Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 40
(1930)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 166]
| |
Gemmen van Engelsche pottenbakkerskunst
| |
[pagina 167]
| |
zeer gezocht artikel voor den verzamelaar en den antiquair niet alleen, doch handhaaft nog een uitstekende reputatie, hetzij in navolging van de oude vormen, zooals de eerste Josiah Wedgwood ze ontwierp en die bestemd waren om te passen bij Chippendale- en Hepplewhite meubelen uit die dagen, hetzij in de moderne vormen, die overeenkomen met onze twintigste-eeuwsche opvattingen van decoratie, al kan een zekere mate van traditioneele opvattingen aan deze laatste niet ontzegd worden. Het porselein en de hoogstaande soorten aardewerk van de 18de eeuw zou men als een spiegel voor de cultuur van die periode kunnen beschouwen en als zoodanig doet het ons een diepen blik slaan in de mentaliteit dier dagen met haar hang naar classicisme of naar sentimenteel-romantisch herdersleven. Het eerste zou men als het kenmerk van het Engelsche porselein, het laatste als meer kenschetsend voor de Europeesche soorten van het vastland kunnen beschouwen. Hoe interessant de figuur van den eersten Wedgwood ook isGa naar voetnoot*), hoe sympathiek zijn worsteling met schier onoverkomelijke moeilijkheden, om eindelijk de vruchten te smaken van zijn onverflauwden ijver, zijn uitgebreide technische kennis, naast die van zijn fijne artisticiteit, het is hier niet de plaats om lang stil te staan bij de persoonlijkheid van den stichter van Etruria, het pottenbakkersdorp in het Engelsche pottenbakkersdistrict Staffordshire, noch bij zijn nauwe familierelatie tot den grooten natuurvorscher Charles Darwin, die, door het huwelijk van zijn dochter, zijn kleinzoon was. Bij den dood van zijn vader verliet de negenjarige Josiah Wedgwood de school om bij een van zijn oudere broers in de leer te komen als draaier in de pottenbakkerij, die reeds vele geslachten in de familie geweest was. Met tusschentijdsche, langdurige onderbreking wegens ziekte, bleef hij hier tot zijn negentiende jaar en leerde er het vak door en door kennen, ofschoon er slechts een grof soort aardewerk vervaardigd werd, dat weinig uitstaande had met het latere geperfectioneerde product van Etruria. Zijn zucht naar proefnemingen ter verbetering van het materiaal dreef hem bij zijn broer vandaan naar een compagnonschap met een zekeren Harrison, in wiens werkplaats serviezen, kroezen en andere artikelen vervaardigd werden. Van het oogenblik af aan, dat Wedgwood partner werd in deze fabriek, verbeterde het peil van vorm, glazuur en decoratie van het product. Hoewel Harrison hiervoor wel belangstelling gevoelde, kon hij toch niet gedoogen, dat zijn compagnon zooveel tijd besteedde aan proefnemingen: aan het mengen van kleisoorten, het verbeteren van glazuren, het teekenen van vormen; en dit deed de compagnons dan ook spoedig uiteen gaan. Toch vinden we Wedgwood weinig tijd daarna | |
[pagina 168]
| |
weer als compagnon verbonden, ditmaal met Thomas Wieldon, een man meer geestelijk met hem verwant, met een overeenkomstig helderen blik op de zaken, dezelfde liefde voor accuratesse en gelijke opvattingen waar het hooge ongereptheid in zaken doen betrof. Wit steengoed, met een eenvoudige zout-glazuur, was het voornaamste product van deze fabriek, doch de prijzen waren zoo laag gesteld, dat men er weinig zorg aan kon besteden. Men ging dan ook over tot het vervaardigen van ander materiaal, van imitatie schildpad en agaath. Het schijnt dat reeds in dezen tijd Wedgwood er toe kwam, zijn technisch voortreffelijke ‘Cauliflower’ en ‘Pine-apple’-stukken te vervaardigen, waarvan wellicht Wieldon de geestelijke vader geacht moet worden te zijn geweest. Sommige staan dan ook bij de antiquairs te boek als Wieldon, hoewel de benaming ‘pre-Etruria Wedgwood’ stellig juister zou zijn. Reeds hierin komt Wedgwood's meesterschap sterk naar voren. Hij stelde zeer hooge eischen. De deksels van theepotten moesten precies passen. Aan ooren en tuiten besteedde hij de uiterste zorg. Een oor moest aangenaam vast te houden zijn. Borden moesten als twee druppels water op elkaar gelijken en precies in elkaar passen, wanneer ze opgestapeld werden. Dergelijke zorgvuldigheden waren tot 1760 onbekend en het kostte Wedgwood dan ook zeer veel moeite, zijn middelmatige werklieden zoover te krijgen. Veel van het gereedschap, dat thans nog in gebruik is aan de Etruria-fabrieken, werd door Josiah zelf ontworpen. Het Wedgwood-museum in deze plaats toont o.a. een aantal zeer fraaie houten vormen van vazen, terrines en theepotten, door werklieden van Chippendale volgens zijn instructies voor hem gesneden en die door hem later voor zijn aardewerk werden gebruikt. Sinds 1759 was hij begonnen met op kleine schaal voor zich zelf te werken. Hij vestigde zich weer te Burslem, zijn geboorteplaats. Tal van aardige anecdotes zijn in omloop, hoe hij als knaap en als jonge man steeds erop uit was, zijn kennis te vergrooten en zich verder te ontwikkelen. Hij legde verzamelingen aan van voorwerpen uit de natuur en bestudeerde met de grootste nauwgezetheid iedere teekening, schilderij of druk, die hem in handen kwam. Aldus vermeerderde zich niet alleen zijn technische kennis, doch ontwikkelde zich tevens zijn smaak, overeenkomstig de klassieke eruditie van zijn dagen en zoo wordt het ons duidelijk, hoe de knaap, die slechts gedurende drie jaar schoolonderricht had genoten, zich kon ontwikkelen tot een der fijnste geesten van zijn tijd, wiens vriendschap gezocht werd zoowel door geleerden van naam als door toonaangevende aristocraten gelijk Sir Hamilton, den gezant te Napels. Toch blijft Josiah Wedgwood, ondanks de enorme sommen, die hij verdient, de eenvoudige middenstander, die zijn zoon verbiedt, op aan hem gerichte brieven het woord ‘Esquire’ te gebruiken; Mr. was reeds ruim voldoende, | |
[pagina XLIII]
| |
twee theepotten uit de wieldon-periode of onmiddellijk daarna (1754-1759), de een in agaath, de ander met zgn. bloemkool-motief.
‘antique shape.’
| |
[pagina XLIV]
| |
bord van het crème-kleurig servies van catherina ii van rusland; de groene kikvorsch in den rand heeft betrekking op het paleis der keizerin ‘la grenouillère,’
jaspervaas met homerus-figuur uit 1786 (british museum, londen).
chocolade-kan in jasper, witte figuren op lila achtergrond.
portland-vaas.
| |
[pagina 169]
| |
oordeelde hij. Uit de periode van de ‘Bloemkool’- en de ‘Ananas’-serviezen dateert ook in dezelfde serie het ‘Landschap’ servies. We vinden hier een herinnering aan buitenlandsche invloeden, ofschoon over het algemeen Wedgwood's kunst zich vrij wist te houden van invloeden van buitenaf. Deze serviezen zijn in relief bewerkt. Vooral de twee eerste soorten zijn fraai gestyleerd, terwijl in de ‘landschap’ theepotten meer naturalistische invloeden zich doen gelden. In 1763 vond hij een machinale draaibank uit voor het vormen. Sindsdien vervaardigde hij gedurende eenigen tijd z.g. ‘rood’ steengoed, dat sterk aan het Chineesche Bocara deed denken, een soort porselein, dat destijds veel uit China werd geïmporteerd. In zijn geometrische teekening deed het 't machinale vormen goed zien. De Duitsche ontdekker van het porselein, Böttger, werd door dit Bocara op weg geholpen tot het doen van zijn belangrijke vinding, die in die dagen gansch Europa in rep en roer bracht. Reeds in dezen tijd scheen Wedgwood zich bezig te houden met het maken van eetserviesen, want Sir Meredith betrekt er een van hem, waarop zijn wapen is aangebracht. Het werk aan de fabriek neemt steeds in omvang toe en moet van de kleine inrichting het uiterste aan krachtsinspanning geëischt hebben. Maar ondanks zijn successen dreef zijn zucht tot experimenteeren Wedgwood steeds weer naar het zoeken van andere wegen. Plannen voor het vervaardigen van wit porselein, zooals in Frankrijk, houden hem bezig, doch hij ziet wel in, dat de fabriek te Burslem daarvoor te klein is en dus blikt hij reeds verder en werkt reeds aan plannen voor het stichten van Etruria. Sir Meredith bleek een enthousiast bewonderaar van het werk van Wedgwood te zijn. Hij verbreidde zijn faam en de orders vloeiden den pottenbakker gestadig toe. Ook koningin Charlotte droeg hem de vervaardiging van een theeservies op. Hij maakte dit in een warm, roomkleurig aardewerk en liet de decoratie er op drukken, wat toen nog een nieuwtje en heel kostbaar was. De ontwikkeling van het Queen's Ware, zoogenoemd naar de bescherming van Koningin Charlotte, ging nu met rassche schreden voorwaarts. Talrijke nieuwe methoden van versiering werden uitgedacht: loopende randen, relief-festoenen, grotesken, cannelures. In het jaar 1767 schreef Wedgwood aan zijn meest intiemen vriend, zijn lateren compagnon Bentley: ‘de vraag naar deze crême-kleur, alias Queen's ware, alias Ivory, neemt nog steeds toe. Het is werkelijk verbazingwekkend, zoo snel als het gebruik hiervan zich over de geheele wereld verspreidt. Iedereen schijnt het mooi te vinden. Doch hoeveel is hiervan een uitvloeisel van mode?’ Het Queen's Ware van Wedgwood heeft vele navolgers gehad. Maar geen wist te bereiken, wat de meester-pottenbakker van Etruria bereikte, doch hij had dan ook heel wat moeilijkheden te overwinnen gehad. Hoe vaak werd zijn geduld op de proef gesteld, hoe dikwijls bleken zijn proeven | |
[pagina 170]
| |
een mislukking? Maar zijn doorzettingskracht werd eindelijk met succes beloond, dat spoediger kwam, dan hij zelf verwachtte. Zijn werk muntte dan ook ver boven dat van zijn voorgangers en tijdgenooten uit, door het tot het uiterste verzorgde van zijn wezen, terwijl de artistieke noot hierbij nimmer ontbrak. De ‘body’ het materiaal, evenals de glazuur waren volmaakt en tot op onze dagen onovertroffen. Hoe licht voelt dit Queen's ware aan, hoe uitstekend houdt het zich in het gebruik. Catherina II van Rusland werd een beschermvrouwe van Wedgwood door middel van den Engelschen gezant, Lord Cathcart. In 1773 bestelde zij een crême-kleurig servies, dat speciaal voor haar vervaardigd moest worden. Op elk der 952 stuks moest een ander landschap van Engeland aangebracht worden en weldra was dan ook een klein leger van kunstenaars in de weer om borden, terrines en schotels te beschilderen. Alleen het beschilderen kostte £ 2.000, voor die dagen zeer zeker een heel bedrag. Toen het servies in 1774 gereed was, werd het te Londen tentoongesteld, waar de aristocratie er zich in bewondering voor verdrong. De techniek breidde zich, ook onder invloed van het buitenland, steeds meer uit. Wie kent niet de zoo algemeen bewonderde à-jour modellen van het Ivory-Wedgwood? Dergelijk à-jour werk werd echter ook in de andere ceramische centra van Europa vervaardigd, te Meissen, Sèvres en Loosdrecht o.a. Maar het warmkleurige Ivory doet toch wel bizonder aangenaam aan, ook omdat toch steeds weer het artistieke van lijnenspel of relief naar voren komt, wat niet altijd van het andere à-jour-werk kon gezegd worden. De goede smaak laat ons bij Wedgwood nimmer in den steek. Daarentegen is er veel onder het porselein van dien datum, waarbij zucht naar overlading en pompeusheid het winnen van dezen simpelen ‘goeden smaak’ van het gevoel voor evenwicht en maat. Omstreeks dien tijd begon Wedgwood ook tweekleurig Queens-ware te maken. Het crême-kleurig materiaal werd met een dunne laag slib van een donkere tint bekleed; bij weggraveering kwam dan het oorspronkelijke Ivory weer voor den dag, waardoor de teekening ontstond. Vooral zeer fraai gecanneleerd werk is op deze wijze ontstaan, heel sober van decoratie, is het toch steeds nobel door vorm en exquis materiaal. Maar aan de mode van het beschilderen van porselein kon Wedgwood natuurlijk niet ontkomen. Men vindt zijn Queens-ware dan ook eveneens beschilderd met bouquetjes, minnekoozende paartjes, ja, zelfs het bekende korenbloempje van Marie-Antoinette ontbreekt niet. Toch is het op deze wijze beschilderde Queens-ware niet typisch voor het gebruiks-Ivory, dat meestal in simpele vormen gehouden werd, ofschoon nimmer ongracieus of lomp. Een ruim gebruik werd ook door de apothekers gemaakt van Wedgwoods fraaie product, daar het technisch zoo volmaakt was, dat het aan de hooge eischen der apothekers volkomen kon voldoen. | |
[pagina 171]
| |
Zonder twijfel is voor den pottenbakker het plastisch element van den vorm hoofdzaak. De kleur komt pas in de tweede plaats en mag nooit overheerschen. Hoe vaak is dat in later tijden vergeten. Doch Wedgwood was te zeer pottenbakker van nature om niet steeds dit principe voor den geest te hebben. In geen materiaal komt de vorm zoo scherp en nobel naar voren als in het zwarte. Het verwondert ons dan ook niet, dat Wedgwood reeds zeer vroeg zoekende was naar een kleisoort, die bij het branden een mooi, diep zwart opleverde. Eerst in 1768 schijnt het hem gelukt, het goede materiaal hiervoor te vinden, want van toen af stamden de eerste resultaten in die richting, n.l. twee vazen, van wat Wedgwood zelf noemt zijn ‘Etrurisch brons’ en dat inderdaad wel aan brons doet denken. Later werd het echter meer algemeen bekend onder den naam van ‘zwart porselein’ of ‘basalt’. Ook hier weer waren heel wat teleurstellingen vooraf gegaan, voor het Basalt als een onberispelijk product uit den oven te voorschijn kwam. Geen detail van het modelé ging verloren bij het ‘vuren’ en de buitengewone hardheid van het materiaal maakte het vrij van iedere kans van uitwisschen van vormen of afslijten. Namaak treft men op dit gebied buiten Engeland weinig aan, het schijnt te moeilijk en daardoor niet loonend geweest te zijn, de voorwerpen van ‘basalt’ na te maken. Naast voorwerpen van huishoudelijk gebruik zijn er zeer goede borstbeelden in gemaakt. Wedgwood, die aanvankelijk slechts met gewone arbeiders gewerkt had, zag de behoefte in, om artiesten aan zijn werkplaatsen te verbinden en in de keuze van een Flaxman en een Hackwood mocht hij zeker zeer gelukkig heeten. Zij hebben het fraaie materiaal op uitstekende wijze tot zijn recht doen komen in tal van bustes van klassieken of tijdgenooten, waarbij bij Hackwood een meer conventioneele en bij Flaxman een zeer levendige expressie dadelijk treffen. Het verlangen van Wedgwood's deftige clientèle ging terstond uit naar dit edele materiaal, zoodat hij met orders overstroomd werd en hij, toch reeds overladen met werk, van wege den bouw van zijn nieuwe fabriek te Etruria onmogelijk aan alle aanvragen voldoen kon. Het was nog maar tien jaar sedert de ‘meester-pottenbakker’ voor zich zelf was begonnen, doch reeds stroomden de orders van alle kanten toe en werd door de hooggeplaatsten om zijn werk letterlijk gevochten. Maar Wedgwood's vindingrijke geest gaat steeds verder en zoo maakt hij steeds weer nieuwe plannen voor zijn borstbeelden in basalt. ‘Ik verzamel eenige antieke beelden,’ schrijft hij, ‘om ze in Basalt te laten copieeren. Geplaatst tusschen vazen zullen deze voorwerpen een heele revolutie in de schoorsteenmantel-bekleeding te weeg brengen.’ Buitengewoon veel bewondering schijnt de ‘Bedford vaas’ te zijn ten deel gevallen. Waarschijnlijk was ze een der eersten met een medaillonrelief. Het basalt veroorzaakte een sensatie, Het week geheel af van alles | |
[pagina 172]
| |
wat tot dusverre op dit gebied gemaakt was door het fijne grein en de diepen glans. De continentale ceramische fabrieken hebben ook in die dagen niet getracht het te imiteeren, wat ze zeker gedaan zouden hebben, indien ze achter het geheim van het maken hadden kunnen komen. Maar stellig is Wedgwood het best bekend en dankt hij zijn grootsten roem aan de vervaardiging van het weergalooze ‘Jasper’. Het woord alleen reeds veronderstelt een zin voor elegance, beheersching van het meest broze materiaal en een absoluut meesterschap over het zoo bij uitstek verraderlijke element, het vuur. Het geeft blijk van de verfijning van een zeer aristocratischen geest, gedrenkt in het klassicisme van zijn tijd. Hoe schoon is steeds weer zulk een voorwerp in zijn geheel. Hoe nobel, hoe beheerscht zijn de vormen. Hoe fraai is de verdeeling van de oppervlakte: het schragende onderstuk, sober versierd door cannelures, blad festoenen of symbolische motieven; daarboven de verhalende voorstelling, ontleend aan goden- of fabelleer. Vaak zorgt een wuivend boompje voor de vlakverdeeling, voor de vlakvulling naar boven, maar elders weer ontstaat zulk een evenwicht tusschen de figuren onderling, dat de oplossing voor de vulling van het vlak als vanzelf ontstaat. Steeds is er een rythme in de bewegingen, in de wijd-uitwaaiende gewaden, dat buitengewoon harmonisch aandoet. Dekseltjes, oortjes, voetstukken, alles legt getuigenis af van een zeer gecultiveerden smaak, een scherp oordeel, een artistiek aanvoelen. Neem eens zulk een bakje in uw hand. Hoe verbaast ge U over de zijde-achtige oppervlakte van het porcelein; hoe fraai en scherp staan de fijne figuurtjes met haar wuivende gewaden tegen den matblauwen, den olijfgroenen, den donkerblauwen of lila achtergrond. Men moge het product verwijten, dat er niets van de gevoeligheid van het oudere aardewerk in overgebleven is, doch de hooge technische vaardigheid, die voor het maken van porcelein vereischt wordt, dringt als van zelf de figuur van den handwerkman naar den achtergrond, om die van den beeldenden kunstenaar meer recht te doen wedervaren. Als zoodanig past het porselein volkomen in de 18e eeuw, bij het Rococo, Louis XV en Louis XVI, doch het Wedgwood maakt zich nergens schuldig aan kinderlijke overlading, integendeel het gevoel voor maat, rythme en verdeeling treft U steeds weer. En welk een eindelooze variatie, ondanks toch ook weer de geregelde terugkeer van bepaalde motieven als cannelures, acanthusblad of laurierfestoen. Als cameeën en intaglio's prijken de fraai gedrapeerde figuurtjes of ronde cupidootjes, zoowel op vazen als op de zoo geliefde chocolade-kannen dier dagen, op theekopjes zoowel als op fruitschalen. Zij worden gesneden voor ringen, voor broches, voor breloques, voor armbanden en oorringen, voor cachets en zegelringen en vinden de meest enthousiaste waardeering. Van hier naar het vormen van bas-reliëf portretten, il n'y avait qu'un | |
[pagina XLV]
| |
portret-medaillon van george iii van engeland, in wit of blauwen achtergrond, behoorend tot wedgwood's verzameling portret-medaillons van 18de eeuwsche beroemdheden, door flaxman, tassie of hackwood gemodelleerd.
| |
[pagina XLVI]
| |
schenkkan van zwart basalt versierd met antieke reliëfs,
buste van zwart basalt.
schenkkan van zwart basalt versierd met antieke reliëfs.
vaas van zwart basalt met incrustatie van roode ‘rosso-antico.’
homerus-buste van zwart basalt.
chocolade-kan van zwart basalt.
| |
[pagina 173]
| |
pas, nadat men reeds in het basalt zulke mooie borstbeelden vervaardigd had. Als datum voor het ontstaan van het jasper kan men 1775 opgeven, doch men denke ook thans weer niet te gering over de bezwaren, die overwonnen moesten worden. Het vuren bleek groote moeilijkheden op te leveren, maar een der hardnekkigste en grootste bezwaren vormde het zoogenaamde ‘bloeden’. Bij sommige voorwerpen vertoont de blauwe ondergrond neiging door de dunnere gedeelten van witte reliefs heen te schemeren. Soms, waar het bijv. gewaden betreft, is dit niet zoo erg, doch bij figuren is het volkomen onaannemelijk. Men heeft dit z.g. bloeden vaak als een verschijnsel van het latere Wedgwood beschouwd, doch men treft het reeds in stukken van ouderen datum aan. Er valt niet aan te twijfelen, of in Wedgwood's dagen genoten de jasper-cameeën, medaillons en kleinere plaketten de grootste waardeering en de vraag ernaar was dan ook zoo groot, dat we het antwoord op een brief begrijpen: ‘De jaspers, die ge besteld hebt, zijn ter hand genomen, te weten het relief van “de Dag” en de “Twee Bacchanten” en ofschoon genoemd Jasper uiterst teer is en uiterst moeilijk te behandelen, hoop ik toch ieder bezwaar te overwinnen. Ik wenschte althans mijn pogingen voort te zetten zoolang als ik leef en den naam van pottenbakker waardig ben. Doch intusschen zal ik voor u bas-reliefs maken in rood, rood en zwart, of ieder andere kleur, welke in mijn vermogen is. Indien ge dit tenminste verstandig acht.’ (Uit: Wedgwood's brieven aan zijn vriend Bentley, die als zijn compagnon zijn belangen in Londen behartigde). Reeds te Meissen had men een groote perfectie bereikt in het vormen van beeldjes en groepen. De naam van Kändier roept ons tal van gracieuse groepjes van herderinnetjes, minnekoozende paartjes en sierlijke dierfiguren voor den geest. Ook te Sèvres vervaardigde men fraaie beelden van biscuit, evenals in andere Europeesche centra van eenigerlei beteekenis. Het was dus niet te verwonderen, dat de op zulk een hoogen trap van ontwikkeling staande Wedgwood fabriek zich ook op deze kunst ging toeleggen. Ofschoon de fabrieken van het vasteland alle eenige overeenkomst vertoonen in hun voortbrengselen, handhaaft Wedgwood ook hierin zijn onafhankelijkheid. Zijn bustes maakt hij bij voorkeur van zwart basalt, hoewel ook sommige van het roode ‘Rosso Antico’ vervaardigd zijn. Kleine statuettes vervaardigt hij van mooi wit jasper op gekleurde piëdestals met de typisch decoraties van bloemfestoenen en laurierranken. Zij treffen door gratie en levendigheid, door zuiverheid van afwerking. Vele vooraanstaande figuren werden afgebeeld in basalt. Zoo ontstonden de bustes van Voltaire, van Ben Jonson, van Boerhaave, Oldenbarneveldt en de beide De Witt'en, van Newton, van Franklin en nog zoovele andere. Doch in de kleine jasper-figuren treedt na eenigen tijd een zekere decadentie in, onder invloed van de overlading die in het buitenland ge- | |
[pagina 174]
| |
bruikelijk was. Ze worden gebruikt om kaarssen en lusters te dragen en missen de zuiverheid van het vroegere werk. In oude huizen uit die dagen en meubelen, dateerend uit het laatst van de achttiende eeuw, kan men soms friezen of randen aantreffen van plaketten van jasper, vooral de plaketten van Flaxman waren terecht zeer gezocht. Zijn antieke groepen, als de ‘Musen’ of ‘de Dansende Uren,’ laten niet na iederen beschouwer in verrukking te brengen. Het is dan ook geen wonder, dat deze heerlijke tabletten vaak voor decoratieve doeleinden gebruikt werden en toepassing vonden op allerlei gebied. Cameeën in twee, drie of meer kleuren werden vervaardigd om in verschillende soorten van meubels ingelegd te worden, men vindt ze in bureaux, commodes, kabinetten, ja zelfs in vleugels. Tot het einde van 1773 waren alle kleinoodiën of cameeën van Wedgwood wit of geelachtig getint op gekleurden, geglazuurden ondergrond, welke ingebrand werd, ofschoon ook sommige klanten den ondergrond, naar gelang van het doel, waarvoor zij ze wenschten te gebruiken, kleurden met glazuren, die niet ingebrand werden. Daarna trad een periode in, toen de gekleurde jaspers in zwang kwamen en toegepast werden voor cameeën en sieraden. In de ceramiek neemt het jasper een eigenaardige plaats in. Het mist de doorschijnendheid van porselein, doch komt overigens hiermede, door het branden bij hooge temperatuur en den hoogen, melodieusen klank, sterk overeen. Ook mist het de glazuur van porselein, waardoor het eenigszins aan biscuit doet denken. Wedgwood's naam is onafscheidelijk aan de Portland-vaas verbonden, de zoo uiterst merkwaardige, uit de derde eeuw stammende urn, die de asch van Alexander Severus heette te bevatten. Omstreeks 1644 werd deze in een sarcophaag nabij Rome ontdekt en door Paus Urbanus VIII, uit het edele geslacht der Barberini's in het Vaticaan geplaatst, waar zij ongeveer een eeuw bleef. In 1784 kocht Sir Hamilton, de Engelsche gezant aan het hof van Napels, de Barberini-vaas, waarna deze, langs een omweg, in het bezit raakte van den hertog van Portland. Het enthousiasme van de Engelsche aristocratie voor deze met cameeën gesierde vaas grensde aan het ongelooflijke. Zoodra dan ook Wedgwood hoorde, dat ze onder den hamer zou komen, stelde hij pogingen in het werk, haar te koopen, doch de hertog was hem voor. Maar, edelmoedig als deze was, stond hij na drie dagen de kostbare vaas aan Wedgwood in bruikleen af ten einde ze door den gezienen pottenbakker te doen copieeren. Vier jaren werden aan de copie besteed, toen bracht Wedgwood er een twintigtal in den handel, die hij voor den zeer bescheiden prijs van £ 50 per stuk aanbood. Liefhebbers er voor hadden zich reeds van te voren op een lijst laten zetten. Thans zijn deze copieën vele honderden ponden waard, doch ze zijn uiterst zeldzaam geworden. De Portland-vaas werd aan het Britsch | |
[pagina 175]
| |
museum in bruikleen afgestaan. Een beambte had het ongeluk het onbetaalbare stuk te laten vallen, waardoor het in honderden scherven brak. Dank zij de copieën gelukte het, de vaas te herstellen, zoodat men de origineele Portland- of Barberini-vaas tot voor kort in het Britsch museum bewonderen kon. De porselein-kunst is in de afgeloopen honderd jaar sterk achteruit gegaan. Er kwamen goedkoope producten aan de markt, die iedereen in staat stelden, zich porselein aan te schaffen, doch die de verfijning en het precieuse van het oudere porselein te eenenmale misten. Dit valt stellig ten zeerste te betreuren, hoe verklaarbaar het moge zijn, want een stuk porselein van goede kwaliteit heeft in zijn doorschijnendheid en diepe kleuren eigenschappen, die het met edelsteenen doet wedijveren, terwijl de bewerking van een goed stuk aan de kunst van den goudsmid herinnert. De liefde voor het oude porselein is dan ook verklaarbaar en alleszins gemotiveerd, al moge in de betere soorten ook het moderne porselein onze belangstelling waard zijn. Josiah Wedgwood, de grondlegger van de thans zoo beroemde fabriek, is een der merkwaardigste figuren in den volkrijken tempel van achttiendeeeuwsch vernuft. Wat het verfijnde van zijn kunst betreft kan hij wedijveren met de groote goudsmeden en beeldsnijders der Renaissance. Typisch is zijn gezegde: ‘That won't do for Josiah Wedgwood’ terwijl hij met zijn wandelstok een slecht gelukt stuk aan gruzelementen sloeg. En zoo zien we den één-beenigen, hoffelijken, achttiende-eeuwschen ‘gentle-man-pottenbakker’ voor ons in zijn lange blauwe jas, zijn donkerroode vest, en keurige, zwarte kuitbroek en kunnen het ons verklaren, dat Etruria feest viert, ter eere van den twee-hondersten geboortedag van haar stichter. De bekoring van een voorbijgeganen tijd hangt nog hier in de stille dorpsstraat, omgeven met de aardige achttiende-eeuwsche cottages met latwerk, die eens door Josiah Wedgwood voor zijn arbeiders werden gezet. Vijf generaties van pottenbakkers hebben hier gewoond en gewerkt en men treft onder de werklieden er nog aan, wier bet-over-grootvader onder den ouden Josiah werkte. De eikenhouten deuren met de zware grendels zijn intact gebleven, evenals de oude draaibanken, waarop de eerste meester-pottenbakker van Etruria zijn vazen draaide, ter gelegenheid van zijn compagnonschap met zijn vriend Bentley. Toch heeft de tijd hier niet stilgestaan en heeft electriciteit haar intrede gedaan, en het geheele bedrijf gemoderniseerd, overeenkomstig de eischen onzer dagen. Maar de nobele ontwerpen van den grooten voorganger leven nog voort en komen nog heden ten dage aan de markt, zij het ook dat veel, dat niet meer van onzen tijd is, daarbij op den achtergrond gedrongen is en vervangen door nieuwe modellen en andere soorten. |
|