Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 39
(1929)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 27]
| |
Het geslacht Couperus,
| |
[pagina 28]
| |
Louis Couperus, is een geslachtsboom van de familie Couper (Cowper, de latijnsche uitgang: u s, moet in Friesland ontstaan zijn), die door een van Louis Couperus' broers, Mr. F.E. Couperus, geteekend werd. Een volledige beschrijving van het geslacht heeft de heer W. Wijnandts van Resandt gegeven in Het Maandblad van het Genealogisch Heraldiek Genootschap: De Nederlandsche LeeuwGa naar voetnoot*). Aan deze beschrijving is in dezen arbeid verder álles ontleend wat betrekking kan hebben op de aan het geslacht Couperus verwante families Reynst, Scherpingh, Steenstra Toussaint en Baud. De heer W. Wijnandts van Resandt heeft voor eenige jaren nog onderzoekingen gedaan naar de Friesche Couperussen te Warga en te Leeuwarden en ofschoon deze thans alle van zeer eenvoudigen huize zijn, vermeldt bovenbedoelde beschrijving, dat in 1772 Abraham Couperus, zoon van Abraham Couperus (schepen te Leeuwarden) en Gesina Hoppinga, in dienst treedt bij de Oost-Indische Compagnie, 1775 als onderkoopman naar Oost-Indië vertrekt, om de. 22sten September 1788 Gouverneur van Malakka te worden. Van hem stamt de Haagsch-Indische tak en ook de vader van den auteur: reeds genoemd: Mr. John Ricus Couperus. Deze werd 24 Februari 1816 te Batavia geboren. Hij ging toen hij drie jaar was naar Nederland, studeerde in de rechten te Amsterdam, promoveerde in 1837 te Leiden tot Doctor Juris met het proefschrift ‘De Servitute apud Romanos’ en keerde kort daarna naar Indië terug. Hij doorliep verschillende rangen: In 1849 griffier bij de beide Hooge Gerechtshoven, werd hij in 1850 Raadsheer in het Hooggerechtshof en in 1854 eveneens lid van het Hoog Militair Gerechtshof. Zeven jaren voordien was Mr. John Ricus Couperus te Batavia gehuwd, 31 Maart 1847, met Jonkvrouwe Catharina Geertruida Reynst, dochter van Jonkheer Joan Cornelis Reynst. De heer W. Wijnandts van Resandt schreef aangaande het geslacht Reynst velerlei bijzonderheden in De Nederlandsche Leeuw van 1907. Jonkvrouwe Catharina Geertruida Reynst's vader was vice-president van den Raad van Indië en waarnemend Gouverneur-Generaal van Onze Oost. Zooals Louis Couperus later zelf meermalen schreef, was B.B. (Binnenlandsch Bestuur) in Oost-Indië bij de Couperussen en bij de daaraan verwante families ‘het ideaal.’ Met betrekking tot het geslachtswapen bovenvermeld is het wel merkwaardig dat tot het avondmaalszilver der Nederlandsch Hervormde Gemeente te Warga o.a. behoort: een ovale zilveren schotel met geschulpten rand, waarvan de afmetingen zijn: 14½ en 41½ c.M. De rand daarvan is 9 C.M. breed; het gewicht is bijna 17 ons. In het midden van die schaal is een | |
[pagina XV]
| |
louis couperus' moeder, mevrouw couperus, geb. jonkvr. catherina geertruida reynst.
mr. john ricus couperus, vader van louis couperus.
elisabeth baud, louis couperus' nicht en latere echtgenoote in balmasqué-costuum te batavia, in 1878 op tienjarigen leeftijd.
louis couperus op vijftienjarigen leeftijd in balmasqué-kleedij te batavia in 1878.
| |
[pagina XVI]
| |
links boven in het midden der schaal het wapen van het geslacht couperus. zilveren schotel door het echtpaar everts aan de ned. herv. gemeente te warga geschonken en gemaakt op aanwijzing van ds. petrus couperus, predikant te warga, twee honderd jaren geleden, in 1728.
het geboortehuis van louis couperus op de mauritskade te 's gravenhage.
| |
[pagina 29]
| |
wapen gegraveerd, waarin ook de duif die met een olijftak in den bek naar de zon vliegt. Het randschrift der schaal vermeldt in het latijn het volgende: Do Petrus Couperus, Pastor Warganus, Theodoris ipsius antecessoris filius, aetat: 71, minister 44 hanc patinam rogatii Testatorum excudi curavit. Anno 1728. (Ds Petrus Couperus predikant te Warga, zoon van zijn voorganger Theodoras, heeft op den leeftijd van 71 jaar, in het 44e jaar zijner bediening, in het jaar 1728, op verzoek der erflaters dezen schotel laten vervaardigen). Op den rand des schotels is ook een Nederlandsch opschrift gegraveerd: ‘Heere Everts en Aath Herkes, Echtelieden, wiens waapenen hier tegenover staan, hebben te samen desen silveren schotel uyt lief de aan de hervormde Gemeijnte tot Warga, waarvan sij beyde leden waeren ten dienste voor 't Brood in 's Heeren Heylige Nagtmael bij uyterste wille besproken.’ Ds P. Couperus heeft voor de uitvoering van deze schaal zorg gedragen en daarom is waarschijnlijk zijn wapen naast de geslachtswapens van de Echtelieden Everts en Herkes opgenomen. Het helmteeken der familie Couperus is een zilveren kuipershamer met zwarten steel. Over den oorsprong van wapen en helmteeken is echter niets met zekerheid te zeggen, daar in de genealogie van het geslacht geen kuipers worden gevonden. De genealogie ontkent de mogelijkheid van het symbool der duif, dat op Robert Cowper's terechtstelling duiden zou, geenszins, doch acht het evenzeer waarschijnlijk dat de vredesduif met den olijftak in den bek wijst op het predikambt. Daarmede loopen traditie en deze veronderstelling dus geenszins ver uiteen. Een van Mr. John Ricus Couperus' zusters, Wilhelmina, huwde in 1837 met Guillaume Louis Baud, oud-resident van Kediri en minister van Koloniën, een andere zuster trouwde met den stadsgeneesheer te Batavia: Dr. Abraham Johan Daniël Steenstra Toussaint, die in 1837 naar Java ging en zich later in het landelijke begaf en eigenaar werd van de koffielanden Pekantjilan en Tti-coppo. Over dezen oom schrijft Louis Couperus eveneens in ‘Oostwaarts.’ Uit het huwelijk van Mr. John Ricus Couperus en Jonkvrouwe C.G. Reynst, werden elf kinderen geboren. Drie meisjes stierven jong. De meeste kinderen zagen het levenslicht te Batavia en, slechts een drietal, te 's-Gravenhage. Immers toen Mr. John Ricus in 1860 tot Ridder in de Orde van den Nederlandschen Leeuw benoemd was, na vijf en twintig jaren dienst, begaf hij zich met verlof naar Europa. Twee jaren later, in 1862, werd hij op zijn verzoek eervol ontslagen uit 's lands dienst, onder toekenning van pensioen. In 1860 vestigde hij zich te 's-Gravenhage. Aanvankelijk woonde de familie daar, als gezegd, op de Prinsegracht, in een oude patriciërswoning, waar later een Christelijke jongelingsvereeniging zetelde. Dat huis, No. 4, heeft ook thans, nadat er in de omgeving | |
[pagina 30]
| |
zooveel verminkt en veranderd werd (de Prinsegracht, in 1642 gegraven, werd in 1879 weer gedempt), nog een zeer fraaien gevel. Voor den ouden heer Couperus zijn er verre van aangename souvenirs aan verbonden geweest, want achtereenvolgens stierven er zijn vierde kind, Louise, zijn negende: Johanna, en zijn tiende, Maria. Dit laatste meisje overleed den 10en Juni 1861. Er waren nog zeven kinderen in leven. De laatste en eenige stamhouder van dezen Indischen tak der familie Couperus, Mr. John Ricus Couperus, leeft thans nog, kinderloos, aan de Fransche Riviera (1928). Die opeenvolging van smartelijke gebeurtenissen in dat huis op de Prinsegracht, verbond daaraan zooveel verdrietige herinneringen, dat de familie naar een geheel ander quartier van den Haag besloot te verhuizen. Al wat in die dagen noordwestelijk van de Oranjekazerne lag, was in opkomst, zoo ook het Willemspark, later het Plein 1813 gedoopt. Mr. John Ricus Couperus koos zich als nieuwe woning het huis, dat onmiddellijk aan de terreinen van de genoemde, thans verdwenen kazerne reikte. Staat men op de Mauritskade voor dat terrein, dan is het huis onmiddellijk ter linkerzijde daarvan. Op denzelfden maanddatum waarop het jongste kind, Maria (Catharina Eleonora), den 10en Juni (1861) gestorven was, werd Louis, Marie Anne Couperus, twee jaren later (1863) in dat huis geboren. Er bestond eerst eenigen twijfel aangaande het juiste tijdstip van zijn geboorte en wel of deze in den nacht van den 9en op den 10den, voor het middernachtelijk uur, of daarna geschiedde. Na een onderzoek bleek de geboorte op den ioen te hebben plaats gehad. Couperus zelf had dikwijls schertsend gezegd dat het op den 9en moest gebeurd zijn, aangezien het cijfer g in zijn leven altijd een groote rol speelde, en er vele belangrijke gebeurtenissen in zijn bestaan op den 9en eener maand plaats vonden. Deze laatste zoon werd aldus gedoopt naar de voornamen der drie, op de Prinsegracht, jong gestorven zusjes: Louise, Johanna en Maria. De familie Couperus woonde daar tot 1872 en vertrok den 8en November van dat jaar met het stoomschip Prins Hendrik van de stoomvaart Maatschappij Nederland uit Nieuwediep naar Oost-Indië, waar zij op oudejaarsdag aankwam. Behalve het echtpaar Couperus waren vijf kinderen Couperus aan boord. De reden waarom Mr. John Ricus weder naar Oost-Indië terug keerde was hierin gelegen, dat hij spoedige aanstelling van zijn oudste zoons bij het B.B. verwachtte. Al zijn kinderen waren nog jong en konden, oordeelde hij, den ouderlijken steun nog niet geheel missen. Bovendien hield hij veel van Indië. De gezondheidstoestand van zijne echtgenoote had hem genoopt in 1860 naar Nederland te gaan. |
|