| |
| |
| |
Indrukken van de Italiaansche expositie te Londen,
door J.S. Witsen Elias
WANNEER wij een oordeel willen uitspreken over de tentoonstelling welke deze maanden in Burlington-House wordt gehouden dan moeten wij bedenken dat zij feitelijk voor twee categorieën van menschen bestemd is en dat ieder van die groepen met andere bedoelingen en andere verwachtingen er heen gaat.
Worden deze verwachtingen verwezenlijkt of teleurgesteld? Deze vraag zal bij de verschillende groepen een verschillend antwoord opleveren.
Vooreerst komt hierheen een breede schare van publiek aan wie men een indruk wil geven van de schoonheid der Italiaansche kunst. Ten tweede komen er echter degenen, die kunst bestudeeren en die nu de gelegenheid hopen te vinden een menigte, anders moeilijk te bereiken schilderijen te bezichtigen of werken saâmgebracht te zien en te vergelijken die gewoonlijk in verschillende deelen van de wereld verspreid zijn.
Ik geloof dat voor de eerste groep, deze expositie niet ten volle aan haar doel beantwoordt. Dit is niet geheel te wijten aan de samenstellers ervan, eenvoudig omdat men zich de Italiaansche kunst in haar volle schoonheid en in haar gestadige ontwikkeling niet kan denken zonder de fresco's en zelfs niet zonder de mozaieken en plafondschilderingen.
Maar van wat op paneel en doek door de eeuwen heen werd bereikt krijgt men hier evenmin een juisten indruk. D.w.z. dat degenen die de Italiaansche kunst thans beoordeelen naar wat hier werd geboden deze kunst zullen onderschatten. Van verschillende meesters zijn de beste werken afwezig en zwakkere schilders zijn soms te sterk vertegenwoordigd in verhouding tot de grooteren.
Nu gaat de tentoonstelling echter over een tijdvak van bijna zeven eeuwen en van de Middeleeuwen af is de Italiaansche kunst gesplitst geweest in een vrij groot aantal, duidelijk gescheiden scholen, heel wat duidelijker gescheiden dan de door elkaar groeiende Hollandsche bij voorbeeld. Wilde men dus uit elken tijd en uit elke plaats iets ter vertegenwoordiging zenden dan kwam men wel tot een tamelijke versnippering en kon men van menig vermaard meester toch slechts enkele werken plaatsen.
Zij, die tot de tweede groep behooren zullen echter zeker veel meer tevreden huiswaarts keeren.
Een en ander op deze tentoonstelling zou ik van uit beide gezichtspunten willen beschouwen.
| |
[pagina XXXIX]
[p. XXXIX] | |
giotto of school van giotto.
s. stefano.
(verzameling horne - photo anderson).
| |
| |
masolino.
‘de stichting van s. maria maggiore.’
masaccio.
‘geboorte in een florentijnsche familie.’
uccello.
‘de ontwijding van de hostie.’
(predella uit urbino - photo anderson).
| |
| |
Van de voornaamste Middeleeuwsche scholen komt bij ieder het eigen, apart karakter, hier goed tot zijn recht.
Siena bijvoorbeeld toont ons volkomen waartoe haar school in staat was, ook al is het in kleinere werken. Zoo o.a. in Duccio's ‘Kruisiging’ uit de verzameling van den koning en in zijn Madonna uit de Verzameling Stockiet te Brussel, een klein werkje, uit de vroegste periode van den schilder, maar dat toch reeds die gevoelige gratie heeft, welke Duccio's grootste charme zal uitmaken. Misschien komt de schoonheid van deze school nog beter uit in die ‘Kruisiging’ van Segna uit de Verzameling Crawford, die ook wel op Duccio's eigen naam is gezet. Het is prachtig van kleur en ook prachtig van compositie. Tegen het gouden fond heft Magdalena de armen in helderrood gewaad boven de menigte uit naar den Gekruisigde en dwingt zoodoende onzen blik die richting te volgen naar den Heiland.
Simone Martini's kunst is zeer goed vertegenwoordigd door die vier paneeltjes uit Antwerpen met Maria en den Engel uit de Annunciatie en daartusschenin de ‘Kruisiging’ en de ‘Kruisafneming’ en ook door die paneeltjes uit het Louvre en uit Berlijn met de ‘Kruisdraging’ en de ‘Graflegging’, die eens tot dezelfde polyptiek behoorden. Deze werkjes bevatten alle deugden en ondeugden van den meester: schoone kleuren, zeer fijne schilderwijze, een lijnengekronkel als bijv. in het gewaad van den Engel, dat den invloed van de Gothiek verraadt, maar ook de minder gelukkige pogingen naar realistische gelaatsexpressie, zooals bijv. in de ‘Kruisdraging’.
Van Ambrogio Lorenzetti zijn er die fijne paneeltjes met de geschiedenis van den heiligen Nicolaas van Bari uit de Uffizi.
Giotto, de belangrijkste der Middeleeuwsche meesters moest, frescoschilder die hij vooral is, slecht vertegenwoordigd zijn.
Toch zijn de Madonna uit de verzameling Goldman te New-York en de S. Stefano uit de verzameling Horne een gelukkige keus te noemen. Zelfs al zijn deze werken slechts van een direct navolger van hem. Zij geven ongetwijfeld een zuiveren indruk van Giotto's kunst en vooral van Giotto's geest. En voor mijn gevoel dan de S. Stefano-beeltenis nog meer dan de Madonna. Wat is dat gelaat prachtig in enkele groote, eenvoudige lijnen gegeven en wat spreekt daar een ziel uit van mystieke vroomheid en waarachtig geloofsleven.
Van de Giottesken is hier een collectie van zeer goede werkjes, een reeks van Bernardo Daddi, een om de kleuren zeer mooie ‘Beweening’ door Giottino, terwijl we Taddeo Gaddi bij de teekeningen vinden met een zeer interessant ontwerp voor zijn ‘Tempelgang van Maria’ voor S. Croce.
De verzameling van Sieneesche en Florentijnsche primitieven zal ieder bezoeker kunnen bevredigen. Minder gelukkig is de indruk van de Noord- | |
| |
Italiaansche kunst in dien tijd, waar de twee groote meesters Altichiero en Avanzo dan ook gemist moesten worden.
Bij den ingang naar zaal II treffen we tenslotte Jacopo Bellini aan, met de Madonna uit Lovere, die het kind voor zich laat staan, een schilderij sterk geïnspireerd op Gentile da Fabriano's werk in de Yale University en een belangrijker stuk uit Verona, de H. Hieronymus in de wildernis. Het is interessant om hierin te zien hoe Bellini reeds openstond voor het nieuwe dat uit Florence kwam. Hij schept een ruimte, omsloten echter door Middeleeuwsche rotspartijen, en in die ruimte geeft hij verschillende dieren, zooals Pisanello dat reeds voor hem gedaan had.
Van de eerste generatie der Renaissance schilders, de vernieuwers, is hier een juist gekozen verscheidenheid. Men zou de beschouwing dezer schilders het best kunnen beginnen met die ‘Kruisiging’ van Masaccio uit Napels, een tamelijk vroeg werk van hem, onderdeel van zijn altaarstuk voor de Carmine te Pisa, dat wel ineens duidelijk aantoont, wat het nieuwe was, dat deze meester bracht.
De achtergrond is hier nog goud, maar hoewel vrijer en losser zijn nu de figuren geworden en hoe schitterend is de compositie. Magdalena, neergeknield voor het kruis, heft de armen wijd uitgebreid omhoog, vat daardoor de figuren van Maria en Johannes ter weerszijden in één groep met haar eigen gebogen gestalte samen.
Van uit de verte, in de zaal, treft het schilderij onmiddellijk, door dat pathetische, zeer overtuigende gebaar.
Wat Masaccio's kunst ook op ander gebied beteekende kan men hier uitstekend zien uit een later werk, ‘Een geboortescène in een Florentijnsche familie’ uit het Kaiser Friedrich Museum te Berlijn.
Het is belangwekkend op deze expositie nu eens te gaan van dit werk naar het schilderij van Masolino ‘de Stichting van S. Maria Maggiore’ uit Napels omdat nog zoo veel werk nu eens op naam van Masolino dan weer op dat van Masaccio gezet wordt. Ook laatstgenoemd werk is wel aan Masaccio toegeschreven. Masolino's schilderij vertoont echter niet alleen nog een gebrekkige perspectief, ook de ruimte is niet overtuigend gegeven. De personen bewegen zich niet in de atmosfeer. En dit is in het Berlijnsche werkje heel wat duidelijker. In beide schilderijen is met een zelfde hulpmiddel gewerkt, zuilen die zich achter elkander rijen. Bij Masolino bereiken ze hun doel niet, bij Masaccio volkomen.
Hoe prachtig groepeert ook de laatste zijn personen zoodat ze een schitterend compositioneel geheel vormen.
Deze hoogstbelangrijke schildersfiguur is hier waardig vertegenwoordigd.
Het werk der andere baanbrekers, Uccello, Veneziano, Castagno, zou men minder representatief kunnen noemen, in dien zin dat van hen niet het beste is gegeven.
| |
| |
Inderdaad er is belangrijker werk van Uccello dan deze predella uit Urbino uit den laatsten tijd zijns levens. Maar daartegenover is het zeer interessant om hierin eens te zien hoe hij al zijn experimenten van vroeger uitbuit, en alles wat hij in vroeger werk heeft gegeven nog eens samenbrengt. We vinden de zeer plastisch gegeven paarden van zijn groote veldslagen te Londen, Parijs en Florence, we zien een stuk landschap, gegeven in enkele groote eenvoudige lijnen, we worden gewaar hoe hij hier zijn studies van perspectief bij rechtlijnige en ronde gebouwen toepast en tenslotte toont hij ons nog eens zijn buitengewoon kleurenspel. Met de werkelijkheid heeft dat grijs en zwart, dat rood en wit weinig te maken, het is echter bijzonder decoratief.
Ook van Veneziano een predella, des te belangrijker omdat de deelen er van uit verschillende verzamelingen moesten samengebracht worden. Zij behoorden eens onder het groote altaarstuk, dat nu in de Uffizi is. En evenals dit altaarstuk zijn zij in teere, zachte tinten, eveneens ook vertoonen zij reeds dat fijne spel van licht en schaduw, maar vooral veel licht, dat ook de schemeriger partijen schijnt te doordringen.
Het mooiste paneeltje is wel uit Cambridge: de Annunciatie, in een binnenplaats, omgeven door antieke zuilen, terwijl middenin het oog wordt geleid naar een tuin met rozen, rose accent in het grijs en vaag blauw van den voorgrond.
Het paneeltje met den marteldood van de H. Lucia uit Berlijn voert ons naar het portret uit de zelfde plaats, omdat het kleine figuurtje van de Heilige de aanleiding werd om deze vrouwebeeltenis op naam van Veneziano te zetten.
Het is één dier modeportretten, waarvan we er op deze tentoonstelling verschillende aantreffen. Het vertoont de modieuze lange hals, het sierlijk kapsel, het kostbaar gewaad van dien tijd. Van het gelaat is het belangrijkst het profiel, dat scherp afgelijnd ligt in het platte vlak.
Niet ver van dit portret hangt een dergelijk op naam van Pollaiuolo uit Milaan dat eveneens wel aan Veneziano is toegeschreven.
Nu beide werken zoo dicht bij elkaar gebracht werden zal het misschien mogelijk zijn uit te maken, of ze van dezelfde hand zijn.
Ook van Castagno zijn twee kleine deeltjes van een predella. Dat met den uit het graf verrijzenden Christus uit de verzameling Duveen toont ons de stoere lichamelijkheid die hij aan zijn personen wist te geven.
Van de Noord-Italianen uit deze eerste generatie is Pisanello vertegenwoordigd met zijn beide portretten, dat van Genevra d'Este uit het Louvre en dat van Lionello uit Bergamo. Beter leert men hem hier misschien bij de teekeningen kennen, waar we de talrijke dierstudies vinden, van welke hij in zijn schilderwerken zoo overvloedig partij heeft getrokken.
| |
| |
Van de verdere meesters der Vroeg-Renaissance zijn er enkele, wier beteekenis men hier volkomen kan leeren kennen uit één of twee werken, omdat die werken voor hen dan volkomen representatief zijn, van anderen, dikwijls talrijker vertegenwoordigd is dit echter niet het geval.
Tot die enkelen reken ik om te beginnen Piero della Francesca met de portretten van Federigo di Montefeltre en zijn echtgenoote. Die twee werken geven de kunst van dezen schilder volledig weer. We zien, hoe hij partij trekt van het licht, hoe hij het landschap reeds veel natuurlijker begint te geven, en hoe hij juist door dat licht zijn personen in één ruimte met dien achtergrond brengt.
Dan is er Baldovinetti. Alleen zijn Madonna uit het Louvre zet ons reeds klaar voor oogen de waarde van dezen meester, zijn beteekenis, de plaats, die hij inneemt in de ontwikkeling, tenslotte de schoonheid van zijn kunst zelf. Nauw verwant is dit werk met dat van Piero.
Ook hier veel gebruik gemaakt van het licht als bindende factor, ook hier het landschap reeds van meer beteekenis. Maar we kunnen eveneens zien, dat Baldovinetti jonger is, dat hij zich reeds heeft laten beïnvloeden door de generatie der bronsgieters. Het gelaat van Maria is fijn uitgesneden, de stoffelijkheid komt sterk uit in alle deelen. De heiligenschijn lijkt zelfs wel een metalen schijf.
Van Botticelli is hier één zijde uitstekend vertegenwoordigd door twee werken, die tot het beste van zijn kunst behooren. De ‘Geboorte van Venus’, en de ‘Laster van Apelles’.
Wat daarnaast hangt ‘De bruiloft van Nastagio’ is waarschijnlijk alleen door hem ontworpen; de kleine paneeltjes geven den grooten meester niet zoo zuiver weer.
De ‘Venus’ en ‘De Laster van Apelles’: dat is ineens de heidensche en de mythologische Botticelli volledig, en ook de idealist en de droomer. Het is echter één kant van zijn wezen. Botticelli als Madonna-schilder treedt hier niet zoo duidelijk naar voren.
Minder juisten indruk krijgt men van Ghirlandaio. Hij was misschien te veel fresco-schilder. Zijn ‘Madonna en Heiligen’ uit de Uffizi toont hem niet in zijn kenmerkende eigenschappen. We leeren hem misschien nog beter kennen in dat portret van Giovanna Tornabuoni uit de Verzameling Pierpont Morgan, een der figuren, die we op zijn fresco in S. Maria Novella terug vinden.
Dit is geheel Ghirlandaio, de man die de welvaart en luxe van zijn stad liefhad, de schoonheid van zijn tijd, en die dat uit wilde beelden, degelijk en goed, zonder veel fantasie, maar met ernstig werkmanschap. Dit portret is eenvoudig, knap geschilderd, nergens overdadig. Het geeft den tijd weer, waarin het ontstond en daarmede ook den schilder zelf, die zoo volkomen kind van zijn tijd was.
| |
| |
rafaël.
portret van angelo doni.
(pitti, florence - photo anderson).
| |
| |
leonardo da vinci.
teekening.
michel-angelo.
teekening.
pollaiuolo (?).
portret van een dame.
(photo anderson).
ghirlandaio.
portret van giovanna
tornabuoni.
| |
| |
Een weinig aantrekkelijk meester als Cosme Tura is hier te rijk vertegenwoordigd, naar verhouding bijv. tot Perugino, die toch als leermeester van Rafaël wel een ruimer plaats had mogen innemen. We zien hier het zoo dikwijls door hem herhaald motief van den H. Sebastiaan, pijlendoorboord en met den blik opgeheven naar den hemel. (Stockholm). Maar het is veel machinaler werk, dan het gelijkluidende te Florence of in het Louvre.
Van Mantegna is misschien het schoonste hier, zijn H. George uit Venetië, maar de liggende Christus uit het Brera, zeer in het verkort gezien, en daardoor kunstig, is te duidelijk knap om volkomen te bevredigen.
We kunnen hier wel een idee krijgen van de grootheid van de drie meesters Michel-Angelo, Leonardo en Rafaël als we ook in het kleinste werk van hen hun grootheid nagaan. D.w.z. als we Leonardo's geest voelen in zijn teekeningen, als we van Michel-Angelo schetsen en beelden nemen om daar uit een indruk van den Gigant te verwerven. Want alleen Rafaël is met schilderijen vertegenwoordigd.
Om met Rafaël te beginnen. Als Madonna-schilder maken we hier kennis met hem uit een groote teekening volledig uitgewerkt en geschaduwd, het ontwerp voor de ‘Belle Jardinière’ en dan uit die fijne Esterhazy Madonna. Twee werken dus ongeveer uit denzelfden tijd, ongeveer gelijk in compositie en beiden ook verrijkt met de grootste deugden van den meester.
Hoe verschillend is er niet over hem geoordeeld. Maar als we eens naar die kleine Madonna uit Boedapest kijken, die klaarblijkelijk nog de volledige schaduw mist om de zachte ronding van de lichamen te krijgen, wat zit daar dan toch een rustige harmonie in, bereikt met enkele eenvoudige lijnen en een hoogst sobere, klare compositie.
Dit is de gandsche klassicus Rafaël, die streefde naar volmaking van den vorm. Wie slechts met aandacht dit kleine nog niet eens absoluut voltooide werkje beschouwt, heeft althans deze zijde van den meester leeren kennen.
Als den man, die ook het drama wist uit te beelden kan men hem hier niet vinden, wel echter treedt een andere kant van zijn veelzijdigheid aan het licht. Het is de portrettist Rafaël. Wonderlijk objectief is hij daar. We vinden op deze expositie Angelo Doni en Maddalena, ook de Donna Velata, alle drie uit het Pitti.
Zij die Rafaël zoetelijk, week noemen, moeten deze portretten maar eens bekijken, met welk een onfeilbare zekerheid is Angelo Doni gegeven en toch banaal is dat werk hoegenaamd niet. Er spreekt een groote kunstenaarsziel uit.
| |
| |
Men vergelijke maar eens op deze expositie deze portretten bijv. met dat hetwelk Guido Reni van zijn moeder maakte, eveneens een knap werk, maar ook niet meer dan knap, terwijl we bij Rafaël dat idee van knap juist altijd vergeten om.... het geniale, zou ik willen zeggen.
Bij hem worden we door het wonder der kunst aangegrepen. Wat nu juist Perugino's fout was, dat verslappen en werktuigelijk herhalen, vinden we bij Rafaël nooit. Hij geeft altijd het beste, poogt zelfs altijd weer beter te geven. Dien indruk krijgen we ook hier als we minder belangrijk werk van hem bekijken, zooals de ‘Zegenende Christus’ uit Brescia.
De karakters van Leonardo en Michel-Angelo spreken reeds duidelijk uit hun teekeningen, al was het alleen nog maar uit de lijn. Leonardo teekent fijn en licht, doch tevens zeker, Michel-Angelo krachtig maar zenuwig en haastig.
Een meisjeskopje uit de Royal Library van Leonardo geeft het geheele wezen van den schilder weer: een diepe ziel, rustig-bezonken. Een kop van Buonarotti uit de verzameling van den Engelschen koning schijnt wel een volledige afspiegeling van den rustelooze zelf. Er zit een sombere broeiing in het gelaat, maar tegelijk een zekere hoogmoed, die neerziet op de wereld om hem heen, waarin hij niet meer thuis hoort.
Zijn beide beeldhouwwerken geven hem eveneens duidelijk weer. Het reliëf met de Madonna dat aan de Royal Academy zelf behoort doet denken aan de beroemde Medici-Madonna. Ook hier een vrouw die peinst over het leed dat nog zal komen; de mond is droevig en haar blik gaat over de aarde, waar nog eeuwen van tweespalt zullen zijn. Om het Kind bekommert zij zich niet; Het klimt over haar heen, omziende naar den jongen Johannes. Hij schijnt nog onbewust van den rol die Hij zal moeten vervullen.
Zijn marmeren ‘David’ uit het Bargello toont vooral zijn belangstelling voor de Oudheid in het mooie lichaam, ook iets van de naderende Barok, in de lichte wending die hij aanneemt. We worden reeds gedrongen langzaam om het beeld te loopen om het van verschillende kanten te bezien.
Zeer belangrijk vertegenwoordigd is de Venetiaansche school en nergens krijgt men wellicht zoo de neiging en de gelegenheid als hier om haar speciaal karakter te vergelijken met de Florentijnsche en Umbrische kunst.
Dadelijk hangt al de ‘Transfiguratie’ van Giovanni Bellini uit Napels vlak bij Botticelli's ‘Venus’ en daardoor treft ons dit tusschen de beide meesters dat zij naar den geest steeds met elkaar verwant zijn, doch met absoluut verschillende middelen een zelfde emotie tot uitdrukking trachten te brengen.
Beiden streven er naar meer een stemming, een droom te geven dan een
| |
| |
feitelijk gebeuren. Botticelli drukt dit bijv. reeds uit door de golven van de zee slechts te geven in kleine witte veegjes. Dat acht hij expressief genoeg. Zijn gevoel schuilt hoofdzakelijk in de gratievolle, schoone lijn.
Bellini geeft de droom meer in het landschap dan in de personen. Hij schildert de spheer van het wonder in zijn donkergroene bergen, in zijn boomen, in de veeltintige wolkenlucht en in het licht tenslotte. We zouden kunnen zeggen dat Bellini het gemakkelijker heeft bij het beoogde doel.
Nog duidelijker treft de overeenkomst, tegelijk het verschil, van beide meesters in twee Madonna's hier: de kleine van den Venetiaan uit Bergamo, en die van den Florentijnschen meester uit het museum Poldo Pezzoli.
Bellini's Madonna is buitengewoon gevoelvol, een ontroerend teeder gelaat, prachtig zacht rose boven den grijsblauwen mantel waarin de vleeschkleurige weerschijnen glanzen. Dat alles tegen eenvoudig, donker fond. Het gevoel ligt hier behalve in de gelaatsuitdrukking vooral in de teere kleuren en de combinatie van dat wazig blauw en dat teeder bloeiende van het Madonnagezicht en van het Kind.
Bij Botticelli is een zelfde gevoel, een zelfde liefde voor het aanminnig zachte. Maar hij geeft het in de fijne vingers, zeker-omlijnd en vibreerend van sterk gevoel, in de lijnen van het gelaat.
We zien hier duidelijk de kracht van de school der Lagunen-stad, kleurwerking en droomstemming, een droomstemming bereikt door dat het licht alle kleuren samenbindt. Bij voorbeeld in Giorgione's ‘Mozes als Kind’ uit de Uffizi, in de ‘Aanbidding’ (verz. Allendale) met een verrukkelijk landschap op den achtergrond.
De mooiste kleurenzang is het ‘Onweer’ (verz. Giovanelli).
Van Tiziaan zijn er vooral veel portretten, wat me geen bezwaar lijkt bij een meester die ook juist in het portret zooveel van zich zelf geeft. Voor hem is elk portret in waarheid een artistieke schepping. Hij dringt diep in de ziel zijner personen door, blijft tevens behagen vinden in kleur en schilderwijze op zich zelf.
Typeerend in dat opzicht is hier zijn portret van ‘een Engelschman’ uit het Pitti. Alleen grijze tinten, lichter en donkerder tot zwart toe, waaruit het gelaat en de handen oplichten.
Veronese's klaterend lichte kleur komt het best uit in een klein werkje uit de verzameling Gualino te Turijn, ‘Mars en Venus’. Helder stralen daar de naakte lichamen van de blanke-en-blonde godin en den donkerder god, het blauwe kleed dat zij op den schoot heeft en waarin het vleesch weerschijnen toovert, en de roode tentdoek die hen omsluit.
Prachtig is ook zijn Madonna uit de kerk van S. Barnaba te Venetië.
Tusschen deze meesters hangt Tintoretto en hoe treft hier welke vernieuwingen hij bracht.
Dit is toch altijd een der voordeelen van een dergelijke expositie, dat
| |
| |
sommige werken door hun groepeering weer eens in een ander licht komen te staan. Men heeft wel aanmerking gemaakt op de rangschikking, maar hoe laat men bijv. nog eens duidelijk het verschil in het oog springen tusschen Tiziaan en Tintoretto door het werk van den eersten uit Ancona (‘Visioen van de H. Maagd’) naast den ‘Adam en Eva’ van den laatsten uit Venetië te hangen.
Bij Tiziaan staan donker vooraan de heiligen Franciscus en Blasius, donkere figuren, tegen een achtergrond die zich verder en lichter uitstrekt, en boven hen op een wolk troont de Moeder Gods met het Christuskind en Engelen.
De compositie is prachtig. De rechter heilige buigt zich wat naar voren om één hand op den schouder van den knielenden schenker te doen rusten, met den anderen arm wijst hij uitgestrekt naar het hemelsche gezicht. Door dit gebaar wordt meesterlijk de groep beneden verbonden met die boven. Maar de compositie strekt zich uit in één vlak.
Tintoretto componeert in de ruimte. Men had moeilijk beter voorbeeld van zijn schilderwijze kunnen geven. Hoe geheel anders werkt hij ook met het licht. niet meer als bij Tiziaan een verdeeling van donkerder en lichter stoffelijkheden, maar een licht dat zelf compositioneele beteekenis heeft. Licht en schaduw leiden onze aandacht eerder van de lijnen en de lichamen af dan dat zij er onze aandacht op vestigen.
Correggio's kunst spreekt hier het zuiverst uit zijn ‘Zingarella’ uit Napels en de ‘Madonna del latte’ uit Boedapest.
Barok en Rococo stelt men hier in zeer groote lijnen duidelijk genoeg voor oogen. Enkele werken, voldoende typeerend, laten zien hoe de Italiaansche kunst zich verder ontwikkelde. Er zijn enkele accademisten als de Caracci, Guido Reni, dan Caravaggio o.a. met zijn ‘David’ uit de Galleria Borghese en ‘Narcissus’ uit de Gall. Corsini, e.a.
De 18e eeuw laat eenige van de beste Canaletto's en Guardi's zien en van Tiepolo onder anderen zijn reusachtige ‘Vondst van Mozes’ uit Edinburgh.
Voor de 19e eeuw is men echter te beknopt geweest, Wel kan in dien tijd Italië zich niet meten met Frankrijk, maar door iets meer te geven had men toch kunnen aantoonen dat de Italiaansche kunst dier dagen zich ongeveer parallel met de Fransche ontwikkelde. Het hoogtepunt is nu ongetwijfeld, in deze laatste zaal, Segantini's Zonnige Alpenweide (verz. Signora Corinna Uberti, Milaan).
Bij de beeldhouwkunst moest men natuurlijk zeer beperkt zijn, maar in de keus is men bijzonder gelukkig geweest.
In Donatello's bronzen ‘David’ ligt de gansche Vroeg-Renaissance besloten; die prachtige natuurweergave, beïnvloed door de Antieken,
| |
[pagina XLIII]
[p. XLIII] | |
tiziaan.
portret van howard, hertog van norfolk, (doorgaans geheeten ‘een engelschman’).
(pitti, florence - photo anderson).
| |
| |
pollaiuolo.
‘herkules en antaeus’
(bargello).
veronese
‘mars en venus.’
(photo anderson).
giovanni bellini.
‘de transfiguratie.’
(nationale museum te napels - photo anderson).
| |
| |
die schoone compositie in rustige eenvoud, het is 't hoogste wat de 15e eeuw in Italië, in de beeldhouwkunst mocht bereiken.
Daarnaast dan die andere richting van de goudsmeden-bronsgieters, wier grootere verfijning haast gekunsteld wordt naast Donatello's sobere kracht. Men kon bijna weer geen typeerender keus doen: de ‘David’ van Verrocchio.
Van Donatello's school zond men een ‘Apollo’ (?) van Bertoldo, de leerling die later de antieken-verzameling van de Medici beheerde en op zijn beurt Michel-Angelo een tijd lang zou opleiden.
Deze ‘Apollo’ toont duidelijk onder welke invloeden ook Bertoldo stond: Antieken en Natuur. Het lichaam vertoont een mooie tegenstelling van elkander opheffende krachten waarmede ook de Ouden zoo vruchtdragend werkten. De lijnen en vlakken zijn sober.
Daarnaast nogmaals van die andere richting Pollaiuolo met zijn ‘Herkules en Antaeus’ (Bargello), knap werk, maar onrustig door het spel van spieren en door krullende haarlokken, in glimmend gepolijst brons.
Men was voor een groot deel wel op de kleine bronsjes aangewezen om van de verschillende meesters wat te laten zien, doch bracht hiervan dan ook een interessante verzameling bijeen.
Een goed samenhangend overzicht van de beeldhouwkunst kon men er niet mede geven, wel een indruk. Het heeft mij echter verwonderd dat men niet één of meer dier typische geglazuurde reliëfs in blauw en wit der della Robbia's heeft geëxposeerd.
Ongetwijfeld is deze tentoonstelling een belangrijke gebeurtenis geworden, die voor de studie zeker vruchten zal afwerpen.
Van haar groote, bijna t e groote, verscheidenheid heb ik in deze bladzijden geen denkbeeld kunnen geven. Naast de vooraanstaande meesters - en hoeveel zijn dat er niet reeds - hangen er te veel schilders van den tweeden en derden rang.
Aan de artisticiteit van het Italiaansche ras, aan de kracht waarmede deze kunst zich ontwikkelde en uit zichzelf telkens vernieuwde is, geloof ik, het verschijnsel te danken dat ook de werken van die tweede- en derde rangs meesters nog zoo'n bijzondere bekoring hebben en vooral nooit banaal worden.
Men vergelijke maar eens bijv. de manieristen onzer 16e eeuw, met die accademisten in Italië als de Caracci of Guido Reni.
Door de groote verscheidenheid is het moeilijk voor den belangstellenden leek om een eenigszins omschreven indruk van de Italiaansche kunst mee naar huis te nemen. Had men zich echter beperkt tot het werk alléén van de bekendste scholen en daaruit dan, voor zoover mogelijk, de beste werken, dan zou deze expositie minder interessant zijn geworden.
De keus is misschien nog zoo slecht niet geweest.
|
|