te respecteeren. Een aanval op het moderne die stellig niet geheel onverdiend is, al generaliseert hij te zeer en negeert b.v. den sportieven kant van de nieuwe generatie. Maar smadelijker kon de terechtwijzing van een geslacht dat alles geoorloofd acht, wel nauwelijks zijn.
Bijtend is ook het sarkasme dat Rusland treft: ‘Communist Sunday School’ heet de prent. Een magere, dweepzieke schoolmeester met lange haren staat voor de klas. Aan den muur hangen de portretten van ‘Attractive Trotzky’ en ‘Lovely Lenin.’ Het onderschrift luidt: ‘Pupils learning that they must not shrink from shedding blood in order to achieve starvation.’
Nu Amerika al de Europeesche kunstschatten opkoopt, wil Mevrouw
| |
| |
Europa als tegenbeleefdheid alle Amerikaansche kunst overnemen, en een royalen prijs betalen: two-pence half-penny.
Ook in ‘Observations’ vinden we enkele briljante zetten. De staatsman van vroeger maakt zonder aanspraak op honorarium een vlakke maar trouwe bewerking van de klassieken, in Engelsche hexameters.
De staatsman van heden schrijft, of liever dicteert aan zijn typiste, voor 75 pond sterling per regel, zijn memories onder den titel ‘Men I've been up Against’ voor the Sunday Rumpus, - stijl en spelling worden op het bureau geretoucheerd. De deftige, plechtige geleerde op de eerste afbeelding, die van de politiek vacantie neemt in de litteratuur (type Gladstone en Morley) en de schreeuwige demagoog in zijn hemdsmouwen ijsberend en de politiek nog eens ter dege exploiteerend, krasser en eenvoudiger kon de tegenstelling tusschen den Britschen staatsman van toen en nu niet gegeven zijn.
Ook hier, als in de litteratuur, zijn de sympathieën van dezen zestiger blijkbaar voor het verleden, ook al is hij niet blind voor den muur, die tusschen de vormelijke geestesaristocratie van het eerste type staatsman en het volk stond. Van de beide regeerders zal elkeen den professoralen man der abstractie toch nog boven den bruten realist stellen. Van nog algemeener toepassing is de treffende teekening ‘Civilisation and the Industrian System.’ De beschaving, een verfijnde vrouw, gruwt blijkbaar van het monster aan wien zij gekoppeld is, een bestiaal wezen zonder hals, met een vooruitstaanden buik. Als het er alleen om te doen is ‘het industrieële systeem’ er weerzinwekkend te doen uitzien, dan is de teekenaar daarin ten volle geslaagd, maar het komt mij voor dat deze personificatie niet zoo gelukkig is als Beerbohm's allegorische vondsten gewoonlijk zijn, want dat deze kruising van poen en bruut, met trekken van het nijlpaard en van het zwijn, met een briljanten ketting om den korten, vetten nek en een glanzenden steen op den buik, deze klomp vleesch, nu juist de vermechaniseerde industrie moet voorstellen, lijkt mij niet te verdedigen. Is zij niet eer enkel skelet? ‘You took me for better for worse’ zegt deze onsmakelijke echtgenoot.
John Bull, een vermagerde en verouderde, in slaphangende kleeren, komt den dikken Jonathan, die hem onverschillig den rug toekeert, weer een cheque aanbieden op afrekening. ‘It 's only me’ zegt de arme bloedverwant, en voegt er aarzelend het verzoek aan toe om een beetje vriendelijk en tegemoetkomend met hem te willen praten, want dat zou zoo'n goeden indruk maken op de buren. - Dit is wel een heel harde waarheid. De nieuwe generatie, ditmaal vertegenwoordigd door een slungelig bleek jongmensch met uilebril en geplakt haar, en een sigarette rookend, aanmatigend wicht, beiden lui op een divan hangend, krijgt nog een veeg uit de pan. ‘The Insurgence of Youth’ tegen de bende ‘old beavers’ die
| |
| |
Europa regeert, uit zich door den mond van de jongedame in eenige krachttermen, zooals die in de tegenwoordige society opgeld doen, en de jonkman stemt, eveneens met een vloek toe, dat als zij te zeggen hadden, dit zoodje spoedig opgeruimd zou zijn.
Zoo keert zich de dandy van de Nineties tegen het tegenwoordig geslacht. Wat heeft het hierop te antwoorden? Ook als het met daden antwoordt, en deze en andere Cassandra-uitingen door de toekomst gelogenstraft zullen worden, dan nog zal de superioriteit van geest in de conceptie dezer dilettanterige teekeningen en in de formuleering dezer verouderde zienswijzen onweersprekelijk zijn.
|
|