| |
| |
| |
Momenten
door Nine van der Schaaf.
STEFAN Conrad reisde over een steenig, grillig gespleten en dor land naar een groote stad waar hij aan een bankinstelling een betrekking had gekregen. Hij kwam uit een vruchtbare kleine vlakte en gaf zich nu over aan de beschouwing van dit armelijke, weinig bevolkte oord; hij voelde zich zoo vol verwachting dat hij elke verrassende kloof met zijn schuilende diepte graag in zich opnam en een landbouwer, die ergens achter de paarden liep, werd een sprekende figuur in zijn gepeins over het leven. Ver achter hem, tegen een beschuttende heuvel, lag een wit huis, deels met groen begroeid, waar zijn verloofde, Rosa Hahn, woonde; tegen de steilte groeiden wijnstokken en naast het huis was een tooverig vruchtboomentuintje. Bij deze snelle rit van eenige uren leek nu het oogenblik ver verwijderd dat hij met Rosa stond op een plekje waar welig gras groeide nabij een beek die verscholen was onder laag afhangende struiken. Dichtbij was de bloei van een appelboom en de groene glooiing van de heuvel; hij praatte bedaard en innerlijk opgetogen met haar over zijn spoedige afreis en wist niet of zijn geluk toen meest bestond in dat rustige vervulde samenzijn of in de nieuwheid van 't vooruitzicht. Terwijl hij eindelijk de stad binnenreed moest hij even zijn oogen dichtknijpen en tot zichzelf zeggen hoe hij slechts in de nachttrein hoefde te stappen om slapend de omgeving terug te vinden die hij pas had verlaten. Hij stapte uit en was onrustig verheugd, hij voelde zijn hart sneller kloppen en ging zichzelf leeren kennen in deze groot er hartslag van de wereld.
Zijn chef, de bankdirecteur Paul Raucher, was een bekende van zijn gestorven ouders en ontving hem vriendelijk. Stefan was reeds aan een kleine bank in zijn omgeving werkzaam geweest, hij bezat geld, voldoende bekwaamheid en goede relaties met aanzienlijke menschen en hij was met Rosa en haar ouders overeengekomen dat hij eenige tijd hier zou doorbrengen om het bankwezen grondiger te leeren kennen en zich dan zou vestigen niet te ver van het witte huis, om in een eigen woning met Rosa het huwelijksleven aan te vangen, terwijl hij in een gemakkelijk te bereiken provinciestad zijn zaken had. Doch door deze wel-afgemeten en verlokkende toekomstplannen sneed een andere gedachtelijn die daaraan geheel tegenstrijdig was: hij wilde het leven leeren kennen dat in deze tijd luid van zich afsprak: de revolutionaire drang die rotte plekken in de maatschappij bloot lei en slag leverde tegen de Staat. Hij was zelf geen revolutionair, van aanleg noch van principe, hij had slechts de gevaarlijke illusie van een landelijk en zelfbewust droomer dat hij persoonlijk, nabij de
| |
| |
klippen van het strijdleven, iets goeds zou kunnen doen Ontstellende berichten van reactionaire verdrukking en willekeur hadden hem de illusie bijgebracht dat er middelaars moesten zijn en dat hij zich daartoe zou kunnen opwerken.
Toen hij door de stad liep, al de onbekende gedaanten langs hem zag glijden van menschen die zeker voor 't meerendeel in slechter omstandigheden waren dan hij, lette hij op het vreemde bekommerde leven dat hij van de mistroostige, armelijke gezichten meende af te lezen en gaf er zich dan eerlijk rekenschap van dat hij zich daarbij heimelijk verheugde over zijn welvaart, terwijl hij verlangde een helper te zijn van die slecht bedeelden. Het eerste leven in al de nieuwheid van de groote stad gaf hem een lichtbewogen stemming; tusschen ernstige gedachten-flarden gleden de oppervlakkige momenten van zijn gemakkelijk succes, hij herdacht met naïeve vreugde de vriendelijkheden hier en daar ondervonden van zelfbewuste voorname menschen, maar zag toch de preciese toekomst met Rosa in een welvoorzien huis met luchtig wantrouwen tegemoet. De rijkdom en welwillendheid van de dikbuikige heer Raucher voelde hij als iets waarmee hij zijn jonge verborgen kracht wou meten en hij deed zijn best diens opmerkingen zoo weinig mogelijk te beamen. Hij die tot nog toe slechts voorkomende vrienden ontmoet had als zijn meerderen dacht opstandig soms: hoe maakt men zich onder deze welverzorgde, uitverkoren, hoogmoedige bende vijanden? Doch als hij zijn chef en diens gelijken weersprak was er een zachte overlegdheid in zijn opmerkingen, een aangename beleefdheid was hem eigen, hij beleedigde nooit en bereikte bij zijn hoorders slechts een voorhoofdfronsen dat aanstonds weer vergleed.
In tusschen overtuigde hij zich van de wantoestanden: de schrijnende armoe, de zware straffen die aan opstandigen werden opgelegd, hij hoorde fluisteren van mishandelingen in de overvolle gevangenissen, voelde zich afgeschrikt en toch soms onweerstaanbaar aangetrokken door die voor hem verborgen chaos van leed, verschrikking en heldenmoed. Hij had reeds vroeger Rosa eenmaal beangstigd met een gesprek over de sociale problemen, zij vreesde toen dat hij revolutionair zou worden, doch dit was daarna niet gebeurd en zij raakte gauw weer gerustgesteld. Toch was er niets opgelost. Waarom was zij eigenlijk zoo gauw gerustgesteld? Het was buiten zijn verantwoording.
Het verwonderde hem niet dat hij spoedig in een eenvoudig restaurant, waar hij soms ging eten een interressante jonge man ontmoette die zich na enkele dagen deed kennen als een der vurige, onrustverwekkende geesten die hem op een afstand reeds hadden geboeid. Hij heette Bruno Valetti en scheen zich ook tot hem aangetrokken te voelen. Hun gesprekken werden vertrouwelijk, soms maakten zij een wandeling samen en een keer kleurde de kalme Stefan en sloeg een sterke ontroering in het nog opper- | |
| |
vlakkig gedachtenveld van zijn ziel toen hij zich plotseling vastgegrepen voelde door het dadenleven van zijn nieuwe kennis die, glimlachend met het vertrouwen in zijn oogen dat Stefan reeds lief was geworden, op zijn antwoord wachtte.
Was hij voor of tegen? Wou hij behulpzaam zijn? 't Ging om de gewelddadige bevrijding van gevangen vrienden, een plan dat Valetti nog maar vaag aanduidde, wachtend eerst op het beslissend woord van de ander, dat hij zich, zij het ook in 't geheim, met hem en zijn vrienden verbond. Stefan had door zijn onwillekeurige sympathie deze beslissing uitgelokt. Reeds had hij zichzelf de vraag gesteld wat hij doen zou als het hiertoe kwam en hij had het niet geweten. Doch nu hij besluiten moest was het hem opeens duidelijk dat hij te ver was gegaan met zijn sympathie, dat hij niet zijn toekomst wou opofferen voor een avontuurlijk plan. Die toekomst leefde niet voor hem als vroeger terwijl hij er aldus voor streed; alles was nu helder en ernstig doch koud en kleurloos, maar hij hield zich er aan vast en kende zijn eigen natuur eensklaps beter dan hij nog ooit gedaan had.
Valetti hoorde hem aan, verstoord eerst, met een glimlach daarna. In die glimlach was nu geen vertrouwen meer, slechts hoon en teleurstelling. Stefan zweeg en besefte volkomen dat hij met zijn besluit een vriend, wiens genegenheid voor hem belangrijk was, voorgoed van zich had afgestooten. Hij had gekozen voor een vreedzaam leven en tegen hem. En hun omgang was nog maar zoo onbeduidend geweest, het sprak vanzelf dat zij elkaar nu voortaan zouden vermijden.
Stefan werd de volgende dagen stil en afgetrokken, zijn leven had tijdelijk de goede smaak voor hem verloren, hij las echter de brieven van Rosa en ontving de hartelijkheden van zijn beschermende vriend Raucher en anderen en troostte zich daarmee. Toch merkte hij ook soms hun argwanende blikken, die hij tevoren, toen hij zich levendig tegen hen uitsprak, niet had gezien. Hij dacht haast onophoudelijk aan Valetti en hervoelde de door hem zoo snel verbroken vriendschap, hij berouwde echter zijn gedrag niet, want hij herinnerde zich te duidelijk hoe beslist en van binnen uit hij zijn keuze had gedaan. Hij had een illusie gedood, een eind gemaakt aan zijn onverantwoordelijk gedroom van strijd waarvoor hij in zijn hart ongeschikt was. Reeds werkte hij het schema van zijn toekomst nauwkeuriger uit, hij achtte het een gunst van het lot dat men van hem in aanzienlijke kringen een hervormingsdrang wel zou dulden zooals men zijn soms bruuske tegenspraak goed had opgenomen, hij vleide zichzelf dat hij een vruchtbaar leven tegemoet ging, toen hij plotseling op weg naar zijn huis werd gevangen genomen. Voor hij tijd tot nadenken kreeg zat hij reeds tusschen kille steenen wanden en voelde zich in 't bijzonder gekrenkt door de ruwe aanraak van een agent, die haast maakte, terwijl Stefan twijfel uitsprak aan het recht van zijn arrestatie.
| |
| |
Nu liet men hem lange uren alleen en hij had terstond ingezien dat deze gebeurtenis geen andere reden kon hebben dan dat hij met Valetti had omgegaan. Was die ook gevangen genomen? Dat was waarschijnlijk, misschien zat hij binnen deze zelfde muren.
Hij merkte dat hij loom en leeg van gedachte werd, treurig en verlaten omdat hij niet wist hoe lang deze toestand zou duren. Hij zei bij zichzelf dat men hem wel spoedig weer vrij zou laten en dat hij moest oppassen geen bezwarend getuigenis uit te spreken tegen Valetti als men hem ging ondervragen. Hij was zelf onschuldig en ongevaarlijk, hij had niets te vreezen.
Maar in die lange uren dat hij in de cel wachtte zag hij de grijns van een spookachtige kritische geest die hem er aan herinnerde dat er in deze tijd reeds meer menschen slachtoffer waren geworden van een vergissing of van wreede onverschilligheid der machthebbers. Troosteloos was dat bedenken en hij weerde dof alle gedachten af. Hij doorleefde de tijd nog slechts in vage beelden: voorstellingen van vreemde strijders die hier of elders leden door hun daden. Hij zag ze in een verre onbereikbare wereld. Geen benijden of afkeerigheid vervulde hem, hij droomde slechts vaag dat daar in het leven van die menschen de kleur van het bloed was en hier, om hem heen, een huiveringwekkende nachtelijke nevel.
Eindelijk werd hij uit zijn eenzaamheid verlost en naar een vertrek gevoerd waar een paar mannen zaten als doodstille figuren. Ze zaten op afgesleten leeren stoelen en men wenkte hem om te gaan zitten op een bank tegenover hen. Toen werd de stilte verbroken door de stem van een hunner die hem langzaam en somber ondervroeg.
Stefan deed moeite op te rijzen uit een bedwelming die hem belette de dingen nuchter waar te nemen. De vragen omtrent leeftijd, huisvesting en werk waren overigens wel geschikt hem te kalmeeren: hij had niets te verbergen en alles wat hij kon zeggen getuigde van zijn respectabele positie en ongevaarlijkheid. Het maakte echter geen indruk, noch op hemzelf, noch op zijn toehoorders. Toen hoorde hij de naam Bruno Valetti noemen. Hij werd strakker en de stem van de ander deed hem aan als het vallen van steenen, brokkelend van een steilte waarlangs hij liep. Zijn antwoorden waren gereserveerd en overwogen, hij was vast besloten niets bijzonders los te laten over Valetti. Zij kwamen niets verder en er ontstond in Stefan's brein een doodelijke afmatting. De stem vroeg eindelijk of hij zich de veertiende van deze maand herinnerde in verband met Valetti. Stefan antwoordde eensklaps volmondig ja. - Het doet er niets toe, fluisterde een inwendige stem.
‘Waarom?’ vroeg de uithoorder.
‘Valetti en ik maakten een wandeling 's avonds, wij liepen de stad uit en de berg op’.
| |
| |
‘Met welke bestemming?’
‘Een huis dat ik niet kende en nog niet ken. Er stonden groote, groen geverfde houten bakken vol bloemen bij de ingang. Ik liet Valetti daar achter en ging alleen terug.’
‘Waren daar veel of weinig menschen?’
‘Dat weet ik niet. Ik ben niet binnen geweest. Ik hoorde stemmen.’
‘Waren dat mannenstemmen? Als van een groot gezelschap, minstens een stuk of acht?’
‘Ja’.
Toen glimlachte de man die hem tot nog toe zoo somber was voorgekomen en het verhoor was geëindigd. Ook werd hij nu dadelijk vrijgelaten met een beleefde verontschuldiging. Alle dwang was heen, hij kon de weg naar huis vervolgen en hij stond duizelig weer in zijn gewoon bestaan. Het leek hem nu plotseling hatelijk. Hij uitte mompelend zijn woede om de ruwe handgreep die hij nog voelde en de smadelijke urenlange gevangenschap.
Doch waarom had hij bij het verhoor zijn gereserveerdheid plotseling afgebroken en verteld van die wandeling en dat huis? Hij herinnerde zich zijn plotselinge levendigheid bij dat antwoord alsof een duivel het hem had ingegeven.
Het was toch onschuldig en nietszeggend, elke maning om over Valetti's gezindheid en woorden iets van belang mee te deelen had hij tevoren weerstaan en het had zijn afmattend verhoor althans beëindigd.
Het moest daarom veelzeggend geweest zijn, doorflitste het hem en - had hij dat eigenlijk niet vermoed, terwijl hij ging spreken?
Onzin, vermaande hij zichzelf. Zijn instinct had hem slechts gezegd dat men hem alleen bij eenige losheid van tong vrij zou laten en daarom had hij over dat huis gebabbeld. Hij wist niets positiefs van de daden van Valetti en zijn vrienden; op het oogenblik dat hij daarvan vernomen zou hebben had hij de vriendschap met hem afgebroken. Hij las in een nieuwsblad dat Valetti behoorde onder degenen die de laatste dagen waren gevangen genomen.
Enkele dagen later bezocht hij Rona, een vriend van Valetti, die hij slechts eenmaal terloops had gesproken en wiens adres hij met eenige moeite had uitgevischt. Het was in de morgen, hij werd in een armoedig vuil kamertje gelaten en hoorde daarnaast gestommel van de bewoner, die blijkbaar pas uit zijn bed opstond. Toen deze binnenkwam zag hij Stefan met verwonderde koele oogen aan; hij had een kinderlijk gezicht en een kaal hoofd met een rand van kroezig donker haar en hij leek vermoeid na een onrustige nacht. Toen Stefan zich bekend maakte glimlachte hij bijna en scheen de situatie grappig te vinden; toch bleef hij
| |
| |
hem heel gereserveerd en verbaasd aanstaren en was heel karig met zijn wederwoord. Toen Stefan vroeg hoe het met Valetti ging in de gevangenis, zei hij lakoniek dat hij 't niet wist en vroeg daarop met nieuwsgierige spot hoe zijn bezoeker het zelf maakte in deze stormachtige metropool; hij wist dat Stefan uit de provincie kwam en bekeek hem alsof hij een groen en uitheemsch jongeling was.
Stefan doorzag wel het wantrouwen en de omzichtigheid die achter deze houding school, hij antwoordde echter zonder terughouding en bracht het gesprek spoedig weer op Valetti. De ander werd ernstiger en zweeg. En dan sloeg plotseling het besef van de armelijkheid hier Stefan neer; Valetti die hij in de korte tijd van hun kennismaking niet thuis had opgezocht, woonde in een dergelijke buurt als Rona, waarschijnlijk in dezelfde sjofelheid. Valetti's gezicht met de uitdrukking van warme kameraadschap eerst, de glimlachende minachting daarna, stond hem weer voor de geest; deze vreemde trok hem niet aan, hij wenschte uit zijn omgeving weg te vluchten, maar zijn geweten dwong hem de geschiedenis van zijn gevangenneming en het verhoor eerlijk aan de ander op te biechten, Het leek Rona eerst wonderlijk onbelangrijk, hij haalde de schouders op. Misschien dacht hij dat Stefan meer verteld had dan hij nu wilde weten. Maar waarom kwam hij dan hier om daarover te praten?
Het scheen langzamerhand tot Rona door te dringen wat het eigenlijk motief was dat de ander naar hem toe dreef. Zijn jongensachtige lachjes, zijn lakonieke gezegden bleven weg. Hij liet zich het laatste deel van 't verhoor nog eens vertellen, bezon zich op de datum, de veertiende. - ‘Ik heb het onwillekeurig verteld, maar misschien heeft het hem geschaad,’ zei Stefan, tevens beseffende hoe dwaas het was daarover achterna te klagen en de ander zei ernstig: ‘Ja, dat kan wel zijn’, maar hij dacht blijkbaar nauwelijks aan het geval op zichzelf. Toen ging Stefan haastig weg want hij voelde zich in deze omgeving niets dan een storing en een element dat verwondering gaf. Rona het hem gaan met een paar vriendelijke woorden die niets zeiden en vergezeld gingen van onuitgesproken nadenken in zijn blik.
Stefan wilde vrij zijn, zich slechts bezighouden met zijn eigen leven, maar terwijl hij zich poogde los te wikkelen uit de draad die hem ingesponnen had, verwarde hij zich vaster daarin. Als hij thuis was en met Rosa praatte dacht hij aan Valetti. Zij merkte op dat hij stiller was dan vroeger, hij wist weinig van zijn leven te vertellen en zij vroeg hem een keer waarom hij zoo veranderd was. Hij wachtte even om te antwoorden. Hij was op het punt haar zijn avontuur mee te deelen, maar hij bedacht zich. ‘Ik ben erg veranderd, dat is waar’, sprak hij met overtuiging. ‘Toen ik een tijdje geleden wegging was ik nog niemand, ik kakelde alleen
| |
| |
graag over alles en nog wat, ik moest mezelf nog ontdekken, zie je. Ik dacht soms dat ik een held was, misschien een revolutieheld en ik vertelde je van echte bekgevechten met de dikbuiken zooals Raucher.’
‘Dat deed je niet, wat praat je raar,’ zei Rosa en haar stem klonk leeg en koel ongerust.
‘Ik schreef je in mijn eerste brieven over de menschen die ik zag op straat, op m'n ontdekkingstochten door de stad. Die arme ellendige figuren waar de wereld vol van is.’
‘Ja. Je hadt zoo'n overdreven neiging....’ begon zij aarzelend.
‘Tot wat?’
‘Je wou immers voor revolutieheld spelen, zeg jezelf’, vervolgde ze losweg.
‘Juist. En dat heb ik opgegeven. Ik heb alle ondoordacht gepraat opgegeven. Je zal aan een nieuw mensch in mij moeten wennen, Rosa.’
‘O ja,’ zei ze onattent. ‘Als ik je maar weer veilig hier heb.’
Zij praatten door over andere dingen. Bij het afscheid vroeg hij bruusk: ‘Hield je soms vroeger meer van me dan nu?’
Met een kleine siddering van schrik keek ze op. Ze verstond nauwelijks wat hij van haar wilde, maar dit was een vraag van zijn onrust en onrust verschrikte haar. Hield hij zelf minder van haar dan vroeger? Ze bleef even sprakeloos. Dan omklemde ze speelsch zijn handen en ontkende. Ze schertsten en liefkoosden elkaar. Toen ze hem de volgende dag naar de trein bracht zei ze half schertsend en onweerhouden: ‘Je komt toch bij me terug?’
Hij berouwde op dat oogenblik dat hij niet aan God geloofde en van zichzelf uit moest antwoorden.
‘Als je bedoelt dat ik je trouw blijf, ja, zeker, maar wie kan het noodlot....’
‘Waar denk je aan?’ vroeg zij haastig.
‘Aan straattooneelen,’ zei hij kortaf. ‘'t Gebeurt bij de vechtpartijen daar in de stad soms dat een gewoon burger getroffen wordt.’ Dan lachte hij, zag haar aan alsof hij vergiffenis vroeg voor een dwaze opmerking.
‘Is dat waar?’ vroeg ze argwanend.
‘Ja,’ zei hij, als in een droom. ‘Maar ik geef niet toe aan zulke fantastische voorstellingen.’
Ze vond hem verward en kinderlijk, troostte hem en zij verteederden zich naar elkaar toe bij dit afscheid. Even tevoren had hij gevraagd: ‘Voel je iets voor de menschen die opstaan tegen het gezag?’
‘Nee,’ antwoordde ze toen beslist. ‘Ik weet dat jij daar vroeger voor voelde, ik ben blij dat je wijzer bent geworden’. En haar laatste woorden bij zijn afreis waren: ‘Kom maar gauw weer veilig en voorgoed terug.’
Nadat hij was weggereden dacht hij met wilde onbezonnen aandrift:
| |
| |
dit is een tijd van vrijheid! Toen herinnerde hij zich zijn intense vrees en machtlooze treurigheid in de gevangenisuren. En het onwillekeurig verraad dat hij zich vergeefs voorstelde als belachlijk onbeduidend. Het huis tegen de berg moest een plaats van samenkomst van revolutionairen geweest zijn en de datum een beslissend tijdstip. Om dat punt in zijn leven draaiden zijn gedachten voortdurend en het belette hem vrij te worden. Hij durfde niet meer informeeren naar Valetti's omstandigheden, want dit was geen middel om zijn schuld af te doen en hij zon slechts daarop. Liefde en vriendschap waren hem dingen geworden van tweede orde.
Toen kwam Rona hem op een avond opzoeken en vroeg hem of hij genegen was Valetti te helpen ontvluchten. Stefan had hem verwonderd en nadenkend ontvangen, hij was bij dit bezoek vooral verwonderd dat men vertrouwen stelde in hem. Rona zag hem scherp aan, doch was blijkbaar hoopvol. Stefan moest even op adem komen, dan stemde hij vastbesloten toe, hij had geen oogenblik geweifeld tusschen ja of neen. Het was zijn redding wist hij en de eenig mogelijke. En de ander had zijn wroegende gedachte naar waarde geschat als een betrouwbare factor in deze zaak. Zij bespraken nauwkeurig de ondergeschikte punten en alles werd vastgesteld naar het schema dat Rona in elkaar had gezet. Stefan's deel in de onderneming was slechts dat hij op een precies aangeduid nachtelijk uur, slechts enkele etmalen na hun afspraak, met een auto cirkelsgewijs zou rijden met matige vaart langs nauwkeurig aangegeven straten, niet ver van de gevangenis. Na de vlucht daaruit zouden Valetti en hij hem aldus vinden, hij moest scherp toezien, een oogenblik langzaam rijden als zij nabij waren. Wilde hij dan verder meegaan of uitspringen en de auto aan hen tweeën overlaten? Alles moest snel gebeuren zonder een seconde tijdverlies en zonder een woord.
Stefan knikte. ‘Ik zal er uitgaan en de auto aan u overlaten’, zei hij. ‘Ik ben dan een burger die van niets weet en toevallig door de straat loopt.’ - Ik ben dan vrij! dacht hij tegelijk. - Ik zal dan dit leven afsluiten en vergeten en gaan trouwen met Rosa. Zij heeft dan een ander man aan mij dan zij meende te krijgen, maar dat doet er niet toe.
Dit alles overwoog hij snel en zonder émotie. De nacht, het uur en de bijkomstigheden waarvoor hij moest zorgen: het opnemen van geld voor 't aanschaffen der auto die hij door Rona liet koopen, het rijden ermee opdat hij, reeds een goed chauffeur, met het vreemde rijtuig geen moeite zou hebben, waren tezamen de daadzaken die al zijn levensgevoel be-heerschten in de komende dagen. Doch in de laatste uren voor de nacht, toen de spanning het grootst werd, begon het tot hem door te dringen hoe er een volkomen leegte dreigde na het moment dat hij de auto zou hebben verlaten. Waarom had hij niet aangeboden mee te rijden tot aan een veilige
| |
| |
schuilplaats? Zijn daadwerkelijke hulp nu waschte hem toch tegenover Valetti schoon van zijn dwaze verklaring bij het verhoor afgelegd. Hij zou onbevangen en als een vriend met hem kunnen praten. Waarom had hij dit met zooveel beslistheid onmogelijk gemaakt?
Weer sprong een illusie als een hulsel van zijn ziel, hij zag in dat niet zijn bewuste overlegde verlangens zijn leven maakten, maar dat de plotselinge impulsies bij momenten dit deden. Drie keer was het zoo gegaan. Bij zijn laatste gesprek met Valetti, toen hij een standpunt koos dat hij niet tevoren had overwogen, bij het verhoor en nu bij de afspraak met Rona. Hij had zich niet vergund Valetti, in wie hij op dat moment de verleider voelde tot een strijdhaftig en rusteloos leven, weer te ontmoeten.
Doch zijn liefde voor Rosa was gaan kwijnen nu hij naast haar niet meer zijn vroegere illusies had.
Hij troostte zich echter dat deze buitengewone uren hem ziekelijk maakten en dat alles in orde zou komen als het voor hem gevaarlijke oogenblik van de ontmoeting met Valetti voorbij was. Hij hoopte vurig dat het ontvluchtingsplan zou gelukken, doch hij twijfelde daaraan nauwelijks; als hij aan een mislukking dacht overmeesterde hem een schrijnend medelijden met Valetti en miste hij voor zichzelf alle houvast in 't leven.
Hij begon eindelijk de aangegeven rit en bij het zachte snorren van de auto huiverde hij gedachteloos. Er bestond nu voor hem niets dan de straten die hij moest afrijden, langs hoeken en bochten die hij tevoren alle nauwkeurig had waargenomen. Hij reed langzaam zijn ronde; toen hij zijn uitgangspunt bereikte en opnieuw de eerste straat inreed huiverde hij weer. Als het lang duurde met dat rondrijden steeg de kans dat de auto argwaan wekte. Na die eene gedachte reed hij weer mechanisch, gedachteloos voort. Halverwege, op het punt waar de gevangenis dichtbij was, hoorde hij plotseling een schot. Daarna een tweede. Het kwam van de kant der gevangenis. Een dringende gedachte doorbrak even zijn verdoofdheid. De vluchteling met zijn helper moest onderweg zijn, de schoten golden bepaald hem. Als hij leefde kwam hij nu dadelijk hier te voorschijn. Als hijzelf nu onmiddellijk de auto deed stilstaan en deze verliet, zoodat hij in een zijstraat, door niemand gezien, kon wegsluipen? De anderen vonden toch de auto, hadden deze met een enkele beweging weer op gang, Rona zou terstond de wagen herkennen en de situatie begrijpen. Dit was weer de impulsie tot eigen redding zooals de vorige alle geweest waren. Maar nu was hij minder zichzelf, meer verwilderd en hij volgde deze impulsie niet. Hij reed zeer langzaam verder, zag zooals hij verwacht had en toch met ontroerende schrik de twee bekenden aankomen. Lenig snel wisselde een hunner met hem van plaats aan het stuurrad, de ander gleed door 't portier naar binnen. Doch eer hij 't portier sloot greep hij Stefan,
| |
| |
die langs de auto heen sloop om ongemerkt weg te loopen, zooals het plan tevoren was beraamd. Deze liet zich in de wagen trekken, beseffend dat het voor zijn veiligheid was daar de achtervolgers te nabij waren om hen te kunnen ontsnappen als hij liep. Onmiddellijk snorde de auto heen. Stefan had de man naast hem in de duisternis en verwarring nog in 't geheel niet gezien, hij hoorde hem nu spreken met Rona die chauffeerde en hij meende: dit was niet Valetti's stem. Het schokte hem zoo hevig dat hij al het andere vergat, hij richtte zich op naar zijn metgezel, zag hem van dichtbij in het gelaat en herkende toen in de nachtelijke schemer der onverlichte auto toch Valetti. Als een hongerige beschouwde hij daarna diens trekken die door het gevangenislijden waren verscherpt en veranderd, hij drong zich met onweerstaanbare drift in het onbekende, strijdkrachtige en schrikwekkende leven van Valetti. Hij herinnerde zich tegelijk diens minachtende glimlach bij hun laatste gesprek; nu was er in Valetti's blik slechts verwondering om zijn hartstochtelijk dichtbijdringen en hij werd door de metgezel teruggedrongen op de plaats naast deze, met zacht geweld alsof hij een overstuur kind was. De kogels van de achtervolgers vernietigden daarna een deel der wand achter hem en door een ervan werd hij getroffen. Hij hoorde nog wel Valetti's stem, herkende die en verloor het bewustzijn, terwijl de auto met snelle vaart een buitenweg inreed. Hij ging na weinig oogenblikken de nacht van de dood in en werd eenige tijd later gevonden door de achtervolgers; de vluchtelingen hadden de auto reeds verlaten en waren onvindbaar langs boschwegen verder gegaan.
|
|