Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 40(1930)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 278] [p. 278] De droomende wever, door Miparestam. De wever werkt aan 't spookgetouw En droomt, en weeft, aan eind'loos kleed. Zijn aangezicht en ziet ge niet: Dat kunt ge niet, dat moogt ge niet. Hoe gij ook bidt, en speurt en tuurt, En luistert naar der spoelen lied, Ge ziet en hoort het spookgetouw Als in een droom, den wever niet. Wie zou die duist're wever zijn, Die droomend werkt aan eind'loos doek, Waar nimmer een begin aan was, En niemand ooit het eind van ziet? De Meester hult zijn aangezicht In duisternis, geheimenis.... Misschien kent hij zichzelven niet, De wever-droomer van mijn lied.... [pagina 279] [p. 279] O! gruwbaar is der wereld leed, En zwaar de last, en droef het pad, Omhoog, naar waar de wever droomt En windt en vlecht aan steenend touw. Doch menschenleed en droefenis, Ze gaan voorbij, beklijven niet. Maar 't eind'loos doek dat 's Meesters hand Aan 't weven is, dat doek beklijft. O! sluier, uit den levensdraad, Geweven aan een spookgetouw, Door onbekenden Meesters hand, Die droomend voortweeft, weeft en weeft, Als eens des Heeren aangezicht, Voor U niet meer verborgen is, En gij met Hem ontwaakt in 't licht, Herdenk dan onze droefenis. De wever, uit zijn droom ontwaakt, Het weeftouw dat den sluier maakt, De sluier zelf, het Menschenras, 't Is alles één wat is en was. Vorige Volgende