| |
| |
| |
Avondrood
door Elisabeth Zernike
Zevende hoofdstuk.
TOEN Lilly een jaar op kostschool was, brak de oorlog uit. In enkele dagen veranderde het leven van de menschen, leek af te breken, te verkruimelen tot niets. Voor het eerst dacht Ina na over het karakter van Jack. Ze had misschien tot nog toe gemeend dat hij veel kinderlijks had, en dat ze hem zou doorzien, zoodra ze dit wilde. Maar nu, om iets te kunnen vasthouden, om in dezen chaos één geestes-zekerheid te hebben, trachtte ze dezen man te doorgronden. - Veel werklieden van de fabriek namen dienst in het leger, en haastig werden vrouwen en meisjes gezocht om hen zoo goed mogelijk te vervangen. Jack sprak nog niet van weggaan, maar Ina wist dat hij het toch zou doen. Ze vond dit als zijn motief: Alle mannen zooals ik, zij die mijn gelijken zijn, en mijn minderen en meerderen, zij verwachten dit van me, ze rekenen erop. Haar haastige uitroep: Mogen ze op je rekenen in het kwaad? zijn wederwoord: Zoolang wij allen samen niet zeker weten of het kwaad is - en de traditie het heeft geheiligd.... Ha! - de traditie, dat is een dood woord. En hij weer: De traditie, dat is het lang beproefde, het altijd nog geldende, wat de tijd gehard heeft en geijkt.
Toen hij met haar sprak, na luttele weken, vond hij haar niet onvoorbereid. Ze hoorde, tusschen zijn woorden door, dat hij bang was geweest voor haar verzet, en een oogenblik was het haar als een eindelijke, diepe voldoening, dat hij haar aard gezien had, haar wilden, opstandigen aard, en dien had gevreesd. Maar zijn angst smolt weg, naarmate ze bleef luisteren, en hem niet onderbrak. Op 't laatst omhelsde hij haar, zooals hij misschien nog nooit eerder gedaan had, met een zoo grooten eerbied, en een zoo hecht gevoel van saamhoorigheid. - Hij ging. Een plaatsvervanger op de fabriek voor zichzelf had hij niet kunnen vinden, maar Ina stelde zich aan het hoofd van het administratieve werk. lederen morgen, nog voor de eerste post kwam, was ze op het kantoor, het zich verslag uitbrengen, onderzocht en trachtte te oordeelen. Den eersten tijd wilde ze overal helpen, iedere werkkracht die uitviel, zelf vervangen, maar al heel gauw zag ze daarvan de onmogelijkheid in. Toen groeide snel in haar die eene groote ambitie: de fabriek zoo goed mogelijk aan den gang te houden. Ze betaalde hoog loon voor overwerk, vergat nooit 's avonds nog inspectie te doen op alle afdeelingen, zocht boeken uit Jack's bibliotheek over vruchtenteelt, trachtte zooveel mogelijk van
| |
| |
de tuinjongens te leeren. Onder dit alles had ze soms sterk het gevoel: ik doe dit om Jack, om iets goed te maken. - Ze wist niet wat. Dat ze hem zonder klacht had laten gaan, had hij in haar geprezen. Was het dat ze zich om zijn werk nooit had bekommerd, te gemakkelijk zich inleefde in de welvaart die hij haar bood? - Die verklaring bevredigde haar niet. Soms droomde ze dat ze hem zocht temidden van soldaten en legertenten; het dreunen van kanonnen verwarde zich met het geraas van de fabriek. Als ze hem vond, zou ze zeggen: Ik werk voor jou, en, bij hem neerknielend, zijn wonden verzorgen. - De droom had geen logischen gang.
Ze dacht weinig over den oorlog; - ze schreef aan Jack en ontving zijn brieven, kon het niet verhinderen dat de gedachte in haar loswoelde: Hij is weggegaan om een waan, ik moet hier de werkelijkheid voor hem behoeden en levend houden. - Iederen dag vocht ze met die werkelijkheid.
Ze hoorde dat George Kelwin ook dienst had genomen en in Noord-Frankrijk was, evenals Jack. Maud zal het mooi vinden, dacht ze schamper.
De oorlog schreed voort, en Engeland werd hoe langer hoe enthousiaster.
Maud schreef: Als ik Venda niet had, ging ik met een ambulance mee naar België, maar het kind is werkelijk nog wat te jong voor kostschool. Jij zoudt kunnen gaan, waarom doe je het niet?
Ina antwoordde: Ik ben de leider van een conserven-fabriek in het graafschap Kent - ik ben een Hollandsche, heb met jullie oorlog niets te maken. Maar ze verstuurde den brief niet. Later schreef ze een enkel woord over haar drukke werk, vroeg Maud met Venda te logeeren. Maud antwoordde dat ze liever in Londen bleef, waar ze, zooals ze het uitdrukte, den polsslag van den grooten oorlog voelde.
Dien eersten winter schoten Ina's krachten vaak te kort. Ze kende dagen van zoo diepe moedeloosheid, dat ze, over haar werk heen starend, niet meer wist waartoe al haar moeiten dienden. Ze geloofde dat Jack zou sneuvelen; ze kon ook niet anders denken, dan dat hij was uitgetrokken om den dood te omarmen. Lilly had hen beiden niet noodig, - en zijzelf begeerde niet te leven. Ze wist ook niet meer waarom ze de fabriek gaande wilde houden. Had ze een schuld uit te wisschen? Dan stellig tegenover haar vader, want eens was ze gedachtenloos van hem weg gegaan. Ze herinnerde zich zijn brief aan Frans Lenooy: Mocht je Ina ontmoeten, zeg haar dan dat ze ons schrijft, we zijn heel ongerust. Zoo weinig vroeg hij van haar, en zooveel had ze hem afgenomen. Nu was hij ziek, zou zeker sterven; de berichten kwamen schaars, en ze kon niet naar hem toe. Ze voelde dat een groot deel van de wereld lag te sterven, - en het eigen leven leek haar langs verkeerde wegen gegaan.
Een tijd lang hoorde ze niets van Jack; - hij lag in loopgraven, dicht aan de Belgische grens. Tegen het voorjaar schreef hij weer enkele brieven,
| |
| |
maar ze waren kort en heel zwak van toon, alsof hij doodelijk vermoeid was. Ze vroeg hem: Je bent toch niet ziek? Zal je eerlijk zijn, en je overgeven, als je eigen lichaam je daartoe dwingt?
Hij antwoordde daarop niet. - Maar dien zomer kreeg ze hem terug - hij was bijna een jaar weg geweest. Ze wist zelf niet, waaraan ze hem herkende; hij was niet alleen mager geworden, maar zijn gezicht was veranderd. Zijn voorhoofd leek niet meer zoo breed en sterk, zijn oogen waren grauwer geworden en on vast van blik; - om zijn mond waren veel slordige lijnen, die in elkaar verliepen, en dan als opnieuw te voorschijn kwamen. Zijn huid was grijs-achtig wit, zijn handen waren onherkenbaar. Hij had een longaandoening, die hardnekkig was gebleken.
Toen ze alleen in huis waren - hij was onder geleide gekomen - omvatte Ina hem, als een moeder haar bedroefd kind, en als een vrouw den minnaar, die tegen haar gezondigd heeft. Hij liet haar stil begaan, leek zelfs nauwelijks ontroerd, maar zijn mond, die niet meer glimlachen kon, vertrok even.
En zoo was dit misschien de eerste keer, dat ze hem spontaan zichzelve gaf, - maar ze wisten het beiden niet.
Ze richtte gelijkvloers een ziekenkamer voor hem in, zat de eerste dagen steeds bij hem, deed alsof de fabriek niet bestond. - Hij had veel te vertellen. Toen hij eenmaal gesproken had, kwamen zijn woorden telkens opnieuw, welden op als bloed uit een wonde, onstelpbaar. Ze zag aldoor zijn veranderd gezicht, maar na heel korten tijd kende ze hem, zoo. Hij vertelde niet alleen van ontberingen, en een dierlijk leven in aardholen, - het meest sprak hij van de mannen, die daar met hem waren. Waar ze vandaan waren gekomen, wat ze hadden achter gelaten, hoe ze probeerden het oude leven voort te zetten onder de nieuwe omstandigheden, en honderd maal zich stootten.
Ze zei: Ik dacht dat niets van het oude daar blijven kon.
- Het was zoo eigenaardig te zien, hoe ieder zijn gewoonten meebracht, zijn opvattingen.
- En ze langzaam verloor?
- Neen, niet altijd, of eigenlijk: in 't geheel niet.
- Sprak je veel met de anderen?
- Ja, de dagen waren zoo lang.
Ze begreep zijn eerbied voor die mannen, die niet anders hadden gedaan dan hijzelf ook, - maar in zijn oogen was het altijd meer, belangrijker.
Als hij, vermoeid, een oogenblik zwijgend had gelegen, dan wendde hij toch weer plotseling zijn gezicht naar haar toe, begon te praten. Hij onderscheidde geen groote en kleine dingen meer; berichten van een nederlaag hadden hem niet anders beroerd dan de zucht van een makker.
- Ina kon niet anders doen dan hem aanhooren. Alle gedachten aan
| |
| |
haar eigen werk trachtte ze ver te houden. Ze had het bevel gegeven, dat niemand haar mocht storen, maar ze zag den rook uit de schoorsteenen, hoorde de machines stampen en de vrachtauto rijden, en verlangde daar weer te zijn, temidden van het grove, gevoellooze voortgaan. Naast Jack zat ze met gevouwen handen, praatte zelf ook wat, over het kind, en over de menschen uit het dorp, die zij samen hadden gekend. Eens noemde hij haar met den naam van zijn eerste vrouw: Lucie.
Ze keek hem verschrikt aan, trachtte te glimlachen. Neen, zei hij toen, eigenlijk verwar ik niet jou met haar, eerder mezelf. Zij is ook langen tijd ziek geweest, zooals ik, en je ziet dan het leven als iets, waaraan je vroeger deel hebt gehad, en dat je toen niet heelemaal begreep.
- En nu? vroeg ze, - begrijp je het beter?
Hij schudde zijn hoofd. - Nu hoef ik er niet meer over te denken.
Maar ze wist dat hij er veel over nadacht. Ze herinnerde zich een avond bij de Kelwins, waarop George over de begrafenis van zijn nichtje had verteld. De dood was daar liefelijk, zei hij, en er waren veel rozen.
Bij het begin van den herfst was Jack wat beter. Er kwamen mooie, zonnige dagen; hij zat op in zijn bed, en door de open tuindeuren zag hij wat groen, en het blauw van den hemel. 't Was of hij zich eraan laafde.
- Een mensch is misschien gelukkiger, zei hij, naarmate hij een kleiner en beslotener stukje van de wereld ziet. Een schuurtje met wat klimop, een paar musschen, en dan een lapje van den hemel. En een beetje hortend, met een sterk Engelsch accent citeerde hij: ‘Le ciel est pardessus le toit, si bleu, si calme’.
- Waar heb je dat gehoord? vroeg ze.
- Ginds, er was een man die het voor ons zong, maar ik weet niet anders meer dan den eersten regel.
Langzamerhand kreeg hij wat belangstelling in de zaken, zoodat Ina hem erin kon raadplegen, en dan wegloopen om zijn bevelen door te sturen.
Tegen den winter gelukte het haar een bedrijfsleider te vinden. Het was een jonge man, die in den oorlog een van zijn oogen verloren had. Ina vond hem niet sympathiek, hij sprak van het ‘fabriekje’, noemde het ‘verloopen’, de product en bij den kleinhandel slecht ingevoerd. - Hij wil straks alle eer hebben van den opbloei, zei ze gemelijk tegen Jack, - en die antwoordde: Goed, we zullen hem zeggen: een man ziet meer met één oog, dan een vrouw met twee.
- Maar Jack!
- Ja, denk je niet dat dat hem zal troosten?
In den Kersttijd kwam Lilly thuis. Ze was groot geworden, en had iets in haar blik, dat Ina daar niet kende, iets bijna heimelijk-onderzoekends. Ze zat veel bij haar vader, zonder dat ze daarom gevraagd werd, en was dan rustig, sprak of lachte niet te luid. Een enkele maal prikkelde het
| |
| |
Ina, dat het kind nooit haar gezelschap en haar natuurlijk leven verkoos boven dat van den zieke. In de huiskamer, waar ze samen ontbeten, brandde de open haard en hing de maretak; - maar dikwijls nam Lilly haar bord op, en ging naar haar vader. Ina zei zichzelf: Ik dacht dat ik het dagelijksch leven in zijn voegen moest houden om haar, maar misschien is het juist het ongewone, wat haar trekt. Hem zei ze: Ik ben bang dat je Lilly straks erg zult missen, Jack, en hij antwoordde: Niet zoo erg, maar meer dan zij mij missen zal. Zijzelf sprak weinig met het kind; - ze wist niet waarop ze het moest voorbereiden.
Toen het lente werd, ging Jack's gezondheid snel achteruit. 't Was of hij de wilde vlagen van het nieuwe getij niet verduren kon. Wel luisterde hij vaak heel aandachtig naar den wind en den regen, zei tegen Ina dat het hier zoo anders klonk dan in de loopgraven, even machtig, maar levenwekkend, niet vernietigend.
- Voel je je dan beter? vroeg ze.
Hij keek haar aan, probeerde te glimlachen. - Ik? de lenteregen is toch voor de aarde.
Ze kon niet zooveel bij hem zijn als den eersten tijd van zijn ziekte. Ze wist het zelf niet, maar het duurde haar te lang. Haar kracht was niet enkel een kracht tot dragen, - ook tot doen. Ze overlegde met Mirfield een inkrimping van het bedrijf, raadpleegde ook Jack, toen hun plannen vasten vorm hadden aangenomen. Het eigenaardig-verre van zijn blik zag ze niet, en de moeite die hij deed om haar problemen te begrijpen. Op 't laatst keurde hij haar oplossing goed, zei licht-plagend: dat jij zoo'n handelsgeest in je hebt, vrouwtje.
Ze vroeg: Vind je het onvrouwelijk? en hij:
- Dacht je dat ik het recht had over een gezond-levend mensch te oordeelen?
Ze bloosde, strekte haar hand naar hem uit, maar hij bleef onbewegelijk liggen. Toen streelde ze even zijn hoofd, voelde het grijs-blonde haar zoo zacht, drukte een kus op zijn kruin.
Plotseling zei hij: Zal je de laatste narcissen voor me plukken?
- Natuurlijk, graag.
Het ontroerde haar, dat zijn woorden bijna gretig hadden geklonken.
In de maand Juni stierf hij, nog onverwachts. Het was een heel stille duisternis geweest, zonder zoeven van den wind. De verpleegster, die had moeten waken, was in slaap gevallen. Toen in den lichten morgen de vogels begonnen te zingen, deed ze haar oogen open. Ze wist niet dadelijk wat er was gebeurd; ze zat naast het bed, en zag hem liggen, zoo stil en wit. En ze voelde dat ook zijn lichtste adem had opgehouden.
Ina ging zelf het kind halen, en ze bestelde rouwkleeren, voor Lilly ook, omdat die er zoo dringend om vroeg.
| |
| |
Met grooten schroom ging het kind de sterfkamer binnen, maar keek niet om naar Ina, die haar gevolgd was, - en die toen plotseling haar laatste stappen terug deed.
Hij werd in een graf gelegd naast dat van Lilly's moeder, op het kleine, heuvelige kerkhof, rondom de oude kerk. Er bloeiden daar veel rozen.
Het duurde meer dan een jaar, voor Ina de fabriek met den grond en het woonhuis verkocht had. Ze kon ook niet dadelijk tot den verkoop besluiten, en hoewel ze geweten had dat Jack zou sterven, maakte zijn dood haar weifelend. Ze had met hem niet over haar toekomst gesproken, ze meende nu dat hij aan haar niet had gedacht, en dat stoorde haar zelf-inzicht. Later, toen ze wat tot rust was gekomen, begreep ze dat hij haar door geen enkelen raad had willen binden. Als ze bleef, dan kon ze Jack's werk voortzetten, geholpen door Mirfield, met wien ze wat beter leerde omgaan, - maar ze zou dan Lilly, die pas dertien jaar werd, niet bij zich durven nemen. En ze verlangde met het kind samen te zijn, het onder haar oogen te hebben. Ook overwoog ze dat Jack de fabriek had opgegeven, zoodra hij zich tot iets anders geroepen achtte, en een oogenblik was ze bijna blij voor hem, dat hij dit had gekend: een stem die hem wegriep uit het gewone leven, en waaraan hij zonder aarzelen had gehoorzaamd. Ze zag misschien voor het eerst, hoe vrij hij zich had gevoeld, ook om haar te verlaten, en te sterven. Ze zag hem grooter dan ze hem ooit geweten had: een man die rustig, als het ware voorbereid, een onvoorbereid lot onderging. - Het maakte haarzelve vrij; - en zoo stelde ze haar bezitting te koop, - ze wilde met Lilly in Londen gaan wonen. Mirfield deed haar het eerst een bod, dat ze belachelijk laag vond. Maar al gauw begreep ze het ongunstige van den tijd, en liet haar eischen dalen. Er kwamen andere kooplustigen, maar ze besliste niet dadelijk - ze zou ook niet hebben geweten waar ze gedurende den zomer, - zoolang Lilly nog op kostschool was, had moeten heen gaan.
Eindelijk, in Augustus, huurde ze een flat in Londen.
| |
Achtste hoofdstuk.
De nieuwe winkelchef was een praatje komen maken. Ina had hem zien binnen komen, terwijl ze met een coupeuse voor een van de breede ramen stond, het meisje iets uitleggend aan een japon. - Die komt zeker inspecteeren, dacht ze, en liep hem niet tegemoet. Nu stonden ze daar voor het venster, als opzettelijk punt waarnaar alle oogen zich keeren moesten - hij met zijn rug naar het atelier, druk pratend naar Ina's wat afgewend en weinig weerspiegelend gezicht. Ze zag de glansblikken van de meisjes, hoorde telkens een hoog lachje, een gefluisterd woord.
| |
| |
Er waren kinderen bij die ze slecht dulden kon, rauw, onopgevoed, lomp van gebaren, - en die bespiedden nu haar houding. Dan, als merkte hij haar afgetrokkenheid, vroeg hij: Loopt u even mee, we hebben een modeljapon uit Parijs gekregen, een dot.
Nu liep ze voor hem uit, het atelier door, langs de paskamers, een trap af naar beneden. Telkens reikte hij met zijn langen arm langs haar, stiet een deur open. Hij zou alles kunnen zijn, en dan ook winkelchef, dacht ze, bijvoorbeeld een dichter. Maar neen, hij heeft zulke frisch-roode wangen. Aldoor hoorde ze zijn stem, eerst wat hoog, dan snel dalend, en aan 't eind van den zin weer met een kleine krul opwaarts. Ze dacht aan Portia: God heeft hem geschapen, en laat hem daarom voor een man doorgaan, - vond zichzelf meteen onbillijk. - De japon lag in een van de vitrines; - hij maakte de glazen deur met een glanzend sleuteltje open, ingehouden gebarend, als de man die van alles de sleutels heeft. Samen bewonderden ze, de wijde rok viel over hun beider knieën, en het stemde hem vertrouwelijk. - Ik zou u hierin willen zien, zei hij. Maar Ina stond op.
- Nu moet ik naar mijn werk terug, - knikte hem wat hooghartig toe: Mr. Harrison.
Toen ze het atelier binnen kwam, was er een hoog lawaai van stemmen. Ze bleef een oogenblik stil staan bij de deur, kaarsrecht, en als beleedigd, voelde, bijna tegelijkertijd, dat die houding hier geen indruk maakte. Eén van de meisjes danste; Ina zag dat ze nog opzettelijk even doorging, want alle stuwkracht was uit haar lichaam weg. Een loom vooruit brengen van de heupen, een paar stappen van den vollen voet, een lach, met open mond, over een bleek, bol-vleezig gezicht. De meeste andere meisjes waren van hun stoel opgestaan, deden onhandig en schetterend, alsof er iets bijzonders gebeurde. - Luid zei Ina, en toch bijna achteloos: Gaat allen zitten, dadelijk. Zonder om zich heen te kijken of ze werd gehoorzaamd, liep ze naar het meisje dat gedanst had.
- Juffrouw Davids, mag ik uw werk even zien?
De ander greep iets van de tafel - Dit, zei ze, een rok.
- O juist; - u zoudt dien eenen naad overstikken, die zoo slordig was. En?
- Nou, dat heb ik gedaan.
- Hebt u.... weet u dat zeker?
Het meisje grinnikte.
- Dus als ik u zeg iets over te doen, dan doet u het een tweede maal precies hetzelfde, met den zelfden steek, die te groot is. - Terwijl ze nog sprak, vond ze haar woorden niet kort en scherp genoeg. Ze ging voort: Op deze manier zal ik u onbetaald overwerk laten doen, hoewel, neen, u krijgt uw ontslag, - ik bedoel.... nu niet dadelijk, maar....
| |
| |
Ze verwarde zich, keek het meisje een oogenblik hulpeloos aan. - Juffrouw Davids kon zich niet goed houden, barstte in lachen uit. Dan, toch even geschrokken, trachtte ze zich te herstellen, gniffelde opnieuw, en, omdat Ina nog zweeg, voelde iets als een overwinning. - U durft ook niet zooveel, zei ze, want zelf flirt u met meneer Harrison.
- Nu is 't genoeg, ik zal Mijnheer James zeggen dat hij u ontslaat.
- Zoo, 's kijken of hij dat dan ook doen zal; - ik zal het hem zeggen, nu dadelijk.
Juffrouw Davids wilde al gaan. Ina voelde dat de andere meisjes keken en luisterden, dat ze dit ruzietje spannend vonden. Ze hief haar hoofd wat op, wendde zich half terzijde, dan plotseling zei ze, volkomen beheerscht en koud: Wees zoo goed en neem dien rok mee, toon uw werk.
Het meisje ging, den rok over haar arm. De anderen bogen hun hoofd, zagen weer hun machines, en de stof waaraan ze bezig war en. Langzaam en opzettelijk bedaard ging Ina bij hen rond, inspecteerde, gaf aanwijzingen.
Er bleef iets broeien. Het leek Ina niet onmogelijk dat het weggestuurde meisje zou terug komen. Ze was nog maar kort bij James, kende den eigenaar oppervlakkig. Zijn zaak breidde zich de laatste jaren uit. Vroeger had hij een te klein atelier gehad, dan dat hij een hoofd over de meisjes hoefde aan te stellen. Toen Ina bij hem solliciteerde, had hij zich veel over de zaak van Marain laten vertellen. Zelf sprak hij weinig, dacht na, en leek te weifelen. Maar het eind was toch geweest, dat hij haar aannam, en haar vroeg zelf haar salaris vast te stellen. Hij gaf haar vrijheid het werk te hervormen, de naaisters en coupeuses in alles aan zich ondergeschikt te maken. - Ik hoop, zei hij, dat we in de toekomst met Marain zullen kunnen concurreeren.
Maar de drie maanden, dat ze nu bij den heer James in dienst was, had ze hem nauwelijks eenige keeren gezien. Het bevreemdde haar; - ze had zich samenwerking met hem voorgesteld, al wist ze ook niet duidelijk hoe, in ieder geval meer belangstelling van hem verwacht in haar werk. Het was de eerste maal dat ze een van de meisjes naar hem toestuurde. Had ze steun aan hem? of was hij onverschillig? - en nu dit domme kind haar zou aanklagen, wat zou hij doen?
De middag verliep; - langzaam schikten de meisjes zich in den gewonen gang; juffrouw Davids kwam niet terug, en er waren geen verdere stoornissen meer.
Toen Ina zich klaar maakte om weg te gaan, kwam er een boodschap van den heer James: Hij verzocht haar een kop thee met hem te gaan drinken.
Even later liep ze naast hem voort. Nu ze niet alleen was, en telkens zijn stem verwachtte, beleefde Ina de ontzaggelijk ingewikkelde organisatie
| |
| |
van de stad anders dan gewoonlijk. Andere dagen stelde ze zich scherp in op het verkeer, haastte mee, berekende op de minuut hoe laat ze thuis zou zijn. Lilly, hoewel ze na schooltijd nog vaak extra lessen had, kwam er voor haar, liet zich thee brengen, vroeg soms naar de schotels voor het avondeten. Ina vond het niet goed, dat het kind teveel heerschte in huis; iederen dag nam ze zich voor het tegen te gaan, en in het zich reppen stortte ze haar gevoel van verantwoordelijkheid, doezelde haar vrees uit. - Ditmaal zag ze de hevige drukte in de straten als iets kunstmatigs, buiten zich. Ze bleef zooveel mogelijk naast haar begeleider loopen; hij sprak niet, greep eenmaal, bij het oversteken, luchtig haar arm, glimlachte vaag naar haar strak en zorgelijk gezicht. In een tearoom vonden ze een rustig plekje. Toen ze zaten en zich wat geschikt hadden, vroeg hij: Denkt u nog aan juffrouw Davids? - ging meteen voort: u moet het niet doen - ze is weg. Er was geen enkele reden om haar niet te ontslaan. - Apropos, dien rok laat ik u morgen terugbrengen, en u zorgt ervoor, dat het bewuste stiksel weer wordt uitgehaald, - door het meisje dat nu het eerst aan de beurt is om weggestuurd te worden.
Ze keek wat onzeker naar hem op. - Om u de waarheid te zeggen, zei ze, dacht ik aan mijn dochtertje. - Ik weet niet of ik goed gedaan heb, door dat meisje te ontslaan; - ze hinderde me.
- Ja, zei hij, en als uw dochtertje u hindert? niet waar, met sommige menschen hebben we geduld, maar we kunnen het niet met allen hebben, - daarin heeft u natuurlijk gelijk. Zegt u mij eens: Wilt u juffrouw Davids dadelijk vervangen?
Ze bloosde. Daarover heb ik nog nauwelijks gedacht.
- Juist. Ik zou graag zien, dat u een maand wachtte, - omdat ik haar een maand salaris heb gegeven, en ik ben liever niet verkwistend. Misschien dat de andere meisjes door den schrik wat harder zullen aanpakken; maar het werk mag er niet onder lijden, natuurlijk. U moet maar doen, wat u het beste dunkt.
Ze voelde zich in het nauw gedreven; wat wilde deze man van haar? Ze dorst hem niet vragen of hij tevreden was over haar werk, hij keurde alles goed op een bijna minachtend-verwerpenden toon. Hij had iets sluws in zijn donkeren blik, toch was zijn houding loyaal.
De thee werd gebracht, en ze bereidde een kop voor hem met neergeslagen oogen. Maar de stilte beklemde haar. Als ging ze daar nu juist over nadenken, zoo zei ze voor zich uit: Het is niet gemakkelijk tegenwoordig. O, het zal wel aan mij liggen; vroeger had ik nooit last met de meisjes.
- Dus ouder, en niet wijzer? Mevrouw, u moet uzelf in de hand houden; nooit bij het verleden blijven stilstaan, vooruit zien.
Ze hoorde dat zijn stem nu anders klonk, er was een lichte, drijvende
| |
| |
toon in en bijna iets milds. Voorzichtig keek ze naar hem; zijn gezicht was zoo rustig en natuurlijk geplooid, dat het bijna uitdrukkingsloos werd. Maar nu keerde hij zich naar haar toe. - Wilt u weten hoe ik over uw werk denk? Ik heb het nauwkeurig gevolgd, en het is goed, tot zoover, maar u moet volhouden. Als u wilt, zal ik u salaris verhoogen. - Hij wachtte even.
- Is dat geen verkwisting? vroeg ze.
Hij trok zijn wenkbrauwen omhoog. - Ik vermoed van niet. U heeft mijn woorden onthouden: Ik ben liever niet verkwistend; dat geeft me een waarborg. En u denkt aan uw eigen dochtertje, ook dat is een goed ding.
- Die juffrouw Davids, zei Ina, hinderde me vooral, omdat ze zoo leelijk was. - Ze begreep zelf niet, waarom ze dit zoo plotseling zei.
- O ja? Maar het was verkeerd, dat u zich liet hinderen. U hadt haar moeten ontslaan, zonder dat ze u getroffen had.
- Dus zonder reden?
- Zonder reden? Hij keek haar glimlachend aan. - Ze bekende me, dat ze een danspas gemaakt had, eventjes, terwijl u weg was.
- Ja. En?
Weer trok hij met zijn wenkbrauwen, en zijn gezicht kreeg een ironische uitdrukking. - O, ik wil niet oordeelen, het is niet voor niets dat ik u zooveel vrijheid gegeven heb. - Plotseling legde hij zijn hand op haar arm. - Ik plaag u een beetje, mevrouw Holwood, niet waar? Ik heb schik in u. En vertel me nu eens van uw dochtertje.
Ze kon niet dadelijk spreken, en hij drong niet aan, maakte haar aarzeling onopvallend door een tweeden kop thee te vragen.
Dan begon ze, als terloops: U weet dat Lilly mijn eigen kind niet is?
Ze kwam een uur later thuis dan andere dagen. Terwijl ze naar boven liep, viel haar de stilte op van het huis. De gedachten gingen snel door haar heen: Zou Lilly er zijn? of is ze weggeloopen met een vriendinnetje? Zijzelf was te vertrouwelijk geweest met dien man. Waarom haar woorden: Ik wantrouw alle vrienden van mijn kind, ik weet dat het verkeerd is, haar vader zou me erover hebben bestraft, misschien heb ik daarom weer werk gezocht: om mijn gedachten af te leiden. En als ik terug kom, en haar in de huiskamer zie zitten, dan moet ik even mijn oogen dicht doen, en vergeten dat ik haar zooveel uren aan anderen gelaten heb. - Had ze dit alles gezegd? Neen toch, maar hij had het geraden, en even zijn hoofd geschud, boven zijn kleine oogen de hoog-getrokken wenkbrauwen, waardoor de verhoudingen van zijn gezicht zoo grappig werden verstoord.
Nu trad ze binnen; de kamer was schemerlicht, in den hoek brandde een lampje. Lilly lag voorover op den divan; om haar heen waren boeken
| |
| |
gespreid, maar ze las niet. Traag hief ze haar hoofd op. - Dag moeder. - Geen verwondering om Ina's late thuiskomst, geen enkele kleine beweging ook van blijdschap.
- Kind. - Ina liep naar haar toe, kuste haar wang. Plotseling was het haar als zou ze nooit meer over haar eigen leven kunnen praten met Lilly. Het gaf haar een schok, het gevoel dat er in een oogenblik binnenin haar iets veranderde, - maar ze herstelde zich dadelijk weer.
- Ben je moe, vrouwtje, dat je daar zoo lui ligt?
- Moe? neen.
- Sta dan op, wil je?
- Hè, waarom?
- Omdat ik het vraag. Ik kan daar niet naar kijken, een gezond kind in die houding.
Lilly lachte. Eigenlijk ben ik geen kind meer, zei ze. Ze steunde nu met haar hoofd tegen den muur. Haar gave, ronde wangen bloosden, in haar oogen leefde een diepe gloed.
- Hoe was 't op school? De woorden ontsnapten Ina voor ze het wist. Een paar dagen geleden had Lilly een beetje lachend verzucht: u vraagt me ook altijd het zelfde, in precies de zelfde termen. Toen had ze willen antwoorden: Dat komt omdat jij niet zelf begint, maar ze zei het niet, voelde zich even sterk gehinderd. - Nu praatte ze erover heen. - Je hebt immers dansles gehad? is het laat geworden?
- Neen, gewoon.
- Zoo. Het valt je niet op dat ìk later ben?
- O jawel moes, heeft u gewinkeld?
- Kom nu eerst van den divan af, ik wil je de dingen geen drie maal zeggen.
Onderwijl nam ze een stukje toast met marmelade.
Lilly pruttelde: Ik lag zoo heerlijk. Waar is die bank dan voor? Dan stond ze, en hield haar hoofd vast met haar handen, als voelde ze een duizeling.
- Moes, ik zeg altijd maar dat u winkelt, als een van de meisjes mee loopt uit school, en naar u vraagt.
- En waarom doe je dat?’
- Nou, u zegt zelf, dat u niet juist hoeft te verdienen.
- Hm, en wat vertelde je, vroeger, van vader? Had hij een fabriek? of niet?
- O, vader was in den oorlog.
Ze schamplachte even. - Nauwelijks een jaar. Meteen stond ze op, haalde haar werkmandje. - Ga jij ook iets uitvoeren, Lilly, we hebben nog een kwartier voor het eten. - Ze schakelde het groote licht in. Vandaag is mijn toon wat scherp, dacht ze, en het is of ik niet anders kan. Van
| |
| |
het kind wil ik meer vertrouwelijkheid, maar misschien stoot ik haar af door mijn aanmerkingen en koele eischen. Als ik haar heerlijk op den divan had laten liggen, wie weet wat ze me dan had verteld? Maar neen, ik wil toch niet in alles haar gelijke zijn, haar kameraadje. Ze keek op, Lilly zocht haar boeken bij elkaar.
- Ik heb thee gedronken met mijnheer James, zei ze, hij is een wonderlijke man.
- O ja?
- 's Middags was er een kleine moeilijkheid, ik heb een meisje ontslagen en naar hem toegestuurd. Maar-re, daar hebben we toen toch niet het meest over gepraat.
- Ik geloof dat u soms belachelijk streng bent, moes.
Ze keek Lilly aan. - Ja, zoo streng, dat ik een dergelijke opmerking van jou niet wil.
Lilly haalde haar schouders op, maar haar gezicht wendde ze af. Toen zwegen ze beiden. - In Ina kwam een zwaar gevoel van moeite en mislukking. Soms leek een dag zoo lang, en de jaren strekten zich voor haar uit, leeg en onbestemd. Zou iedereen in zijn jeugd denken, dat een enkele groote daad het leven voortstuwt? aldoor verder. Maar het was een bittere misrekening. Zij vluchtte eens uit haar huis, en haar land, en dat werd al gauw tot een anecdote. Nu was wel het grootste deel van haar leven voorbij, maar als het al haar kracht gekost had?
Lilly drukte haar ooren dicht, en prevelde een les. Zou het kind nu die kleine botsing weer vergeten zijn? kon dat zoo gauw en gemakkelijk?
Het dienstmeisje kwam binnen, vroeg hun aan tafel te gaan.
Toen ze zaten, zei Lilly; Moes, nu moet u me nog vertellen, waarom mijnheer James wonderlijk is.
Ze bogen zich samen over een tijdschrift. Ina voelde Lilly's arm om haar schouder, en een fijnen, warmen adem in haar hals. Nu lachten ze, om wat Ina noemde: Een echt Engelsch mopje, en in Lilly's stem was een bijna jubelende klank. - Dit moet ik morgen op school vertellen; toe, sla eens om. De ‘Held’ heeft ons laatst een paar Fransche woordspelingen geleerd, maar hij zegt: Als je voor alles te moe bent, dan kan je nog lachen om Punch.
Ina bladerde niet verder. - Het is tien uur, kind.
- O, nou ja. Lilly richtte zich op, legde haar handen om Ina's hoofd. Dan begon ze een paar haarspelden te versteken. - Zeg, moeder, de Held is een beetje verliefd op me.
- Verliefd? hoe kom je daarbij?
- U moet dat voorste haar niet zoo strak trekken, het doet pijn om te zien.
| |
| |
Ze wilde bedenken of Jack ooit zoo spelend haar hoofd had gevat, maar ze kon niet, er waren Lilly's woorden.
- Nou, meiske?
- O, iedereen zegt het. Ik moet in de voorste bank komen zitten onder zijn les, en hij heeft zijn oogen niet van me af, en soms maakt hij een plotselinge beweging met zijn houten arm, en dan kraakt het zoo griezelig, maar ik vertrek mijn gezicht niet. Vanmorgen zei hij: Ikzelf ben de eenige, die erom lachen mag. Hij praat over alles met ons, hij vindt ons echt geen kinderen meer. - Ze gaf Ina's hoofd een laatste tikje. - Zoo, ik moest u eigenlijk iederen morgen kappen.
Ina glimlachte. - Maar hoe oud vind je míj wel?
- Och, dat doet er niet toe, misschien ziet u er jonger uit dan u bent.
In ieder geval hors concours, dacht ze. Nu greep ze naar Lilly's hand, hield die in de hare. - Jullie ‘Held’ is geen Franschman, wel?
- Neen, natuurlijk niet - ik bedoel - Nou ja, het zou desnoods gekund hebben, omdat we met Frankrijk geallieerd waren, maar Engeland is verreweg het mooist in den oorlog gegaan.
- Wat bedoel je daarmee: het mooist? Zegt die man dat?
Lilly trok haar hand terug. - U kunt dat niet begrijpen; Holland was neutraal.... omdat het toch nooit kan meedoen aan de verhoudingen van Europa.
- Ik dacht dat ik door mijn huwelijk een Engelsche was geworden.
- Dat bent u niet, u ziet vader alleen als slachtoffer.
Ina steunde haar hoofd in haar handen, voelde zich plotseling ver van Lilly af, behoorend tot een andere wereld, en in die wereld stond ze eenzaam. Toch hief ze nu haar hoofd weer op. - O ja? Misschien vond ik hem ook een held, al is hij niet met een houten arm terug gekomen, en al zou hij nooit met jonge meisjes hebben gespeeld alsof het geen kinderen waren.
Lilly wist niet dadelijk een antwoord. Ze stond achter Ina's stoel, en keek in den spiegel, die aan den wand tegenover haar hing. Ze voelde een verzet in zich tegen wat ze intuïtief wist te zijn een rijper oordeel dan het hare. Graag zou ze haar gezicht een minachtende uitdrukking hebben gegeven, maar ze zag de fonkeling van haar oogen, en dacht aan die andere oogen, die zoo dikwijls de hare zochten. Haar roode lippen weken vaneen, ze wist niet meer wat ze zoo haastig en fel gezegd had.
Nu stoorde moeders stem haar. - Kom kind, het is niet goed, op den laten avond zoo te redetwisten. Zeg me eens: Is die leeraar getrouwd?
Lilly kon zich nog niet los maken van haar eigen beeld. - Getrouwd? Och ja, weet u, zoo'n oorlogshuwelijk.
- Dus over die dingen praat hij met jullie? Voel je niet hoe weinig fair het is, dat te doen met jonge meisjes die hem uit den aard der zaak
| |
| |
eenzijdig zien? Geloof me.... Ze brak af; ze zag nog altijd dat bekoorlijkblozende en door zichzelf bekoorde gezichtje in den spiegel. - Och, je gelooft me toch niet.
Nu deed het kind een stap opzij. - Hè, moes, wat wilde u zeggen?
- Geef me een kus, en ga naar bed.
- Hij heeft er misschien ook niet over gepraat met ons, hij zegt die dingen in 't algemeen, een enkele maal, en dan denken wij dat hij het persoonlijk bedoelt.
- Nou goed, slaap lekker.
Lilly sloeg een arm om Ina's schouders, boog zich voorover. - Nu moet u er niet meer aan denken; heusch, u bent erg streng - word daar niet weer kwaad om - andere ouders laten zulke dingen over hun kant gaan.
Bijna lachend vroeg ze: Hoe zou jij dat weten?
- O, ik ken toch zooveel meisjes?
Ze kusten elkaar, en toen bleef Ina alleen in de kamer. Een oogenblik dacht ze: Het is òf verbeelding, de verliefdheid van dien man, òf het is al te laat, zei zichzelf meteen dat dit zeker het argument zou zijn van de ouders ‘die alles over hun kant’ Heten gaan? - Ze sloeg een tijdschrift open en probeerde te lezen. Het boeide haar niet; het was zelfs of ze de woorden niet begreep. In de kast wist ze nog een ongelezen Hollandsch boek, maar ze wilde niet op den laten avond daarmee beginnen. - De dag is om, zei ze prevelend, één dag, en het leek zoo lang. - Nu begon ze met kleine, onhoorbare stappen door de kamer te loopen.
Lilly liep naar school, met een ander groot meisje van bijna zeventien jaar, dat geen opgestoken bruin haar had, maar twee blonde vlechten, die over haar borst vielen. Ze wisten zelf wel, dat ze een aardig contrast vormden, maar soms ook maten ze hun lengte aan elkaar, en dan bleek het dat ze even groot waren. Ze groeiden zoo recht als jonge boomen. Ann bewonderde Lilly om haar uiterlijk, haar durf en knapheid, en Lilly hield van Ann, die voornaam-luchthartig leefde, maar toch eenige diepte van begrijpen toonde, bij het aanhooren van een anders moeilijkheden of klachten. Ze gingen altijd samen naar school, nooit gearmd, en zelden diep in gesprek, maar ze vingen gemakkelijk elkaars woorden op, en hielden van elkanders lach.
Dien morgen was de wereld voor hun blikken klein door een niet zwaren, heel even licht-doorglansden mist. Lilly voelde de lucht koel en donzig langs haar wangen gaan; haar oogen waren wijd open, donker en begeerigblikkend.
- Heb je dat Fransche versje geleerd? vroeg Ann.
De ander knikte, O ja.
| |
| |
‘Bonne vieille, que fais-tu là?
Il fait assez chaud sans cela’.
De woorden klonken wat stroef en onwezenlijk.
- Natuurlijk, jij kent het, om hèm. Ik kan het niet onthouden, die klanken lijken allemaal op elkaar, maar jij krijgt alleen een beurt, gelukkig.
Lilly lachte. - Hij heeft het wel echt te pakken, hè? Ik heb het moeder gezegd, gisteren, maar ze geloofde het niet.
- Des te beter, zeg. Jô, laat die man ongestoord verliefd zijn. - Ze zwierden een paar stappen uit elkaar door hun luidruchtigen lach, dan botsten ze even van de weeromstuit, maar Lilly's gezichtje werd het eerst rustig.
- Moeder zei: Ze vond het niet fair tegenover zijn vrouw.
- Wat niet?
- Nou, ik geloof dat wij hem zoo aanbidden.
- Dat wij? Maar dat mag zijn vrouw toch ook doen?
- Maar zooals wij hem zien - ik bedoel: hij is voor ons gemakkelijker de held.
Ann haalde haar schouders op. - Ik weet niet, zei ze vaag.
Lilly keek voor zich uit. Ze zag de jonge blaadjes van een boom als omsponnen door den mist, zacht-grauw en heel teer groen. Zooals die kleur door den nevel heenbrak, zoo voelde ze, verwonderd, iets doorgedrongen tot haar van haar moeders woorden.
- Moeder heeft wel een beetje gelijk, maar dat heb ik haar niet gezegd, natuurlijk.
- En? Als ze op school komt om alles te onderzoeken? Hij zal niet kunnen worden ontslagen, hè?
- De Held? maar dat zal moeder niet doen. Ze heeft er ook geen tijd voor. Neen, zeg.....
Ze zwegen een poosje. Ann probeerde nog eens prevelend haar Fransche les. ‘Bonne vieille, que fais-tu là?’ maar in den tweeden regel al verwarde ze zich.
- Heb ik je wel eens verteld, begon Lilly, van thuis? zie je, ik wou dat jij het wist.
Ann keek haastig naar haar vriendinnetje. - Wat dan? dat je moeder een Hollandsche is. - Over haar blank gezichtje vloog een glimlach. - Zeg, vroeger dacht ik dat alle Hollanders boeren waren, maar jouw moeder is een echte dame, zoo gedistingeerd, - en haar houding, hè? Jij hebt dat ook; - nou ja, ik weet wel dat ze je eigen moeder niet is.
- Ja, maar ik bedoel iets anders, zie je, Ze werkt, den heelen dag. Ze verdient geld.
| |
| |
- O, waarmee dan? Arms helder-blauwe oogen verdonkerden even, ze zag Lilly's blos. - Is het iets....
Haastig zei Lilly: Neen, wat bedoel je? - O nee. Ze is directrice over de meisjes van een groote zaak. Het is niet om het geld, we zijn rijk genoeg, maar moeder had voor haar huwelijk ook altijd gewerkt, ze was een zelfstandige vrouw, want ze is eens uit haar ouderlijk huis weggeloopen.
Ze was hoe langer hoe vlugger gaan spreken, voelde zich voldaan over den vorm, waarin ze dit moeilijk-zegbare gevat had. Ann zou het begrijpen, zoo, en er haar niet om minachten.
- Jé, waarom was ze weggeloopen? een liefdes-geschiedenis, natuurlijk.
Bijna beschaamde het Lilly dat haar bekentenis nu bedolven werd onder iets dat lang geleden was gebeurd, en waarvan ze geen enkele bijzonderheid wist. Ze haalde haar schouders op. - Och, eigenlijk is me dat nooit verteld, en het kan me ook niet schelen.
- Nou, zei Ann, een beetje schamper en ongeloovig, weggaan naar een ander land, waar je misschien nooit eerder geweest bent, zou jij dat doen?
- Ik weet niet, - als het moest.
- Moest? als je nog je ouders hebt?
- Nou ja, je zei zelf: Een liefdes-geschiedenis, dus een ander.... ze bloosde donker, een ander, - die je smeekt, misschien....
- Kan je 't je indenken? Ze stiet Lilly aan met haar elleboog. De Held en jij? samen naar Frankrijk; hij praat vloeiend, natuurlijk. Ze zuchtte, begon plotseling weer in een lach: Bonne vieille, que fais-tu là?
- We hebben hem het laatste uur, zei Lilly.
- Ja. Zou jij dat durven: de school uitgaan gelijk met hem, en....
- En dan?
- En met hem loopen op straat? O, je zoudt gauw gezien worden. Maar als je vlucht, neem je natuurlijk een dichte auto. - Ze lachte weer, hoog en klaterend. - Wat een gek idee, zeg, dat je van je moeder zou kunnen leeren, hoe je zooiets doen moet.
- Ik geloof dat ze alléén uit Holland is weggegaan, zei Lilly. - Haar stem klonk stroef. - Weet jij hoe die eerste algebra-som is?
- Ik? wat dacht je van me?
Ze naderden de school.
(Wordt vervolgd).
|
|