Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 39(1929)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 246] [p. 246] Uit: Ho-Yang-Ké. bewerkingen door J. Slauerhoff. Mijn zonen (of: rampspoed geeft recht op dronkenschap) (Tao Chen). Haast al mijn haar is al grijs, Vol rimpels mijn gezicht, Toch is het mij goed gegaan: Geen dochter en vier zoons. Maar allen haten papier en penseel. A Shu is achttien Alleen in luieren is hij een meester. A Shi An doet zijn best Maar in zijn hart haat hij de Letteren. Yung Tuan is dertien Maar kan geen zes van zeven onderscheiden. Tung Tsu, toch al negen jaar, Heeft alleen verstand van lekker eten. Waar de hemel mij zoo mishandelt, Heb ik geen recht diep in het glas te zien? [pagina 247] [p. 247] Herfstwind. (Tao Chen). Herfstwind verdrijft de witte wolken. Ganzen trekken langs het leege zwerk. Nog geuren chrysanthen en bloeien orchideeën. Kon ik mijn vroegere lief nu vergeten Bijna was ik gelukkig, Met mijn bloemenboot op de Fenrivier, Wit schuimt de stroom langs de boeg, Fluit en trom houden maat met den riemslag. Onder 't rumoer broeden sombre gedachten: Jeugd jaagt voorbij, dood staat onwrikbaar. Herfstnacht. (Anoniem). Achter den herfst ademt de geest der koude: De Noordewind verkillend, verdorrend; Mijn leed is groot genoeg voor lange nachten. De sterren staan voor mijn starende oogen. Ze zagen de maan vol den twaalfden dag, En zijn gelaat bleek, den twintigsten dag. Een vreemde uit het verre land kwam tot mij. Hij haalde uit zijn kleed een langen brief Die aanhief met: vergeet mij niet. Het blad was verder leeg; aan 't eind Stond: voor eeuwig vaarwel. Ik borg hem in de plooi van mijn gewaad. Drie jaren lang verbleekte het schrift niet. Mijn hart is leeggebleven als de brief. Zul je het weten of vermoeden? [pagina 248] [p. 248] Het eiland. (Anoniem). Heilige reeën Op tengre pooten Drinken uit hun beker 't binnenmeer (Wouden mischen om hen heen) Wenden schuw den rug naar verre zeeën Hooggeboegde schepen zijn verschenen Naadren, meer en meer. (Vogels zwijgen om hen heen) Enkle herten vlieden ver in 't binnenland, Andre eten straks den vreemdling uit de hand. En de geest van 't eiland vliedt den vijand Onder wolken heen. Gelijkenis. (Anoniem). De pijnboom, eenzaam Op steelen spits: De storm rolt rotsen Voorbij zijn stam; En diep daaronder, In 't dal de kruinen Die vrede aadmen, In dommel suizlen.... Vorige Volgende