Groot gebeuren,
door Kees van Dijk.
STILLE straat in een rustige wijk van de groote stad. Droomende acacia's glanzen groen; geuren met blanke bloemetrossen. Speelsch windeke door-ruischt hen en toovert immer beweeglijke, altijd nieuwe zonneplekken op de roode steenen van het voetpad.
Uit de verte, dof, dringt het gebrom van de stad, van duizenden stappende voeten, van hotsende wagens en zoemende trams. Een autosignaal klinkt op, af en toe, onwezenlijk, als niet thuis behoorend in den droom van de ritselende boompjes.
Groot en massaal het Tehuis voor Ouden van Dagen. Uitbundig schatert de zomerzon tegen de grauwe muren, die loom hangen boven de straat.
Veel gapende vensters naast en boven elkaar en achter de vensters veel oude vermoeide rimpel-gezichten, die dof staren voor zich heen.
Beneden, achter de ruiten, gloeien roode geraniums, vlammend in de pralende morgenzon en genoeglijk knipoogend zit er een poes, die aandachtig een tegen de glimmende glasplaat dansende vlieg beschouwt.
Witte neepjesmutsen blinken tusschen dofgroene geraniumbladeren, bruin-bekringd met onbegrijpelijke teekens.
Eensklaps denderen dreunende fanfares op in de zon-doorgloorde straat.
Ha! De oempa's! De groote gebeurtenis van de week voor de oudjes, wier dagen in immer eenderen gang verglijden. De gezichten achter de ruiten leven op, rimpels ontspannen zich, oogen beginnen te tintelen en armbeweeg roept anderen om te komen bij 't raam en niets te missen van het feest van klaterende geluiden.
Een lach breekt door en de eerst star starende hoofden bewegen nu in opgewonden aandacht-praat. Zie, daar is de groote trom! En een mannetje, tandelooze mond in pluis-wit ringbaardje, grijpt opgetogen de zwarte pet van zijn buur, om met bevende vuist op den bol te trommelen. Boem! Boem! De groote trom!....
Het troepje straatmuzikanten, in kanariegele pakjes gestoken, schettert en blaast en jaagt den eenen juichtoon na den anderen uit de koperen kelen de warme zomerlucht in. Vonkend streelt de zon de machtige instrumenten, wier gouden gloed het geheele clubje omgeeft.
Wanneer 't stuk uit is, bonken bevende handen tegen de vensters en smeekende gebaren vragen aarzelend om meer, om nog een enkel deuntje.
En als de muzikanten blijven staan en andermaal naar hun glimmende