wangen, en de oogen zonder glans, - als hij de dorheid van haar lichaam aanschouwde en de schreiende schamelheid van haar nutteloos wezen, dan befloersten Lucas' oogen en het werd hem een pijnlijke zekerheid: wat was de onvolkomenheid van zijn bestaan in vergelijking met het hare, dat nooit zon gekend had? Zij wisten het van elkaar, nu. Zij hadden geen schuld aan elkaars lot. Het Andere was het, het andere - dat onzegbare, onvatbare....
En op een ochtend lag Berthe dood te bed.
Lucas' hoofd zonk hem - bij hare bleekheid, bij de doorschijnendheid van haar dood, broos lichaam - op de smalle borst. Alles verzonk. Hij stortte voorover en bad, bad hartstochtelijk. Voor zijn zuster Berthe en voor hem, o, nu het meest voor hem. Zij was uit haar lijden verlost; maar het zijne bleef, het zijne van ouden, zieken man in grooten nood van eenzaamheid, o Heer....
Wat deed hij nog op deze wereld? Nutteloos was hij er.
Hij diende ontslag in als schoolhoofd.
De collega's zouden dit afscheid vieren....
Déze dag....
Maar nog nooit had Lucas zich zóó eenzaam, zoo schrijnend eenzaam gevoeld als dezen regen-ochtend in voorjaar, nu hij daar alleen zat in de groote, nog in schemer-doffe huiskamer.
De koekoek van het uurwerk riep hem tot bezinning. Hij stond op en ging.
Regen bestriemelde hem. Regenscherm bood geen verweer.
Vaak had hij de laatste dagen in herinnering zijn jeugd herleefd. Ingetogen jaren van studie en onverzettelijken wil waren dat geweest. Moeders lieve glimlach waarde erin, zonneschijn en vogelengetinkel - en door vaders zwijgzaamheid ommuurd.
Waarom zou hij niet naar de stad van zijn jeugd keeren - morgen al? Wat bond hem - nà dit afscheidsfeest - aan deze trotsche stad? Hij zou er de straten van zijn jeugd doorwandelen, het vaderhuis weerzien.... Daar ook zou de stilte zijn - een stilte die meer weldadig was dan déze welke hem hier omcirkelde: een stilte, die van geen strijd en neerlaag, van geen bitterheid wist. Het einde was nabij. Hij voelde het - waarom zou hij het niet daar verwachten?
.... Pijnlijk: hij kwam te vroeg in 't schoolgebouw, waar hij zou gehuldigd worden. Een collega drentelde in de bevlagde feestzaal, waar banken en stoelen, door geen mensch beroerd, keurig gereid stonden. Lucas ging, moe, zitten. Maar d'ander loodste hem naar de bestuurskamer. Lucas zou daar wachten, tot men hem riep....
Gehuldigd worden. Maar was dit niet: een afscheid aan 't leven? Morgen trok hij weg. Uit had alles.