| |
| |
| |
Avondrood
door Elisabeth Zernike
Negende hoofdstuk.
ALS Ina was wakker geworden en langzaam haar oogen opende in den valen, steeds nachtelijker ochtend, dan voelde ze vaak hoe haar denken zocht naar iets, - ze wist niet wat - iets dat ze nog vatten en doorgronden moest. Dan kwam daar wel meest de herinnering aan een nabij verleden, die haar afleidde of lichtelijk verwarde, en geluiden die aan den nieuwen dag behoorden, trokken haar mee in den gewenden stroom der dingen. Ze hoorde Amy door het huis gaan, zacht en bijna onophoudelijk heen en weer; er was dat eerste morgenuur veel te doen. Een open vuur aanleggen op Lilly's kamer, de huiskamer vluchtig aan kant maken, het ontbijt klaarzetten, en dan, op een groot blad, Lilly bedienen. Want dit tweede jaar van haar studie - ze was nu 19 - had ze Ina gevraagd den dag alleen te mogen beginnen. Ze zei: Dit leek haar zoo goed, het werk overzien, niet worden afgeleid, de verantwoordelijkheid voelen en de haar toevloeiende kracht, die ze zoo noodig zou hebben.
Ina begreep het niet geheel, maar had geen oogenblik geaarzeld met haar toestemming. Natuurlijk, als Lilly dit wilde en noodig oordeelde! Zijzelf had aan een Engelsch ontbijt nooit kunnen wennen, en nu ze sinds dien herfst alleen aan tafel ging, was ze heel sober geworden. Ook gebeurde het wel, dat ze Amy stilletjes hielp, even op de melk lette, die koken moest, of de eieren voor Lilly bakte. Of ze vroeg Amy een oogenblik bij haar te komen zitten, schonk het meisje zelf een kop thee in. Maar Amy waardeerde dit niet, dorst ook nauwelijks een stoel te nemen; ze wilde liever zorgend rondgaan, had een dwepende vereering voor Miss Lilly opgevat.
Gewoonlijk moest Ina het eerst weg; ze klopte dan aan Lilly's deur, opende die halverwegen en groette. Dit probeerde ze zoo opgewekt mogelijk te doen. Op straat gekomen, vroeg ze zich dan meest nog eens af, hoe ze Lilly had aangetroffen. Het was haast altijd aan de schrijftafel, een blad papier voor zich, een pen in haar hand. Rechts van haar stond een laag tafeltje met het ontbijt. Lilly was niet heelemaal gekleed, ze scheen haar japon op het laatst aan te trekken, wanneer ook al haar mantel klaar lag. De kimono's die ze droeg, vond Ina wat te ouwelijk, of misschien ook alleen te rijp voor haar leeftijd. Maar natuurlijk had Lilly kleedgeld, en was ze in die bijkomstigheden haar eigen baas. Wat het kind 's morgens altijd te schrijven had, wist Ina niet, maar ze stond
| |
| |
ook immers geheel buiten Lilly's studie. In 't begin had ze wel gedacht, zich eenigszins op de hoogte te stellen, b.v. Lilly's dictaten te lezen, of eens een enkel boek in te zien, maar tot nog toe was daar niet van gekomen. Haar vrije tijd was zoo beperkt, en dan begreep ze wel dat Lilly buiten de college-uren eerder behoefte had aan het hooren van heel andere dingen. Het meisje werkte hard, 's avonds op haar kamer, en in het theeuur ook. Ina haastte zich niet altijd meer, als ze haar werk verliet; ze liep soms langzaam naar huis, daar deed ze wel een uur over. Een enkele maal voelde ze zich kooplustig; dan boden haast alle winkels iets, dat ze aan Lilly zou willen geven: mooie schoentjes, een tennisracket, een Perzisch tapijtje, een theeservies. Maar ze bedwong zich, ze wist, intuïtief, dat Lilly al die dingen niet begeerde, doordat ze er geen aandacht voor had. Koop haar niet om met je geschenkjes, zei Ina zichzelf, ontruk haar niet aan deze sfeer van studie, en aan het voelen groeien van het eigen ik.
's Zondags kon het gebeuren, dat Lilly den heelen dag in de huiskamer bleef. 's Morgens was er iets looms in haar houding, het leek wel of ze niets verlangde te doen. Ze nam een krant op, maar liet die, ongelezen, weer in haar schoot rusten. Ze kon naar allerlei kleine, huishoudelijke dingen vragen, met een vreemde gretigheid, - maar als Ina ging antwoorden, dan luisterde ze al niet meer.
- Meiske, ik geloof dat je moe bent.
Ze beaamde dit, en dan deden ze beiden hun best, niet aan de rusteloosheid van haar geest te denken. Ina omringde haar met kleine zorgjes, voelde lust het kind op haar schoot te nemen en te dodeinen. Maar ze had dat vroeger ook nooit gedaan, ze trouwde Jack toen Lilly zes jaar was, een groot, gezond kind, dat zich zelden in moeders armen vangen liet.
Eens trof haar een zoo starende, doffe blik uit Lilly's oogen, dat ze plotseling vroeg: Er is toch niet iets dat je hindert?
Het meisje keek op, glimlachte even. - O neen, moeder.
- Zou je het me zeggen, kind, als je - als je verdriet hadt?
- Och, verdriet, dat kan ik me niet goed voorstellen. En zou het dan helpen, als je het iemand zei?
- Laten we het dan noemen: moeilijkheden.
Lilly zweeg een oogenblik. Haar gezicht had een bijna wezenlooze uitdrukking, die Ina beangstigde, zoodat ze niet verder vragen dorst. Ze herhaalde alleen: moeilijkheden.
- O, zei Lilly, die heb ik nou heusch heelemaal niet. - Dat wil zeggen: mijn vak is moeilijk, ik had wel gedacht dat het Recht eenvoudiger was.
Ina glimlachte. Heel even voelde ze, dat ze om den tuin werd geleid, maar onmiddellijk daarop vergat ze het weer. Ze zag Lilly tegenover zich, rustig en normaal. Misschien was haar gezichtje iets smaller geworden, sinds ze studeerde, maar dat kon ook in haar natuurlijken groei
| |
| |
liggen, ze hoefde niet juist een jonge vrouw te worden met appel-wangen.
's Zondags, dan was het Ina wel eens, alsof het kind haar bescherming zocht. Ze stelde haar iets voor: een wandeling, ergens theedrinken, een tentoonstelling gaan zien. Maar met eenige heftigheid zei Lilly, dat ze het liefst thuis wou blijven. Ze ging niet naar haar kamer om te studeeren, maar de boeken en tijdschriften van haar moeder interesseerden haar al gauw niet meer. - Eens stelde Ina lachend voor, haar wat Nederlandsch te leeren. Lilly antwoordde: Hè ja, dat zouden we misschien kunnen doen, vroeg toen waarom haar vader het nooit geleerd had, en of het heel moeilijk was. Ina's hart bonsde; ze wist plotseling hoe ze beginnen zou; ze zag zich met Lilly bezig, telkens weer, zij samen gebogen over een eenvoudig Hollandsch boek, een prentenboek misschien, en dan later de schoolserie van haar vader. Die had ze na zijn dood in haar koffer gepakt, zorgvuldig, en met de bedoeling alle deeltjes nog eens in te zien.
- Wanneer is de eerste les? vroeg ze, nu meteen? O, ik zou willen, dat je ineens iets ervan kende, en dat zeggen kon, een paar woorden....
- Ik weet niet, zei Lilly, op 't oogenblik heb ik toch geen zin; ik zou liever een jurk willen naaien.
Ina voelde haar oogen vochtig worden. Waarom ook had ze dit plotseling zoo graag gewild? En juist Lilly haar taal leeren, terwijl ze er Jack nooit over gesproken had? O, Jack, dacht ze, dien moest ik aanvaarden zooals hij was, en wat zijn we een goede vrienden geweest, vooral in 't laatst van zijn leven. Dat ging bijna zonder woord of klanken, zoo stil en zeker.
- Toe moes, zei Lilly, heeft u nog stof in huis? en helpt u me dan een beetje?
Nu gingen ze dus samen aan het werk. Ina teekende het patroon en Lilly knipte.- Ik zal wel rijgen, zei ze, want u kunt beter machine naaien, en passen doe ik, als de jurk heelemaal af is.
- En wie zal hem afmaken, als jouw eerste élan voorbij is gegaan?
- De kaboutertjes, die vroeger den Kerstboom versierden, - en - en altijd nog zooveel voor me doen.
- Och, kindje.
- Misschien zouden ze nog méér willen, ze zijn er gek genoeg voor, maar....
- Maar Lilly wordt groot.
Ze lachten en voelden zich beiden beklemd. Ina, omdat er toch eenige geprikkeldheid in haar bleef, om Lilly's kinderlijk egoïsme, Lilly, omdat ze intuitief wist: Moeder gelooft me niet heelemaal meer.
Zoo ging die winter om, voor Ina zonder veel vreugd, en met een telkens weerkeerende hapering op de Zondagen.
Maar op een morgen in April - een witte wolk dreef langzaam door het blauw van den hemel - toen kwam Lilly aan het ontbijt, zeggend:
| |
| |
zie zoo, nu heb ik eens geen enkel college meer na te zien. Moes, schenkt uzelf mij een kop thee in?
Ina keek haar aan. Lilly zag er wat moe uit, maar rustig, en opgewekt.
- Graag kindje, blijf je dan hier? - Het was haar plotseling alsof die laatste woorden een diepere beteekenis hadden, en ze moest zich afdraaien, om haar ontroering te verbergen.
Lilly schoof haar stoel aan de tafel. - Vanmorgen wel, even. Ik heb pas om twaalf uur college, en ik zou zin hebben den heelen dag te spijbelen, met u. De zon schijnt, het wordt weer zomer.
Ina keek naar buiten. - Ja, nu zal ik weer dikwijls aan onzen rozenhof denken; ik zou zoo ineens op den trein willen gaan zitten naar ons dorp.
- Ja, zei Lilly.
- Je hebt dus wel eens een morgen vrij. Zou het beter zijn als ik - ze tuurde op haar handen, terwijl ze thee schonk - als ik ontslag nam? Ze wachtte weer even, maar Lilly antwoordde niet.
- Het is natuurlijk niet de eerste maal dat dit bij me opkomt. Als ik 's middags thuis was, zou je misschien ook even bij me zitten, en me wat vertellen. Nu zijn we zoo los van elkaar; ik ben natuurlijk niets van je, dat weet ik.
- Ik heb u altijd moeder genoemd.
- Ja, ja, en je bent lief voor me geweest. Zal ik weggaan uit de zaak? Het geld hebben we niet noodig en - het werk valt me soms zwaar.
- Och, zei het meisje nadenkend, u zoudt dan hopen dat ik veel thuis Was, en dat ben ik niet, en het zou hard lijken, als ik naar mijn eigen kamer ging.
- Dat doe je nu toch ook, 's avonds. Het klonk heel licht verwijtend, en toch herriep Ina die woorden niet.
Lilly bloosde. - Ja, ik heb dat dikwijls moeten doen, de studie is me niet meegevallen.
- Als je wat anders wilt....
Met een glimlachje zei Lilly: Wat bent u haastig, met al uw veranderingen. Meestal zeurt het leven maar zoowat door, hè?
- Toen ik jong was, geloofde ik dat niet. Maar het lijkt wel, of er tegenwoordig geen jeugd meer is, in sommige opzichten. Jullie bent allemaal wijs.
Na dien morgen spraken ze elkaar wat meer. Een enkele maal gingen ze wandelen voor het avondeten; ze Hepen gearmd, en zonder eenigen spoed. In de tuintjes der buitenwijken bloeide het vroege voorjaarsgewas: sleutelbloemen en ribes; een enkele magnolia had groot-zwellende knoppen. Ze keken met kleine blikken naar dit alles, voelden den luwen adem van den wind, wisten den hemel hoog en teer blauw, ontroerden, heel in 't
| |
| |
verborgen, door een plotselingen vogelroep. Ina kon soms de gedachte niet weren, als ging ze naast een jonge vrouw, die hersteld was uit een zware ziekte. Ze zag in Lilly een bijna bevende vermoeidheid, maar daar bovenuit vleugde een nieuwe kracht; haar gezicht was bleek, in haar oogen blonk de rust van een geloof. - Ze heeft zich wat overspannen, dacht Ina, maar nu weet ze weer, dat ze de studie aan durft.
Eenmaal gebeurde het zelfs, dat Lilly haar moeder bij de zaak opwachtte. Het gaf Ina een schok, het kind daar te zien. De coupeuses en naaistertjes had ze voor zich weg laten gaan, had hen zonder veel afkeuring, een enkele zelfs met welgevallen, bekeken. Maar toen herkende ze Lilly, staand voor een van de groote spiegelruiten. Haar gezicht, haar glimlach hadden iets ontroerends. 't Was of ze zeggen wilde: Vreemd, dat ik hier sta, maar u bent werkelijk uit die deur gekomen, en heeft me dadelijk gezien, en o, u houdt van me. - En Ina voelde op dat oogenblik haar liefde voor het kind diep, en bijna hevig.
- Waarom ben je hier? vroeg ze, zullen we samen een jurk voor je koopen?
Lilly schudde haar hoofd. - Neen, we gaan samen naar huis. - Maar toen ze een klein eindje gegaan waren, keek ze om zich heen. Wat zullen we eigenlijk doen? de gewone bus nemen, of een heel anderen kant oprijden, naar het Park, bijvoorbeeld?
- Wat je maar wilt, lieveling.
- Zouden we buiten kunnen theedrinken? Neen, eigenlijk is het guur vandaag. Plotseling zei ze: Ik was bang, dat u met mijnheer James zoudt mee gaan.
- Ik? dat gebeurt toch hoogst zelden.
- Nou ja, maar juist dit keer.
- Is er dan iets bijzonders?
Lilly lachte. - Nou, of, uw dochter is u komen afhalen.
Ze grepen elkaars arm. - Met een taxi naar huis? stelde Ina voor.
- Hm, ik weet niet, misschien is het het beste.
- Nou meid, de beslissing valt jou zwaar.
Nu reden ze door de overvolle straten; Lilly zat rechtop en keurde de handigheid van hun bestuurder; daarbij praatte ze haast onophoudelijk en als ging het buiten haar gedachten om.
Ina luisterde niet; ze hield haar oogen half dicht, zag aldoor weer dien vreemden glimlach van Lilly, toen ze elkaar herkenden. Ze dacht: Misschien is het kind van iemand gaan houden, en denkt daardoor wat meer aan mij, geeft mij iets van haar overvloed. Ze zou dit niet met woorden aanroeren, sprak Jack ooit over zijn liefde? Op 't allerlaatst; ja, en toen nog zoo verbeten.
| |
| |
Ze kwamen thuis. - Wat hebben we vandaag bij de thee, Amy? Breng alles in de zitkamer, wil je?
Lilly vroeg verlof op den divan te gaan liggen; ze schikte de kussens met kleine, vlugge gebaren. - Weet u nog, dat u het vroeger verboodt?
- Toen je een schoolmeisje was, ja, maar nu zie ik dat je moe bent.
- O, niet zoo heel erg. Ze zuchtte. - Zie zoo, het is pas half zeven, vroeg, hè?
- Een zee van tijd, hoe zullen we die gebruiken?
- U heeft een boek, zei Lilly, daar was u gisteren als een backfisch in verdiept.
Het klonk Ina afwerend; ze verroerde zich niet. - Er zijn boeken, zei ze, die je gretig leest, en toch aldoor met de gedachte: neen, ik wil niet verder, ik zal het dicht slaan en wegleggen.
- En? toch lees je voort?
- Ik ben bang van wel. Zoo gaat het ook met sommige episoden uit je leven, dacht ze, ze sleuren je mee. Nu zocht ze naar woorden om dit zoo goed mogelijk, en toch met een zekere onaandoenlijkheid te zeggen. Maar ze zweeg. Wat wist ze van Lilly? en waarom die wijze lesjes, als een pil toegediend?
Amy kwam met het theeblad,
- Ah, gelei-koekjes, we zullen smullen, zeg.
Lilly richtte zich wat op in de kussens.
Na dien dag gebeurde het vaak dat Ina om zes uur een taxi nam, maar het leek haar dat Lilly zich meer en meer schuil hield. Ze zat alleen tot aan den maaltijd; soms, op de klok kijkend, dacht ze aan Lilly's stem: Zie zoo, het is nog vroeg, hè? en ze zag het versmalde gezichtje, met de groote, donkere oogen, die blonken.
Het voorjaar was mild en overvloedig; Ina onderging het als een troost voor ongekend leed. Ze hield het meest van den wind, die in 't voorbijgaan haar streelde, haar en de duizenden andere menschen, onbewust en ten volle. Een enkele maal liep ze den langen weg naar huis, wilde aan niets denken. Wel was het dan toch, als wachtte Lilly op haar, maar bij iederen stap wist ze: ik kom, ik zal bij je zijn, ik help je als het moet.
Er kwam een avond dat Ina bleef wachten op haar dochtertje, dat uitgegaan was, zonder te zeggen waarheen. Het liep naar middernacht. Ze zat aan de tafel en breide, zonder ophouden pen na pen. Haar onrust wilde ze bedwingen door een uiterlijke kalmte, de kleine gebaren bij haar werk waren zoo gesloten mogelijk, en haar voeten hield ze stil over elkaar geslagen. Ze zag zichzelf in den tuin, dien avond toen Jack met de auto terugkwam, en ze bang was dat iemand de poort zou hebben gesloten. Toen kon ze niet stil zitten - en nu? nu zou ze het misschien
| |
| |
nog korten tijd kunnen. 't Was of ze praatte met Jack. Heb ik haar teveel vrijheid gegeven? maar ze komt natuurlijk thuis, waar zou ze anders heen gaan? Ikzelf ben eens gevlucht, maar niet in den avond, en - ik wist toen niet meer dat ik een huis had. Maar Lilly was veilig, juist hier. Als ik haar een geheim had ontfutseld, dan zou mijn blik haar ondragelijk hebben kunnen worden; om haar bij me te houden, heb ik niets gevraagd.
Ze stond op, trad voor het raam, achter de gesloten gordijnen. De nacht was donker en stil. Hier en daar was nog een verlicht venster, dat een schijnsel wierp in de kleine tuinen. Een spar stond roerloos, aan zijn top even wat kleur toonend door een lichtschamp, vaal groen en bruin.
Toen ze voetstappen hoorde, keerde ze zich haastig om. Lilly kwam binnen met hoed en mantel. Ze zag eruit als een kind, dat iets vreeselijks heeft gehoord of gezien, maar het gelukte haar nog, zich te beheerschen. In dat oogenblik hoopte Ina vurig, dat Lilly schreien zou, - en spreken.
Ze ging haar tegemoet. - Je bent laat, is er iets bijzonders gebeurd?
Lilly deed haar mantel uit, gaf dien onwillekeurig aan Ina over.
- Och nee, ik heb nog wat loopen denken; weet u.... Haar stem trilde en brak af.
- Vertel eens! Nu vatte ze het kind bij de schouders. Lilly!
- Ja, ja, ziet u, er is iets, dat ik graag zou willen. Ze boog haar hoofd, en snikte tegen Ina aan.
Die hield haar omvat, sprak niet dadelijk. Maar ze wilde ook woorden, eindelijk, en het snikken mocht niet al te hevig worden.
- Ja, kindje, ja, stil maar, ik geloof dat ik het raden kan. Je wilt weg, maar waarheen? kan je niet het gevoel meer hebben, dat je hier veilig bent? juist hier? Het eigen inzicht ontroerde haar, en tegelijkertijd kwam ze ertegen in opstand. Waarom moest Lilly weg? kon er een reden zijn?
- Ik heb het je toch niet moeilijk gemaakt, wel? ik heb niets gevraagd?
Lilly schudde haar hoofd, bedwong zich heftig, maar tusschen haar gesloten oogen drongen nog de tranen door. Haar gezicht was bleek en vochtig, met enkele fel-roode plekken.
- Laat me, zei ze, ik wil zoo graag weg, naar Amerika - daar woont oom Herbert - en ik kan er verder studeeren zoo goed als hier. Vind het maar niet zoo vreeselijk, ik kan niet anders.
Ina voerde haar mee naar den divan. Ze voelde zich bevrijd, ze begreep het niet - bijna zou ze kunnen glimlachen - de grootste spanning was gebroken.
- Lieve meiske, naar Amerika! zoo ver weg, - maar we zullen erover praten. Nu moet je je best doen, niet te huilen. Naar Amerika, kan het niet anders? is dit de eenige uitkomst?
Lilly knikte, begon plotseling voor zich uit te staren. - Ja, ja, ver weg, en een ander land, hij heeft me bedrogen. Eerst was het aldoor
| |
| |
onzeker, van September af, tot in Maart, April. Ik zag hem weinig, 's morgens even, en dan gaven we elkaar een brief; ik schreef voor het ontbijt, weet u nog? iederen morgen. 's Avonds kon ik het niet; ik was er wel aldoor mee bezig, maar den werd het zoo lang en - onbeheerscht. Hij schreef mij vellen vol; dat maakte me zoo ellendig, het altijd weer te moeten lezen; en toch kon ik er niet meer buiten, 't was of ik vergif innam, en eraan verslaafde.
Ze hield op, sloot even haar starende oogen.
Rustig zei Ina: En toen, kindje?
- Toen beloofde hij me, dat hij scheiden zou, hij had het middel gevonden. De eerste stappen zou hij dadelijk doen, maar hij deed ze niet. Ze perste krampachtig een zakdoekje tusschen haar handen.
- Hij kan niet, denk ik.
- Omdat hij niet durft, de Held! Haar hooge, overspannen stem brak, en ze begon te hoesten.
- Stil, kindje, maak jezelf niet ziek.
Ze lette niet op die woorden, maar haalde diep adem. - Hij kruipt terug naar zijn wettige vrouw, op handen en voeten kruipt hij; hij smeekt haar om vergeving, prachtig. Waarschijnlijk vergeeft ze hem nooit, in haar hart, maar ze zegt van wel, en daardoor is hij in haar macht. - Nou ja, wat kan het mij schelen? ik ken hem nu.
- Maar hij heeft niet anders gekund, Lilly.
- Nee, natuurlijk, best hoor, hij heeft niet anders gekund.
- En dus, waarom moet je dan weggaan? en zoover?
- Omdat ik hem haat, omdat ik alles hier haat, de gewone wegen, en alle plekken waar ik met hem geweest ben. Alle straatsteenen weten het, en hier in huis, - ik dacht me met hem. - Haar stem veranderde, werd zachter en bijna smeekend. - U bent ook eens gevlucht, u vondt het ook niet mogelijk meer om te blijven.
De oudere vrouw liet Lilly los, haar mondhoeken trokken naar omlaag.
- Dat was zoo anders, zei ze. Een oogenblik drukte ze haar gezicht in haar handen, voelde haar oogen vochtig worden. De woorden flitsten door haar heen: Is iedere vlucht dan hetzelfde? uit een goed of uit een kwaad huis? altijd evenzeer gerechtvaardigd, en even absurd?
Nu leken de rollen omgekeerd. Lilly legde een hand op haar arm. - Moeder, we moeten rustig overleggen.
Er werd besloten: Lilly ging naar Amerika, en Ina zou haar wegbrengen. Alleen de reis met haar meemaken, en dan nog even blijven, zien hoe de ander daar wonen zou. Dit weinige had Ina voor zichzelf bedongen. Ze nam ontslag bij James, kon niet eerder dan 1 Juli weg.
Al gauw merkte ze, dat het Lilly zwaar viel, den tijd af te wachten.
| |
| |
Het kind was als een dier in zijn kooi: geprikkeld, getergd, en steeds bedacht op losbreken. Op haar aandringen had Ina een uitvoerig telegram naar Amerika gestuurd; nu wachtten ze het antwoord per brief. Dat kon een dag of tien duren. Herbert, Jack's eenige broer, was voogd over Lilly. Als hij het goed vond dat Lilly overkwam, haar studie daar voortzette, dan bleef er hun nog een week of wat om zich reisvaardig te maken. - Heusch, kindje, zei Ina, het gaat alles zoo snel mogelijk, maar heelemaal ondoordacht mogen we het niet doen.
- Misschien telegrafeert oom Herbert terug, en dan kan ik gaan, onmiddellijk.
- Je vergeet dat ik mee zou gaan, en ik kan niet meer vluchten, ik moet fatsoenlijk mijn tijd uitdienen bij James.
Lilly beet op haar lippen; ze hield met moeite de woorden in: U heeft niet het recht, mijn vlucht tegen te houden. - Ze begreep wel dat ze veel had verloren door haar biecht, dat ze daarna niet vrij meer was, maar ze hield van Ina, al kende ze die ook onvolledig. Het drong zelfs tot haar door dat haar moeder heel eenzaam zou blijven. Ze vroeg eens: Wat gaat u doen, als u terug bent?
Ina haalde haar schouders op. - Och, daar weet ik niets van, ik wil van allerlei, sinds jaren, reizen bijvoorbeeld, of misschien naar Holland terug gaan.
- In Holland heeft u alleen tante Margaret.
- Ja, en hier? Ze zweeg, een beetje beschaamd, ze had Lilly niets willen verwijten.
Het kind zat den heelen dag thuis, was er haast niet toe te bewegen uit te gaan. De jonge zomer straalde, zelfs in de groote, grauwe stad die Londen is. De hemel was wijd en open, er lag zon op de huizen, de zoele wind ging rond, uit ieder plekje aarde, waarop geen steenera lagen, sproot iets groens. Lilly sloot zich op, en wachtte.
Na negen dagen kwam de brief van oom Herbert. Hij schreef verheugd te zijn, dat hij de dochter en de weduwe van zijn broer zou zien en leeren kennen. Ze moesten maar gauw komen; voorloopig konden ze bij hem logeeren. Hij woonde niet ver van een kleine universiteits-stad, sinds twintig jaar opgebouwd, zooals de Amerikanen dat doen: een soort modelplaats. De wetenschap nam daar geen zoo hooge vlucht als in Londen, maar Lilly zou er misschien nog wel iets kunnen leeren. De natuur was mooi, en het klimaat heel gunstig. Menschen waren er nog niet zoo dicht gepoot als in Engeland, materieel had een ieder het er goed. Hijzelf verlangde vaak naar ‘good, old England’, maar zie, een ander zocht weer deze nieuwe streken op, waar het leven eenvoudiger was, minder gecompliceerd, en in sommige opzichten minder rijk. Ze zouden hem zeker veel van Londen vertellen, en van den goeden Jack, die gestorven was.
| |
| |
Lilly las niet anders dan de toestemming van haar voogd, Ina werd ontroerd door het heimwee van dezen man, dat voor haar zoo duidelijk doorschemerde. Ze zag ook de rechthoekige regelmaat, het harde en stemmingslooze van zoo'n jonge stad. Daar zou Lilly haar dagen doorbrengen, haar oogen zouden eraan wennen, maar misschien was het niet voor lang.
Nu het bericht gekomen was, leefde Lilly op. Ze moest een pas aanvragen, informeeren naar de booten, een plaats bespreken. Ook bracht ze haar koffers te voorschijn, maakte een lijst van alles wat ze pakken moest. 't Was of ze den heelen dag bij zichzelf herhaalde: Ik ga weg, ik ga nu heel gauw, ik ga bijna weg. Hoewel haar gedachten over heel veel dingen moesten gaan, had haar gezicht maar één uitdrukking: die van een schrijnend verlangen.
Ina sloeg het kind gade; ook zij zorgde voor een pas, en maakte wat geld los. Maar onderwijl had ze soms het gevoel, alsof zij niet mee zou gaan.
Op een avond stond ze bij haar geopende linnenkast. Lilly kwam binnen; ze had eenige papieren in haar hand, passage-lijsten.
- Hoor eens, moeder, ik zou nu zoo graag willen beslissen.
Ina schrok, deed nog een stap vooruit tusschen de wijd-staande kastdeuren, als om zich te verbergen. - Ja, zei ze, wat dan?
- De boot natuurlijk, we moeten toch bespreken.
- Zeker, kindje.
- Mijn pas komt overmorgen; er is dan een boot, die den nacht daarop afvaart.
- Jouw pas alleen?
Lilly antwoordde niet.
Ze keerde zich om, was plotseling bereid het kind ook dit toe te staan; dit, het was wel het laatste. Ze keek Lilly nog niet aan.
- Zeg het dan, ik kan er wel tegen. - Heel even lachte ze schamper, maar ze beheerschte zich snel.
- Moeder! - Dat eene woord, het klonk zoo wanhopig bedroefd en hulpeloos. Ze waren in elkaars armen.
- Ik wil u geen verdriet doen, maar ik neem de herinnering mee, als ú meegaat; ik wil heelemaal opnieuw beginnen, onder andere menschen.
- Ja, ja, kindje, het is goed.
- Toen u vluchtte, was er toch ook geen andere vrouw, die u meenam.
- Neen, die was er niet. (Ze dacht: helaas, helaas niet).
- En u kunt me toch vertrouwen, het zal juist veel beter gaan, als ik alleen ben.
- Ja, misschien wel.
- En dan, na een paar jaar, komt u over, dan is alles weer anders.
| |
| |
- Ja, ja.
- Ik zal u altijd schrijven, ik houd zooveel van u. Ze snikte, - maar Ina's oogen bleven star en droog.
Drie dagen later voer er een boot af naar Amerika; onder de passagiers was miss Lilly Holwood.
| |
Tiende hoofdstuk.
Ze moest haar tijd bij James uitdienen. Lilly had ze op de boot gebracht in den avond - ze hoefde er niets voor te verzuimen, en Amy was de eenige die wist. Toen ze naar huis terug reed, dacht ze over haar dood. Ze was temidden van menschen, maar niemand lette op haar, alleen als ze nu plotseling stierf, dan zouden ze even opkijken, en over haar praten. - Een vrouw die heel eenzaam was, die niemand meer had.... niemand. - Maar ze wist nog, na eenigen tijd, dat dit zelfmeelij haar verzwakte, en dat ze er te oud en te verstandig voor was geworden. Een vrouw van vijf en veertig jaar! Honderde meisjes waren er in een stad als deze, arme, bedrogen kinderen, die zichzelf op een wit doodsbed zagen, mooi en onschuldig, en vooral ontroerend, zoo dat ze zelf erom schreiden. En dan langzaam, door die tranen, zouden ze genezen. - Maar dit was niet meer voor haar.
Ze was verwonderd, Amy thuis te vinden. - Maar kind, je hebt je vrijen avond!
- Ja mevrouw, ik wilde liever niet uit.
- Het is mooi weer, zomer. - Ze hoorde dat haar stem scherp klonk.
- Ja mevrouw.
- En-ne, juffrouw Lilly had een aardige hut, - die dingen zijn klein, maar.... Nu wist ze plotseling geen enkel woord meer om te zeggen, en ze keek Amy star en hulpeloos aan. Dan vloeide, als met een warme scheut, alle bedwongen zelfbeklag in haar terug. - En ik, - en ik, stamelde ze, ik wilde dat ik dood was.
Het meisje omvatte haar, klopte haar zachtjes op haar rug, maar kon niet spreken; groote tranen liepen over haar gezicht.
Bijna onmiddellijk beheerschte Ina zich weer, maar omdat ze Amy niet van zich af wilde stoot en, bleef ze nog een oogenblik in dezelfde houding, met krampachtig gesloten oogen en mond. Dan zei ze zacht: Dank je kind, ik moet flink zijn, hè? Juffrouw Lilly zal misschien niet altijd weg blijven.
Amy ging zacht de kamer uit.
Het werk voelde ze die dagen als een dwang, waaronder ze toch gewillig bukte, dankbaar haast dat dit haar vast hield. Ze wist niet waarheen ze leefde - in zoo groote spanning, en met dit droef-ademend uitzien?
| |
| |
Naar de vrijheid? maar dat was een woord alleen. Een enkele maal voelde ze zelfs weer die oude voldoening in haar werk, die ze vooral gekend had voor haar huwelijk. Niet doordat ik het mooi of nuttig vind, dacht ze, maar doordat het me staande houdt.
's Avonds zat ze meest stil te turen, een boek of wat naaiwerk voor zich op de tafel. Ze telde de dagen af, - nog vier, nog drie, - dan zou ze voor den muur staan, waarachter haar verder leven verborgen lag. Ze ging er hunkerend heen, en toch met een sterken drang tot terugwijken. In een soort visioen zag ze zichzelf langs een hoogen, steenen wand loopen, de zon brandde op haar, ze liep heen en weer, zoekend naar den doorgang, als in een doolhof. Het was een sterke, gemetselde muur, en zijzelf, ze was een kind! Toen het beeld al vervaagde, wilde ze het nog vasthouden. Hoe dan? een kind van ongeveer tien jaar, en op bloote voeten? Och, waarom dacht ze zoo aan zichzelf? Als Lilly maar weer iets voor zich zag, een klein verschiet, een stukje leven. Het water waarop ze voer, was wel heel wijd, en de hemel daarboven, maar het dwaze, menschelijke hart maakte de beperkingen. - Als Lilly het niet kon zien, dat de wereld mooi was, als ze treuren wilde om een verloren illusie.... Een illusie, had zij die ooit gekend? lang geleden misschien? - het moest iets heerlijks zijn. Om haar liefde voor Jacques had ze geleden, anders niet, en toen ze vluchtte met Frans, ook toen was er de hooge, steenen muur, die haar insloot. 't Was of ze haar jeugd had geleefd met haar handen voor haar gezicht, om alle kleinheid en alle belemmeringen niet te zien. Nu kon ze dat niet meer, haar oogen waren open voor het leven, en juist dat maakte haar illusie-loos.
Ze zat maar stil en staarde; de tijd ging heel langzaam voort, en bracht niets mee.
Den laatsten dag van die week zou ze bij mijnheer James avondeten. Hij had haar gevraagd zonder Lilly. - Ik vind dit prettiger, zei hij, ik begrijp dat miss Holwood alleen uit beleefdheid zou komen, maar van u wilde ik rustig afscheid nemen, als van een vriend. Ze had even geglimlacht om de volmaakte beheersching van zijn toon, volmaakt, dacht ze, doordat hij een hart heeft. Zoo was ook Jack haar eens nader gekomen, innerlijk wellevend, ‘gentle’. Dat was een onvertaalbaar woord, maar ze had het leeren proeven, vooral dat laatste jaar van zijn leven, toen hij inwendig gewond was. Zooals hij zijn handen naar haar kon uitstrekken, zonder lust, zonder vraag naar vertroosting, en toch als zou ze hem alles geven wat hij behoefde. Ze wist niet of hij gelukkig was geweest, geluk leek bijna een te aardsch begrip voor hem.
De laatste dag kwam. In den vroegen morgen had ze een droom: ze lag op den divan in de huiskamer, en sliep. Amy opende de deur en liet een bezoeker binnen. Ze hoorde Amy's stem, en den stap van een ander.
| |
| |
Iemand kwam naderbij en vatte haar hand. De slaap was heel zwaar op haar, ze wilde haar oogen openen, maar kon niet. Wel tastte ze met haar eigen beide handen; de hand van den ander was warm en breed. Ze herkende Jack, en glimlachte. - Hij sprak niet. Weer wilde ze haar oogen openen, en weer was de slaap niet te doorbreken. - Nu ging hij bij haar zitten op den divan, zijn hand was weg. Ze wilde die grijpen, en plotseling, wild zich wendend, sloeg ze haar oogen op. Ze was alleen in haar bed, het licht stond groot en scherp in de kamer.
Toen ze ontwaakte, herinnerde ze zich dien droom, maar ze geloofde niet dat Jack's handen warm en breed waren geweest.
Om zes uur, dien middag, ging ze weg; de meisjes had ze allen gegroet. Ze hielden niet van haar, en sterker dan ooit te voren voelde ze dit als iets hinderlijks, dat ze van zich af zou willen schudden.
Ze reed naar huis; deze periode van haar leven was voorbij, maar niet vergeten. Zou ze ooit een zoo groote mislukking kunnen vergeten? dat ze gewerkt had, en niets bereikt? Lilly weg, en zijzelf weg van die meisjes.... ze zouden wel blij zijn. Er was een heimelijk geneurie geweest, heel dien middag. Ze luisterde scherp, wilde toch niet meer verbieden, de wereld danste op een nieuwe wijs. In al die jonge oogen en de slankmagere lichamen zag ze een hunkering naar vreugd en ongebondenheid. Zij stond daar tusschen met haar moegetrokken mond, en heel het dorre van haar leven. Een zachte galm deinde door het lokaal, en telkens blonken twee oogen op. - Dat ze haar niet eerder verjaagd hadden, die meisjes.
- Ina zat rechtop in de voortglijdende auto, als luisterde en spiedde ze nog steeds.
Amy had haar zwarte japon klaar gelegd en zwart-zijden kousen; haar avondschoentjes stonden erbij.
- Kan ik u helpen, mevrouw? heeft u de auto laten wachten?
- Ja. Schenk me een kop thee in, dan ben je lief. - Ze ging op haar bed zitten, keek leeg voor zich uit.
Amy kwam terug, voorzichtig bewegend, als naderde ze een ernstig-zieke.
Ze bleef voor Ina staan, die de thee van haar overnam.
Ina dronk met kleine teugjes. Ze weten daar niet, zei ze plotseling, dat miss Lilly al weg is.
- Mijnheer James niet?
Ze knikte. - En toch neem ik mijn ontslag.
- Ja mevrouw.
- Ik kan het niet meer, ik geloof dat ik niets meer kan. Wat de tijd met ons doet, is verschrikkelijk. 't Was of ze huiverde. - Een jong mensch begrijpt dat niet. We beginnen moedig te leven, maar langzamerhand worden we ons zelf tot spot.
| |
| |
- Och, mevrouw.
- Hier kind. Ze reikte haar kopje over. Moet ik die zwarte japon aan?
- Die staat u zoo mooi.
Ze richtte zich op, zoodat Amy een paar stappen terug moest doen. Weer trof het haar, dat mevrouw zoo rijzig was, en knap. Het volle, donker-blonde haar had een warme tint, en de uitdrukking van het gezicht was gaaf, en onbewust hooghartig. Een beetje verward dacht Amy: Zoo kan ik nooit worden, al wilde ik het ook, zoo voornaam, en.... Een koningin kon mevrouw zijn. - Ze ging zachtjes rond om de gebruikte kleeren op te bergen.
Ina zat in een groote fauteuil tegenover mevrouw James. Tusschen hen in was een tafeltje, waarop een lamp brandde onder een scheeve, schelpvormige kap. Ze keek er aandachtig naar. De kap was van zij, smalle banen geel en rood, telkens door een ruche verbonden. Het deed denken aan een reusachtige bruidssuiker, dacht ze, of de mislukte namaak van een bloem, en was wanstaltig leelijk. In een anderen hoek van de kamer stond een groote schemerlamp en gaf zacht groen licht.
Mevrouw James glimlachte ononderbroken. - Ik hoop dat u mijn theetafel nog eenige eer zult aandoen, mevrouw Holwood, of wilt u liever bouillon? we dineeren om acht uur.
- Heel graag een kop thee.
- Ja? weet u zeker dat u geen port wilt? - Ze was een dikke, goedmoedige vrouw, met regelmatige trekken.
Ina knikte haar maar eens toe. - Ik heb altijd het liefst thee, zei ze. Er was iets in de omgeving dat haar troostte; het licht was schaarsch, en ze zat heel gemakkelijk. Ze hoefde niet te denken of te doen, alleen maar de overvloedigheid van haar gastvrouw zacht afweren. En mijnheer James was blijkbaar een van die weinige mannen, die rustig, onbewegelijk haast, kunnen zitten en zwijgen. Mevrouw James vroeg naar Holland; er scheen niet te warden gedacht aan haar vertrek. En Ina praatte wat. De oogen van de andere vrouw waren op haar gericht met een moederlijkweeke uitdrukking, vriendelijk-verstandig. Na een poosje voelde Ina zich toch als een schaakspeler, die den zet van zijn tegenpartij te berekenen tracht. Het moest genoemd worden, haar reis, de ommekeer in haar leven.
- En hoe maakt uw dochter het? vroeg mijnheer James.
Ze keek hem aan, het kwam toch nog onverwachts.
Lilly, zei ze, die is al weg, verleden week. Morgen zal ik wel een telegram van aankomst krijgen.
- Al weg? en u dan? U gaat niet mee?
- Neen, zei ze. Nu wilde ze de reden geven, iets heel begrijpelijks,
| |
| |
een in het oog springend bezwaar tegen haar reis. Maar ze wist niets, en staarde een beetje angstig voor zich uit, ze wist zelfs dat ééne niet, dat Lilly haar gezegd had, dien avond, toen ze voor haar linnenkast stond.
- Och, zei mevrouw James, die onnoozele kinderen, ze kennen hun eigen geluk niet, als ze nog een moeder hebben.
Ina voelde haar hart zwaar worden, en toen ze even haar hoofd wendde, stak er iets achter haar oogen.
- Ze willen vrij zijn, begon ze haperend, om hun eigen krachten te meten. Ik ben ook alleen uit mijn land weggegaan, in mijn jeugd. Lilly doet niets nieuws. Ze lachte even, als vergoelijkend, toch klonk het schamper, en haar keel zwol bijna dicht.
- Nu beleeft u datzelfde als moeder, zei mijnheer James peinzend.
Ze beet op haar lippen, bracht met moeite uit: Toch is hetzelfde weer anders. Een traan liep over haar gezicht, de eerste groote, warme traan. Ze werd bang, dat ze zich niet meer zou kunnen bedwingen, dat ze schreien zou, hevig en lang. Ze keek nog naar het vreemd-leelijke lampje, maar voelde tè uitsluitend nu de macht van het opgekropte verdriet. Toch gaf ze er zich niet aan over; zooveel zelfbeheersching had ze geleerd, dat ze na enkele tranen nog terug kon. Haar gezicht beefde, maar ze glimlachte vaag tegen het lampje.
Mevrouw James reikte haar een kop thee. - Drinkt u nog eens, en dan ga ik een oogenblik vooruit, om in de keuken te zien.
Ze liep weg, statig en toch vlug.
Opnieuw was er troost voor Ina in het zacht-kleurige licht en de volkomen kamerstilte.
- Zulke dingen, zei mijnheer James, zijn onvermijdelijk, jeugd en rijpere leeftijd botsen.
Ze stemde toen met een zacht: Ja.
- Waarom wou uw dochtertje weg? een liefdes-geschiedenis?
- Een leeraar van haar vroegere school. Ze leunde haar hoofd tegen den rug van haar stoel. - Eerst een held in haar oogen, ze was nog een kind, toen hij notitie van haar nam. Hij had een houten arm, denk eens hoe mooi. En later beloofde hij, van zijn vrouw te scheiden, maar dat kon hij niet, natuurlijk.
- En daarom moest ze naar Amerika, zei hij, alsof ze dien man niet hier ook binnen een maand zou zijn vergeten.
- Dat weet ik niet, ze had een groot ongeduld om weg te gaan.
- Zeker, maar u blijft achter. Is ze niet zelfzuchtig geweest? Een verandering kwam haar toe, en ze wilde alles naar haar hand zetten, en moeder, neen, moeder nam ze toch liever niet mee, dat was te lastig.
Ze lachte een beetje pijnlijk. - Zoo is de jeugd. Het was haar of ze heel iets anders had willen zeggen.
| |
| |
Hij ging voort: Wat wilt u gaan doen, heeft u vrienden hier? zult u altijd bij mij komen als u denkt dat ik u helpen kan?
Ze zwegen een oogenblik.
- Uw betrekking, ik denk dat u er niet in terug wilt, of toch?
Ze schudde haar hoofd. - Neen, nu maar niet meer, ik ben te moe. Het heeft zoo lang gedreigd, dat met Lilly, en het was of ik het niet wilde zien.
- Het is voor u het ergste, zei hij, het kind richt er zich nog aan op.
- Gelooft u dat?
- Ja, u niet? Heeft het uzelf niet grooter gemaakt, uw vlucht?
Ze antwoordde niet.
- Mag ik u iets vragen? heeft u er spijt van gehad? - Ze zag zijn oogen zacht glimmen in de halve duisternis.
- Nooit, neen. Maar met Lilly is het anders; ik had geen moeder die me begreep.
- Weest u dan blij voor Lilly.
Haar oogen sprongen vol tranen. Ze hoorde hoe hij zijn stoel naar haar toeschoof; - nu voelde ze zijn hand op haar arm, streelend, heen en weer.
- Ik ben zoo moe, prevelde ze, het leven is als een koorts in me.
- Maar u moogt heel lang uitrusten; in Holland, bijvoorbeeld, wat denkt u van Holland?
- Ik ben het vergeten.
- Ja? Dan zult u het frisch terug zien, ik kan u benijden. En uw taal? spreekt u die nog ooit?
Ze schudde haar hoofd. - Ik heb hem Lilly eens willen leeren. En gisteren, toen heb ik plotseling het adres opgezocht van iemand, met wien ik indertijd hierheen heb gereisd, toevallig.
- En daarna uit het oog verloren?
- Ja, kort daarna. Ik geloof dat hij heel rijk is geworden, hij woont in Hampstead.
- Beteekent hij iets in uw leven? Zijn stem was vlak bij haar.
- Dat weet ik niet, soms denk ik van wel. Maar ik heb hem toen alleen gelaten, ik moest mijn eigen weg gaan.
- Het is of Lilly uw bloed heeft, zei hij. Zijn hand nam hij weg van haar arm.
Ze dacht vaag: Er is iets in dezen man dat me onrustig en zoekend maakt, zoekend naar mezelf.
De deur ging open, en mevrouw James noodigde hen aan tafel.
De Kelwins, die de laatste jaren in Manchester woonden, hadden haar te logeeren gevraagd; - ook Greet liet weten, dat Ina hartelijk welkom
| |
| |
zou zijn. Ieder klein besluit viel haar moeilijk, maar wel wist ze, naar Holland te verlangen.
Den nacht van haar overtocht was ze zeeziek. Ze lag onbewegelijk op haar rug gestrekt in de smalle krib, voelde zich door en door koud en stijf. - Ik ben verlaten en ziek, ging het door haar hoofd, ellendig ziek. Ze dacht aan Jack, die in de loopgraven was geweest, onbeschermd tegen regen en wind en granaatvuur, niet één nacht, maar weken en maanden. Zijn ellende, sinds lang ten einde geleden, vermeerderde de hare; - dit was het menschenbestaan: lichamelijke zwakheid, en geestelijk eenzaam-zijn.
Maar in den morgen, onder de duinenkust van Holland, werd de zee kalmer. Ina voelde de ergste strakheid van zich wijken, en ze dorst weer de dekens over zich heen te leggen, die ze zelf had weggetrapt. Warmte en rust, en een korte droom, die haar niet bijbleef, toen moest ze zich klaar maken om aan land te gaan. Ze had Greet niet bericht met welke boot ze kwam, en weer stond ze aarzelend en besluiteloos onder de kap van het groote, vuile station van haar geboorteplaats. - Rotterdam - wat ze er nu van zag, leek nog op Londen, grauw van treinensmook en van hooge, sombere huizenrijen. Kon ze hier blijven? Ze ging in de wachtkamer zitten en kocht een Hollandsch spoorboekje. Haar spraak klonk haar zelf vreemd, en ze deed meer met gebaren dan met woorden.
Er was een beeld in haar van het ouderlijk huis, haar stille, gebogen vader, haar luidruchtig-bedrijvige moeder, en Greet, lachend in de harde bewustheid van mooi meisje. En zijzelf? Ze had haar vader meer moeten liefhebben, maar die gedachte was nu nutteloos. Als ze naar Greet ging, zou ze veel kunnen praten over vroeger. Praten, deed dat goed? Onderwijl zocht ze in het spoorboekje: Rotterdam, Utrecht, Amersfoort. Dan overstappen, en met een boemeltrein de Veluwe op. Wacht, naar Nunspeet zou ze gaan, daar was ze als kind eens geweest, en had ze ongerept genoten. - Een heele reis nog, - en wat zou Greet zeggen? Maar ik ben zoo moe, dacht ze, zoo moe, dat ik dit wel doen mag voor mezelf. Niet meer het geraas over straatsteenen, maar een stil dennenbosch, en een heuvelige hei. Het zand blinkend in de zon, en heldere huisjes met bloemen ervoor.
Een conducteur kwam afroepen: Sneltrein Utrecht!
Ze verstond het nauwelijks, maar schokte toch op, vroeg haastig: Waar?
- Recht voor u, zei de man onverschillig.
De trein wachtte.
Ze werd wakker in een heel lichte kamer. De lucht was van een diep verzadigd blauw, stil wiegde het topje van een spar er tegen. Ze moest
| |
| |
een paar uur geslapen hebben. Er was een heel eenvoudig ameublemen van pitchpine, een tafeltje met een gebloemd kleed, en een kleine, witte lampetkan. Ze voelde zich behagelijk in het holletje van haar bed, de lakens roken zoo frisch, en haar lichaam was warm. Tegen den muur stonden haar koffers; die zagen eruit, alof ze hier niet hoorden, zoo'n beetje versleten en wereldsch.
In den tuin hoorde ze kinderstemmen, dicht onder haar raam, plotseling.
- Zeg, Hans, je fiets staat in de zon. - Nu ging er een bel door het huis, hel en tinkelend. Het diner, dacht ze, en keek op haar horloge. Ruim zes uur; ja, een Hollander at niet om half negen, zooals een voorname Londenaar. In Engeland gingen de kinderen altijd te laat naar bed. Ze zou niet opstaan, heerlijk blijven liggen; straks misschien, tegen theetijd. Wel wilde ze meer Hollandsch hooren, vooral van kinderen. - Zeg Hans, je fiets staat in de zon;- wat grappig. En ze zou zichzelf dwingen in haar eigen taal te denken. Kwam ze dan ver van Lilly af? och nee. Zorgen voor het kind, dat had ze toch zoo goed mogelijk gedaan. Zoo goed mogelijk, herhaalde ze fluisterend, in het Nederlandsch nu; Jack zou haar niets verwijten.
Nog eens luidde de bel, kort ditmaal.
- Jopie, hoorde ze roepen, kom dan, kindje.
Als iemand haar riep, zou ze willen opstaan. Wonderlijk, dat ze al zoo was uitgerust, en ook bijna geen hoofdpijn meer had. Een kleine kring van menschen, en daarin te worden opgenomen.
Een klop op haar deur. - Komt u eten? - Ze had een kellner gezegd, haar niet te storen.
- Ja, riep ze, ik kom. - Maar toen ze naast haar bed stond, aarzelde ze weer. Ze zou laat zijn, want ze moest toch eerst haar koffers uitpakken? Maar het verlangen naar menschen zegevierde, en ze kleedde zich vlug. Ik ken al Hans en Jopie, dacht ze.
Een kwartier later trad ze de eetkamer in. Aan een ronde tafel in 't midden zat een familie met kinderen, in de hoeken nog enkele gasten, twee aan twee. Iedereen keek naar haar, en de groote menschen knikten beleefd met hun hoofd.
- Moeten we groeten? vroeg een kleine jongen, vrij luid, en een meisje zei parmantig: Het is een Engelsche. De moeder van het gezin bloosde een beetje, wist niet zoo gauw, hoe te vermanen.
Een bedienend meisje wees Ina haar plaats, sprak van ‘nachservieren’. Een vriendelijk rond, echt Duitsch gezichtje. Ze kon den kleinen jongen zien, hij at smakelijk, maar keek bij iederen hap naar haar op. Het zusje naast hem gaf hem een stomp: Niet zoo kijken, jô. Maar zijn helder blauwe oogjes glinster-lachten al naar de vreemde dame.
Ina zag het niet; ze keek naar een bak met geraniums, die in de late
| |
| |
zon stonden te gloeien, en een klein, wit berkeboompje daarachter. De deuren naar den tuin stonden wijd open. - Het was zomer in Holland, mild en overvloedig, zooals het in haar herinnering zomer was geweest, heel dien tijd dat ze met Jack en Lilly buiten had gewoond. - Maar dat lag nu ver achter haar. Ze zuchtte, en wist niet waarom.
Ze ging zitten op knisperende heistruiken; aan haar voeten was een lage, zilverblinkende plas. Het water moest half verzonken zijn, of verdampt in de heete lucht. Mugjes zweefden over den stillen spiegel als een heel fijne wolk, en enkele blauw-groene libellen schoten heen en weer. Ze zat hier veel, de zon scheen op alles gelijkelijk; de grond was warm en de lucht trilde boven het water. Langzamerhand zou ze wel rustig worden, zoo, alsof haar leven haast ten einde was. Ze had altijd een boek bij zich, en een handwerk, maar meestal tuurde ze voor zich uit. Er was een donkere schaduw in gindsche sparrelaan, als ze daarnaar keek, dan werden haar oogen zacht. De boomen waren gaaf kegelvormig, en de onderste takken hingen zwaar in 't zand. - Wat zou ze als kind hier hebben gespeeld, en waaraan dacht ze toen? Ze zag een groot, donker huis voor zich, en een tuin, waarin kippen hepen; smalle, zandige paadjes, met een wir-war van fijne streepjes: afdrukken van de drie-vingerige kippenpooten. Ze kon daar wel steeds naar kijken, gehurkt, zoodat de zoom van haar rokje in 't zand hing. Als ze met haar vinger er tusschen door speelde, werd het grof en leelijk; dan zag ze ook dat het zand vuil was. Maar een paar stappen verder lag het vreemde netwerk dan nog ongeschonden. Zoo trok soms een waterspinnetje rimpels over den plas, maar die waren nog ijler en vluchtiger. Als ze zich over den spiegel van haar eigen leven boog, wat zou ze dan zien? Ook een wir-war van lijnen en onbegrijpelijke teekens? Ze deed haar oogen dicht; waarom zou ze daaraan denken? Het was niet zoo belangrijk, en een mensch mocht immers veel vergeten. Maar achter haar gesloten oogen voelde ze een heete schroeiing, dat was de vermoeidheid nog van dat laatste jaar. Dat jaar was als een vuur, waarin de rest van haar leven verzengde. - En toen dacht ze aan den avond bij Mr. James. Met een enkel woord riep hij het verleden bij haar op. Ze bekende plotseling dat ze het adres van Frans Lenooy gezocht had.
Later noemde ze ook zijn naam, en het bleek dat de ander hem een enkelen keer had ontmoet; ze luisterde als een jong meisje naar het verslag daarover. Dus met Lenooy was ze naar Engeland gekomen? een geducht zakenman, had zich ook laten naturaliseeren. - Weet u dat zeker? vroeg ze. - Ja, zei hij, u heeft dat niet noodig gehad, het ging vanzelf, door uw huwelijk.
We waren op de zelfde boot, had ze nog gezegd, maar we kenden elkaar al langer. Toen tuurde ze voor zich uit, wist dat ze te oud was
| |
| |
om haar jeugdgeschiedenis te vertellen, nu nog, en zelf zou ze er zich misschien in verwarren. Langzamerhand werd ze een vrouw zonder verleden, dat voelde heel rustig aan. Als ze stierf, zou niemand ontredderd zijn; een weduwe, zelf geen kinderen, een lichte last om onder den grond te leggen. Want niemand dacht toch aan een toekomst voor haar? Zijzelf niet - ze zou wel weer naar Londen terug gaan, naar haar huis, en Amy die op haar wachtte. Maar dan.... dan? - Ze zag er niet over heen.
De dagen waren goed. Ze speelde soms met de kinderen, sloeg de menschen gade met een diepen blik, en toch als stond ze aan den rand van het leven. Ze dacht weinig aan Lilly, en wist dit zelf niet. Ze onderging het leven van de wereld, de zon en de warme lucht, en al het zomersch gedoe van vogels en insecten. En de geluiden van het dorp: het knerpen van de wagens over den grintweg, het blaffen van de honden, en het gejoel van kinderstemmen.
Jaren later leek deze zomer in Holland haar de voorbereiding tot een tweede leven.
einde van het eerste gedeelte.
|
|