Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 39
(1929)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 382]
| |
Parijsche foires,
| |
[pagina 383]
| |
inzendingen belangrijk (o.a, van Philips en de Sphinx) en deed zelfs Rusland mee (bezoekers ± 2.5 millioen). Foires van den laatsten tijd, die blijkbaar succes hebben, want ze breiden zich uit en herhalen zich méér, zijn de quasi-artistieke foire aux croûtesGa naar voetnoot*) en de marché aux navets, zooals in wrange zelfspot de rapins, de arme, nog niet gearriveerde schilders van Montmartre en Montparnasse de openlucht-tentoonstellingen noemen van hun vooral na den oorlog zoo moeilijk verkoopbaar werk.... Hoe weinigen zullen er ooit arriveeren! Ge zijt streng en zegt: ‘er zijn veel te veel schilders en hun werk is al te vaak dwaas’. Doch ge weet, dat het oordeel het voorecht van het nageslacht is en bedenkt, dat er naast vele zelf-overschatters vele zeer begaafden zijn, wier durf en oprechte levenskeuze in materialistische tijden als de onze waardeering verdienen. Foire aux croûtes.... het waren zeker niet allen luiaards, die eenige jaren geleden op een pleintje van de Butte Montmartre de openluchtexpositie inwijdden. Een goede tentoonstelling bij den kunsthandelaar kost immers eenige duizenden francs, zondere eenigen waarborg, dat men iets zal verkoopen.... Nu houden de rapins hun open-lucht week-end in alle drukke stadswijken, Boulevard Raspail, Place des Ternes, rond de Madeleine-kerk, bij het Luxembourg etc. Ze hangen hun doeken en teekeningen aan koorden, die ze tusschen de boomen spannen, exposeeren soms ook 's avonds als ze het licht der lantaarns versterken met electrische lampen-guirlandes. De stamgasten hebben een paar grof linnen schermen, waartegen hun werk beter uitkomt, anderen behangen een muur, een hek. Men ziet oude en jonge artiesten, vrouwen en mannen, ook buitenlanders, hier een eenigszins wilden Montparnasser, tamelijk wel gekleed als een cow-boy, die niet kwaad zou doen in boîtes-de nuits, die zich Jungle, Jockey, Cigogne noemen.... Een enkele Japanner heeft zijn knappe teekeningen naast de ‘lieve’ bloemen van een Amerikaansche, die een Hofmann-girl kon zijn, verderop herkent ge Skandinaven, Engelschen. Doch het Fransche element domineert; nu en dan heeft het zich nog getooid met een fluweelen jas, een Lavallière, een Gavarni-hoed op lange lokken, wat toch vreemd doet naast dien cowboy en dien oceaanvlieger in pilo sportpak. Ik zag nog geen Hollander en ook geen ‘boîte’, die 's avonds aan hen herinnert, geen suggestieven naam als ‘les Vikings’, ‘Falstaff’, ‘Jungle’, ‘Jockey’, ik denk dat er na het verdrag met Belgiè een ‘boîte chez Steen et Breughel’ komt, of gaat men vroeger naar bed? Ik weet: 't is niet het beste vlagvertoon, doch zoo vaak zijn wij er, zonder er te zijn; daarom zien we uit naar elke overwinning op onze van ouds bekende nationale schuchterheid, die niet louter is bescheidenheid. Haast zou ik loven, die paar Hollandsche schilders, die zich zeer | |
[pagina 384]
| |
apart durven kleeden, hier in de wereldstad, doch helaas.... de kleeding is noch oorspronkelijk, noch nationaal: zij is Russisch! Bolsjewistisch? ‘Portraits en clair-obscur’ heeft een man met Rembrandtieke schilderijen aangeplakt..... en daar is ook een beeldhouwer, die zijn waar zelf brengt en haalt op een handkar.... Het bezoek aan dergelijke exposities houdt nauw verband met de zichtbaarheid van de zon en is in den zomer veel drukker dan in den winter. Het publiek is zeer gemengd: de beeldende kunst heeft meer belangstelling bij het eenvoudige volk dan ergens ter wereld. Men ziet het aan de menschen, die voor de etalage van een kunsthandelaar staan te kijken, aan de bezoekers van deze openlucht-uitstallingen, waar, nabij een heer met een roode roset in zijn knoopsgat, een chauffeur en een metselaar hun kunstbeschouwingen uitwisselen; verderop staan een paar midinettes te giechelen en vinden iets ‘moche’, een juffrouw, die er meer van weet, neemt een snel overzicht,.. De foires van ouden datum hebben met de vorengenoemde alleen den naam en de plaats gemeen, het plein de breede straat; het zijn de eigenlijke foires, kermissen en traditioneele markten, met de in Frankrijk zoo talrijke forains, de kramers en de kermisreizigers. Is er een oude wereldstad als Parijs, waar nog zoo veel van die foires bestaan? Behalve het centrum en de meer ‘deftige’ wijken zooals de Etoile-, de Trocadero-, de Champs Elysées-buurten en het eerste deel van de Bd-St-Germain heeft immers het geheele jaar door een van de 20 arrondissementen van Parijs zijn kermis. Sommige 2 à 3 maal per jaar! - en zelfs een nog tamelijk ouderwetsche, naast de moderne! En dan zijn er nog de extra-gelegenheden met kermis-fragmenten, een schiettent, een paar kinderdraaimolens, een roulette of ander gokspel, koek- en nougat-verkoopers etc. op Quatorze Juillet, Jour de l'armistice; Kerstmis en Nieuwjaar een lange rij kramen zelfs op die drukke breede trottoirs van de boulevards de la Madaleine, des Capucines, des Italiens, Sébastopol, St. Michel. In dien tijd der étrennes, eind en begin van het jaar, zijn het kramen met snuisterijen, antiek, schilderijen en platen, kerstboomversiering, suikergoed. Waren vroeger niet kerkelijke herdenkingsdagen dikwijls de aanleiding van een kermis, hield men niet speciaal kerkelijke foires o.a. tegenover het Palais de Justice, en doen nog tegenwoordig in de bedevaartsplaatsen de vele kramen met religieuse voorwerpen en herinneringssieraden niet sterk aan een (rustige) kermis denken? Men vraagt hoe dat alles mogelijk is in deze stad met haar haast onoplosbare verkeersvraagstukken, waar de menschen, na een zenuwsloopende dagtaak, nog boven het straatlawaai onthaald worden op kermisrumoer.... Waarom verdwijnen de kermis en de straatverkoop dan niet, zal men vragen en het antwoord is: de gemeenten trekken er zulke groote geldelijke voordeelen van, en dit feit reeds bewijst, dat het publiek, dat deze voordeelen mogelijk maakt, talrijk is. Het bewijst ook, dat het wereldje der | |
[pagina LXXXV]
| |
nino rouchi.
foire aux croûtes.
nino rouchi.
moderne kermis-mechaniek. | |
[pagina LXXXVI]
| |
h. de toulouse lautrec.
beschilderd voordoek voor de tent van ‘la goulue.’
h. de toulouse lautrec.
‘au moulin rouge.’ | |
[pagina 385]
| |
forains in Frankrijk een bevolkingselement is, waar de overheid rekening mee houdt, wegens zijn aantal en wegens zijn opbrengst: 350.000 francs jaarlijksch staangeld etc. voor één Parijsch arrondissement, dat is wel wat tolerantie waard! Trouwens die tolerantie, die gentillesse is niet louter door materialisme geïnspireerd: men weet, hoezéér in deze stad de straatetalage, de straatverkoop populair zijn, dat in deze stad van meer en minder verfijnd amusement nog breede lagen der bevolking van naïef kermisvermaak houden. Zooals men er nòg houdt van de straatmuzikanten en liedjes-verkoopers bij uitgangen van den ondergrondspoor, op breede, minder drukke boulevards, die met de galmende kreten van de marchands d'habits, de vitriers, de camelots ‘à la sauvette’, de marchands de ‘quatre saisons’ (vereeuwigd door Anatole France's Crainquebille), de door talrijke belangstellenden omgeven gewichthef fers nabij de Seinebruggen, op pleintjes, de Parijsche straten haar eigen beeld, haar eigen kleur en toon geven. Het oordeel is milder, men ziet het dagelijks zelfs tegenover bedelaars - meer gentil dan elders, waar men zeer sociale principes heeft, die wreed kunnen zijn zonder verbetering te brengen.... Wie ooit middagmaalde buiten op de breede terrassen, die hier dikwijls de trottoirs zijn, wie ooit in een square hier woonde heeft dit moeten bemerken. Soms vijf muzikanten achter elkaar op één morgen in zoo'n square: de nijdige oorlogsverminkte met zijn rauwe stem, de zingende rijpe, corpulente sentimenteele juffrouw, die meer oorspronkelijk dan fraai haar romances begeleidt op een viool, de joviale, versleten baryton, het jonge Russische echtpaar met de harmonica en het kind, waarvan de mama als toegift een stukje Russisch ballet demonstreert.... en telkens gaan er ramen open en dalen er in papier gewikkelde geldstukken! Doch er waren natuurlijk zeer begrijpelijke protesten tegen de kermis en den straat-verkoop, niet tegen de populaire bouquinisten met hun genoeglijke rommelige boekenkisten en prenten op den kade-rand van de Seine, niet tegen de gemakkelijke straat-etalages van de groote boekhandels en ook niet tegen de straatverkoop van een Printemps, een Potin, etc., die alle bijdragen, zij het niet altijd op hygiënische wijze, tot de Parijsche straat-gezelligheid... Het is een adres aan den prefect van politie van een schrijver Bonnaud zelfs een jolig schrijver: van revue's - (en 2000 eensgezinden), die tijdens het geraas der spullen op de boulevards Clichy naar een vriend moet verhuizen om te kunnen werken, het is een protest van winkeliers, die omstreeks nieuwjaar de belangstelling en de dan epidemische kooplust zien gaan naar al de vóór hun winkels opgestelde kramen, het zijn protesten van tooneeldirecteuren in de provincie, die de kermis beperkt willen zien, daar de sedert de cinema zoo noodige spaarpenningen nog al te zeer aldaar terecht komen, maar.... men zal overwegen.... Opnieuw, wellicht nog | |
[pagina 386]
| |
de eerste 25 jaren.... Want de foire leeft voort op moderne wijs, al is, ook volgens de Fransche schrijvers, ook hier de echte kermis dood (Warnod: Les plaisirs de la rue, 't Serstevens in de Illustration). Is ook in ons land niet hetzelfde gebleken; ook daar handhaaft zich een soort kermis, zelfs weer op zee, op het ijs dezen winter: er waren kramen, koekezoopies, doch er was geen oude draaimolen of caroussel; er was een dansvloer gelegd voor de foxtrot en de tango! De kermis met de dansende beer, het honden- en apenspel, de wassenbeelden, den vogelverkooper, het paardenspel, met de schilderachtige parade op het balcon, de hartverscheurende blaasmuziek, de dito orgels, de beignets- en pofferskraam, waar jongelui goedaardig flirten met Italiaansche mandolinemeisjes, de dwerg en de grootste man ter wereld, het vlooientheater, dat alles is ter ziele of bijna, het publiek is veranderd en de ‘spullen’ voor 't meerendeel vervangen door emotie en marteling-gevende mecaniek. Hier is minder nog verdwenen dan elders, doch er is meer nieuws ook. Het zijn door stoom of electriciteit bewogen schommels, treinen, ram-wagens, schokbakken, auto's, vliegmachines, draai-schijven, luchtballons, die meestal door exotische namen blijkbaar nog grooter aantrekkingskracht hebben. Het zijn spullen met een bedrijf als een klein fabriekje, het zijn kleine en groote kramen van handelaars met soms belangrijken omzet, die dikwijls belangrijke pachtsommen hebben op te brengen. Lang niet alle straatverkoopers zijn forains - ook de wet maakt onderscheid -: in 't algemeen kan men zeggen, dat ze rijden en dat ze in woonwagens leven, want ze blijven en willen kermisreizigers zijn, ook al hebben ze een eigen automobiel (men ziet deze ook als standplaats van den verkooper benutten, die als een moderne Kokadorus zijn aanbevelende redevoering houdt, staande in zijn auto te midden van de nieuwste en billijkste vulpennen, veiligheidsscheermessen, gummi-boorden etc.) Ze blijven kermisreizigers, die in karavanen, de wagens dikwijls getrokken door motortractors, soms zes groote wagens aaneengekoppeld, bij voorkeur 's avonds, als het verkeer vermindert, van het eene arrondissement gaan naar het andere en van de Middellandsche zee tot de Belgische grens. De ouder-wetsche zigeuners, de Russische, Hongaarsche tsiganen, de Engelsche gipsies, die bij voorkeur ketellapper of stoelmatter waren, met hun wrakke wagens en stumperige paarden, waarvan de kinderen sympathie trachtten te wekken door hun lofzang op een vies marmotje, ze behooren niet meer tot de kermisnomaden.... Het tegenwoordige kermis-volk is natuurlijk georganiseerd voor den maatschappelijken strijd: ‘l'Union Industrielle’ en ‘l'Avenir Forain’ heeten hun syndicaten, ze willen, nu elk instituut, elk dorp zijn oorlogsgedenkteeken heeft, hun eigen dooden-monument en het is al lang klaar, maar de stad maakt bezwaren tegen een plaatsing, want de stad heeft | |
[pagina 387]
| |
zélf nog geen monument, behalve het mooie nationale symbool van den onbekenden soldaat! Zoo weten de forains zich in een afzonderlijke wereld (met eigen vakbladen ‘le Monde Forain’, ‘la France Foraine’ ‘l'Intermediaire Forain’, wellicht zijn er nog meer). Advertenties, betreffende Nougat-montélimar, parasols, ronde en vierkante (voor straatventers) en andere specialiteiten, soms zeer merkwaardige, omtrent een wonderdier met twee koppen etc., vormen met de aankondiging van plaatsen en tijden der foires, fêtes, foires-et-fêtes, expositions en marchés tournés het hoofdbestanddeel. Routes barrées, versperde wegen, is ook een rubriek, niet alleen met het oog op de verplaatsingen in de zware woonwagens. Ge hebt misschien opgemerkt, dat de straatventers zich hier bij voorkeur opstellen op een plaats, waar het rij verkeer is gestremd; de handelaars in bretels, zijden sjaals en kousen spoeden zich dus naar een trottoir naast de opgebroken weg, zoodra hun blad hun een keuze heeft aangeboden. Doch men vindt in zoo'n blad ook een verslag van een opvoering in een stadsschouwburg! De vele advertenties van groot-handelaars (zelfs Duitsche) een verslag van een congres van forains te Toulon, een scherpe aanval op een hoofdartikel tegen de straatventerij in een groot blad, dat alles wijst op de betrekkelijk belangrijke plaats van dit wereldje in de Fransche gemeenschap, terwijl een jurist zou smullen van de ingewikkelde jurisprudentie ter onderscheiding der forains van andere straatventers, een onderscheid, waarvoor zij zich natuurlijk zeer interesseeren in verband met de speciale wetsbepalingen, permissie-kaarten, heffingen etc. De forains hebben natuurlijk ook hun speciaal boekwerk, zooals de jonge man en de jonge vrouw. ‘Wat iedere Forain moet weten’ en evenals de Rivierra-bezoeker hebben ze hun guide bleu du forain! Een duidelijk teeken van de evolutie onder het kermisvolk is ook het bestaan van zijn eigen school. De ‘Ecole primaire Foraine’ is natuurlijk ook rijdende en bestaat sedert 1908. De wisselende woonplaats van den jeugdigen kermisklant, zijn hulp in het ouderlijk bedrijf, de late slaap, het nog bestaan van hun betrekkelijk isolement en maatschappelijk vooroordeel, dat alles maakt de kermisschool noodig. Kinderen zijn dikwijls wreeder in hun oordeel en gedrag dan volwassenen: het kind van den kermisreiziger, het is toch iets bijzonders,.... Een vrouw is directrice van de school; het onderwijs wordt gegeven in twee groote net-uitziende wagens, waar het kind van den dierentemmer zit naast dat van den suikerwaar-verkooper; een paar jongens zijn reeds muzikale clowns en mogen voor de middagvoorstelling de les eerder verlaten.... De syndicaten hebben geen zeggenschap over de school, ook al dragen ze bij in de kosten. Deze worden voornamelijk door de Parijsche arrondissementen en de gemeenten betaald: het ministerie van onderwijs geeft slechts 500 francs van de jaarlijks benoodigde 24.000! Zoo is er in dit niet door organisatie uitmuntend land wellicht meer | |
[pagina 388]
| |
regel in de eens zoo bandelooze kermiswereld dan elders. Als een vermeend kwaad de wereld niet uit wil, is het immers beter het in banen te leiden dan het clandestien te zien voortbestaan. Men vroeg een expert waarom de nog in de 2e helft van de 19e eeuw in aanzien zijnde foire de Neuily, waar heeren-onder-hooge-hoeden en dames in avondtoilet geen uitzonderingspubliek waren, zoo veranderd was van bezoekers. De expert verklaarde, dat hier de metro de schuldige was: ‘de ondergrondspoor heeft een zoo groote menigte mannen met petten en vrouwen zonder hoed uitgestort over de kermis, dat de dames der eigen equipages, herhaaldelijk lastig gevallen, maar liever wegbleven.’ Uit dien laatsten glorietijd van de kermis dateerde nog de onlangs overleden Cancan-danseres ‘la Goulue’, die op 17-jarigen leeftijd beroemd en vereerd, zelfs door prinsen, zooveel geld verdienend en verterend als ze wilde, reeds op 30-jarigen naar de kermis trok en dieren-temster werd. De schilder Toulouse Lautree, die de uitgaande wereld en de demi-mondaines van dien tijd zoo uitstekend weergaf, beschilderde de voorgevel van haar tent, waar la Goulue, de eens beroemde partner van den danser ‘Valentin le Désossé’, prijkte als ‘de schoone Fatma’, ‘de Odalisque’ en als de vermaarde danseres in de quadrille van de beroemde oude Moulin Rouge, vóór den brand. La Goulue bewaarde een speciale vereering voor den schilder: bedelares geworden, nadat ze om haar zieken zoon te verzorgen éen voor éen haar beesten had moeten verkoopen, het wilde beesten-spel verwisseld had met een.... vlooientheater, zij, die eens ruim 100.000 franc in echte Louis d'or in haar kast had liggen, nadat ze haar zoon, haar geld en haar moed verloren had, verklaarde melancoliek: ‘Toulouse Lautree, ce n'était pas un homme comme les autres, il me grandissait’.... Het vóór-doek van haar tent is teruggevonden bij een collectionneur, acht dure schilderijen is het geworden: een kunsthandelaar sneed het groote doek in stukken. De oudste echte kermissen, foire St.-Laurent, foire St. Germain (slechts in naam herleefd), foire St.-Ovide, etc. zijn verdwenen. De laatste oude kermis-typen sterven uit, de arme zwervers waarvan men vertelt, dat ze egels aten, verdwijnen of hebben met de kermis niets meer uit te staan; de nieuwe kermisklanten hebben nu en dan ‘la poule au pot’, het door Henry Quatre geprezen welvaartsteeken; ze ambieeren, als elke Fransche kleine burgers ééns hun petite maison de ‘campagne’.... Was de kermis nu en dan een toevluchtsoord voor gewezen sterren als ‘la Goulue’, omgekeerd was de kermis de eerste leerschool van kooplieden en tooneelspelers, die elders beter slaagden. Niemand zal beweren, dat het Parijsche tooneel ontstond op de kermis. Evenals in andere landen bestonden er na de kerkelijke tooneelspelen,Ga naar voetnoot*) de particuliere | |
[pagina LXXXVII]
| |
vincent van gogh.
kermiswagens.
de rollende gemeenteschool van de parijsche kermis.
| |
[pagina LXXXVIII]
| |
foire aux croûtes op de butte montmartre.
foire st. germain voor de st. sulpice.
foire st. germain, 18e eeuwsche acrobaten.
| |
[pagina 389]
| |
tooneelgezelschappen, die aan de hoven van vorsten en voorname heeren verbonden waren. De voorgeschiedenis van het tooneel lijkt ook niet zooveel te verschillen met die van ons land, waar o.a. in 1498 passiespelen te Delft plaats vonden en waar men evenals elders zedenspelen en zotternijen gaf, zooals Frankrijk zijn ‘jeux’, ‘moralités’, ‘farces’ en ‘sotties’ had na de mysteriespelen. Doch daar nergens de foire zoo'n belangrijke ontspanningsplaats was als hier, was ook nergens de invloed van het foire-tooneel zoo groot, en, daar sedert de 17e eeuw - behalve het Engelsche uit de Elisabeth-periode - er geen tooneel zoo'n internationalen invloed had als het Fransche, moge een volgende maal een nadere - oppervlakkige - beschouwing volgen. De opera comique ontstond er; de strijd, dien het foire-tooneel hier tegen het regelmatige tooneel voerde, is vermakelijk. Men zegt, dat in Engeland, vóór de troonsbestijging van Elisabeth (1558), behalve de particuliere gezelschappen der prinsen en edelen geen tooneelgezelschappen waren, en er slechts nabij de herbergen vertooningen plaats hadden, die met tooneel nauwelijks verband hadden. De eerste schouwburg kwam er in 1576 (‘The Theatre’ van Burbage); men denkt naar het voorbeeld van de in Engeland nog aanwezige ruïnes der Romeinsche theaters: een rond amphitheater. Merkwaardig-gelijktijdig schijnt de too neelont wikkeling toen de verkeersmiddelen zoo gebrekkig waren. Doch waarschijnlijk was het andere landen toch vóór met de comedie en de tragedie (‘Ralph Doister’ van Udall, 1553, en ‘Spanish Tragedy’ van Thomas Kyd, 1586, de eerste Faust-Tragedie van Marlowe (± 1590), den tijdgenoot van ShakespeareGa naar voetnoot*). In Frankrijk schijnt de eerste tragedie-schrijver van beteekenis Alexandre Hardy geweest te zijn (‘Didon’ ‘la Mort d'Alexandre’ en vooral tragi-comedies, ‘Gésippe’). In zijn tijd (1570-1630) was ‘l'Hotel de Bourgogne’ het eenige Parijsche theater. Jodelle had toen echter reeds verdienstelijke stukken gegeven o.a. in 1552 voor het hof van Henri II, in het ‘Collége de Boncourt’: Cléopatre captive’Ga naar voetnoot†). Shakespeare is hier eerst laat vertaald; in den tijd van Voltaire schijnt de groote Brit van het Fransch tooneel gebannen; hij noemde hem ‘le sauvage ivre’, ook al waardeerde hij hem in zijn ‘lettres anglaises’.
Parijs, Maart 1929. |
|