Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 38
(1928)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 234]
| |
Een oud Umbrisch stadje: Spoleto,
| |
[pagina 235]
| |
gegaan. Aan beide zijden ziet men drie kleinere vakken, waarvan de twee onderste reliefs bevatten en wel: twee engelen, die wierookvaten dragen en twee koeien. Ook deze koeien zijn terug te brengen tot de Mazdaïstische zonneleer en moeten als gelukssymbolen beschouwd worden. Het zeer hooge aanzien, waarin de koe zoowel in Iran als in Indië stond, maakte, dat de Mazdaïsten in haar de overbrengster zagen van de wonderlijke, schoonheid en geluk in zich besluitende substantie, Hvarenah, die, behalve in de zon en de andere hemellichamen, o.a. ook in het kruid des velds aanwezig was en dus door de koe aan de menschheid werd overgebracht. Natuurlijk moet men in dit verband ook denken aan de Heilige koe van de Egyptische godin, Isis. Het middelste gevelveld wordt doorbroken door drie ronde openingen, twee zeer kunstige vensters, wier versieringen worden herhaald in een schijnvenster in het tympanon aangebracht en een roosvenster, waarvan de roos echter niet meer aanwezig is en vervangen door een leelijk raam. Om de roos zijn vier hoeken uitgespaard, waarin de symbolen der Evangelisten, zooals we op vele kerken der XIIde en XIIIde eeuw aantreffen. Zeer fraai is het bloemenornament op de lijsten en de architraaf der middelste deur, dat eenigszins herinnert aan dat van San Salvatore, doch uit het einde der elfde eeuw dagteekent. (Afb. 6). Het is dus romaansch en niet romeinsch. Aan beide zijden wordt dit lofwerk geflankeerd door vier ‘verdiepingen’ van op zuiltjes steunende boogjes, dus opnieuw het Iraansche blinde-bogen-motief, onderbroken door bas-reliefs met symbolische dieren: o.a, pauwen (onsterflijkheid) en herten (ook voorkomend in het Mazdaïstisch landschap). Naast deze dubbele decoratie zijn aan beide zijden vijf grootere bas-reliefs boven elkander aangebracht, waarvan zoowel links als rechts de beteekenis der beide bovenste volkomen duidelijk is. Zij stellen zeer realistisch, hoewel met middeleeuwsche primitiviteit, voor: links, het lot van den rechtvaardige en dat van den zondaar na den dood; rechts, Christus wascht de voeten van Petrus en Christus doet de wateren van het meer van Tiberias bedaren. Men ziet aan deze reliefs dat zij niet voor de plaats, waar zij zich nu bevinden, bestemd waren, daar sommige te groot, andere te klein zijn. De zes daarop volgende lagere reliefs zijn van veel grover maaksel en hun beteekenis valt geheel buiten den cyclus der bijbelsche voorstellingen. (Afb. 7). Men ziet o.a. een vos, die zich dood houdt en door twee vogels gepikt wordt, een grifioen door een leeuw vervolgd, een houthakker, die een leeuw vangt in een gespleten boomstam, zooals in het epos van Reynaert de Vos de beer wordt verschalkt, enz. Moeten wij hier met Gregorovius veronderstellen, dat wij te doen hebben met voorstellingen uit den roman ‘Van den Vos Reynaerde’, welke roman in de XIIde eeuw ook in Umbrië zeer populair was? Of zijn het veeleer illustraties van in dien tijd algemeen bekende fabels en hebben ze | |
[pagina 236]
| |
als zoodanig moraliseerende strekking? Mijns inziens is het niet onwaarschijnlijk, dat bij den eersten bouw der kerk er nog meer symbolen van Mazdaïstischen oorsprong in den gevel waren verwerkt. Deze zijn dan verloren gegaan en van de overgeblevene werd bij de restauratie in de 13de eeuw den zin niet meer verstaan. De marmerwerkers van dien tijd meenden te doen te hebben met moraliseerende dierfabels en vulden hetgeen ontbrak aan met de zoo-even beschreven reliefs. Eigenaardig is, dat in het naburige Perugia op de beroemde Fontana Maggiore van Niccolò Pisano dergelijke voorstellingen voorkomen, zoodat hier zeer zeker één dier beide monumenten het andere beïnvloed heeft. Wegens de groote moeilijkheid om de reliefs van San Pietro te dateeren, is het tot nu toe niet mogelijk te zeggen, aan welk monument de dierfabels het eerst zijn aangebracht. Boven de deur is een uit mozaïekwerk bestaande hoefijzerboog, van Perzischen oorsprong, die in Armenië aan vele Christelijke kerken wordt aangetroffen; in Italië daarentegen elders nergens voorkomt. Concludeerend zien we dus hier in Spoleto een tweede zeer belangwekkende kerk, die evenals de San Salvatore Oostersche invloeden vertoont, doch die wegens herhaalde restauraties en toevoegingen ons voor veel moeilijker problemen plaatst. Bovendien is over deze kerk vrijwel geen litteratuur verschenen en zelfs is voor dezen nooit een poging tot verklaring der verschillende versieringen beproefd. Het is dan ook best mogelijk, dat later onderzoek tot geheel andere conclusies leidt, hoewel m.i. de Mazdaïstische invloed niet te loochenen valtGa naar voetnoot*). Diensvolgens zien wij te Spoleto gedurende eenige eeuwen een continuïteit van oriëntaalschen invloed, waaraan de anachoreten van den Monteluco stellig niet vreemd zijn. Het Oostersch karakter is, in mindere mate, ook waar te nemen aan eenige ‘vergeten’ kerkjes in de omstreken van Spoleto. Van deze wil ik, al is het terloops, nog noemen San Giuliano, gelegen op den Monteluco, welks portaal eveneens Mazdaïstische diersymboliek vertoont (o.a. een grazende koe). Verder bevindt zich in den klokketoren van de Domkerk een aan een andere kerk ontleenden bouwsteen, waarop twee typisch ‘Mazdaïstische’ herten. Op deze fragmenten is nog nooit de aandacht gevestigd.
Een andere eveneens zeer belangrijke kerk is de Kathedraal (L'Assunta), doch alvorens deze te bespreken, ben ik genoodzaakt weer een greep uit de krijgsgeschiedenis te doen. In de Middeleeuwen groeide evenals in geheel Italië ook in Umbrië steeds meer de macht van den derden stand en in het jaar 1155 waren de Spoletijnen zóó bewust van eigen kracht, dat | |
[pagina LI]
| |
afb. 6. detail van het portaal van san pietro (foto anderson).
| |
[pagina LII]
| |
afb. 5. gevel van san pietro (foto alinari).
afb. 7. onderste gedeelte van de façade van san pietro (foto anderson).
| |
[pagina 237]
| |
zij weigerden den keizer, Frederik Barbarossa, de belasting te betalen en de boden des keizers zelfs gevangen zetten. Het gevolg was een beleg, waarbij tengevolge van den roekeloozen moed der belegerden de stad in handen des keizers viel. Wat haar lot was blijkt het best uit volgend bericht van Barbarossa: ‘Tusschen drie en negen uur namen wij deze zeer sterke veste, die honderd torens telde, door middel van het vuur en onze zwaarden; en, oneindigen buit medenemend, en meer nog verbrandend, hebben wij haar tot een puinhoop gemaakt en tot op de fundamenten vernietigd’. Nooit is de stad dezen slag te boven gekomen en hoewel zij nog dagen van voorspoed heeft gekend, haar oude vitaliteit was voorgoed gebroken. In 1185 ontving zij van denzelfden keizer, die haar weer in genade aannam, met vele andere reliquieën een byzantijnsch Madonnabeeldje, dat volgens een legende geschilderd was door den evangelist Lucas, welk beeldje de aanleiding werd tot de bouw van den Dom, die in 1198 door paus Innocentius III werd ingewijd. Helaas is onder Urbanus VIII deze kerk door Bernini ‘verfraaid’ met het gevolg, dat er van het interieur, behalve de apsis, weinig van kunstwaarde over is. De kerk heeft drie schepen, die tengevolge der witte pilaren en het vele stucco een killen indruk maken. De fraaie, vroeg gothische façade is door dwarslijnen zeer harmonisch in drie vlakken verdeeld. (Afb. 13). Het bovenste, bekroond door een timpanon, wordt verlevendigd door drie groote eenigszins toegespitste bogen, in de middelste waarvan zich een mozaïek bevindt: ‘Christus tronende tusschen Maria en den H. Johannes met engelen’, werk van Solsterno (1207). Buitengewoon mooi zijn de lijsten en de architraaf van de middelste deur, een der beste voorbeelden van het buitengewone kunnen der XIIIde eeuwsche marmerwerkers. Duidelijk is hier de navolging van de versieringen van den S. Salvatore. Naast de façade verheft zich een 55 M. hooge klokketoren uit de XIde of XIIde eeuw, die dus reeds gebouwd is voor een vroeger op deze plaats staande kerk. In de jaren 1499-1500 is voor de kerk een zeer fraaie portiek gebouwd, die in alle oudere gidsen wordt toegeschreven aan Bramante, doch waarvan thans bewezen is, dat zij het werk is van twee veel minder bekende architecten, n.l. van Meester Ambrogio di Milano en Meester Pippo di Firenze. Het schijnt ons toe, dat de zeer harmonische indruk, die deze portiek maakt, te danken is aan de samensmelting van twee richtingen in den Renaissancestijl, de festoeneerende, soms overdadige Lombardische richting en de zeer voorname, koelere richting, die in Centraa-Italië en ook te Rome overheerschte. (Afb. 14). Eigenaardig is, dat de portiek in geheel anderen stijl gebouwd en uit een geheel andere eeuw, een harmonisch geheel vormt met den eigenlijken gevel. In het koor van den Dom vinden wij zeer belangrijke fresco's van Fra | |
[pagina 238]
| |
Filippo Lippi, geschilderd tusschen April 1467 en den herfst van 1469. Het is het laatste werk van den grooten kunstenaar, daar hij te Spoleto voor altijd zijn roemrijke loopbaan afsloot. Bij zijn dood, 8 October 1469, waren de bestelde fresco's niet gereed, zoodat zijn helpers, in de eerste plaats Fra Diamante, het werk hebben voltooid. De schilder, een slecht monnik maar geniaal kunstenaar, heeft te Spoleto zijn meest verinnerlijkt en mystiek werk gegeven, Wellicht voelde hij reeds het naderen van zijn einde. Mijn bestek laat niet toe de fresco's, die trouwens door reproducties overbekend zijn, hier nader te beschrijven. Ze stellen voor: Verkondiging, het Sterfbed van Maria; de Geboorte en in de welving der absis de kroning van Maria. In de absis vooral zijn groote gedeelten ongetwijfeld nog door den ouden Meester zelf geschilderd. Zooals gezegd werd het hertogdom in 1247 bij den Kerkdijken Staat ingelijfd. Tijdens het verblijf der Pausen te Avignon rebelleerden echter de burgers met het gevolg, dat zij in 1354 door den stadhouder, den geduchten kardinaal Albornoz weer onder het pauselijk gezag werden teruggebracht en er, zoogenaamd ter verdediging naar buiten, doch in werkelijkheid tegen eventueele opstanden onder de burgers, op het hoogste punt der stad, den Monte S. Elia, een kasteel, de Burcht, werd gebouwd, dat door zijn omvang en stevigen bouw een der belangrijkste militaire monumenten van dien tijd is. Egidio di Albornoz gaf op den 2 April 1362 aan den beroemden bouwmeester Gattaponi opdracht tot het bouwen van dit kasteel en tevens vrijheid de bevolking der stad te dwingen aan den bouw deel te nemen. (De benoeming kan men vinden in het Archief van het Collegio di Spagna te Bologna, vol. VII, n. 188, blz. 211). Onjuist is dus de opgave van Carlo Bandini in zijn overigens zeer lezenswaardige werkje ‘Spoleto’, uitgegeven te Bergamo (zonder jaartal) die het jaar 1355 aangeeft. In 1370 was de burcht nog niet geheel voltooid. Het bouwwerk diende voor militaire doeleinden, doch tevens als verblijfplaats van den gouverneur, waarmee bij den bouw rekening moest worden gehouden. Er zijn dan ook twee ‘cortili’; één, de zuidelijke voor de soldaten, de andere, de noordelijke, (Cortile d'onore) voor den burchtheer bestemd. Gedurende de Renaissance werd deze laatste binnenhof nog verfraaid. Dat ook voor versiering was zorg gedragen blijkt wel uit het hier afgebeelde fresco ‘Madonna met Heiligen’ van den Spoletijnschen schilder Lo Spagna, dat uit de Burcht afkomstig is en zich thans in de, voor de Umbrische school, zoo belangrijke Pinakotheek der stad bevindt. (Afb. 10). Dit kasteel heeft grootsche dagen gekend; ik behoef slechts te herinneren aan twee zijner bewoners: Paus Nicolaas V en Lucrezia Borgia, die er tijdens den glanstijd van Spoleto woonden en aan den Florentijnschen gouverneur Maffeo Barberini, die, later Paus geworden, onder den naam Urbanus VIII, steeds groote sympathie bleef voelen voor Spoleto en daar- | |
[pagina 239]
| |
van blijk gaf door zijn besten architect Bernini opdracht te geven de domkerk te restaureer en. Het is jammer, dat wij deze uit zoo nobel gevoel gesproten restauratie niet méér waardeeren kunnen. Gedurende eeuwen was de Burcht de lievelingsverblijfplaats van pausen en vorsten en thans.... sedert 1817 doet dit gebouw, dat Gregorovius een der mooiste monumenten van de Middeleeuwen noemde, dienst als strafgevangenis! Loffelijk is daarom het initiatief van het tegenwoordige gemeentebestuur van Spoleto, dat herhaaldelijk heeft aangedrongen op verandering in dezen schandelijken toestand en op herstel van den deerlijk verbouwden en aan zijn onwaardige bestemming aangepasten burcht. Het is mij een genoegen hierbij twee schetsen van het restauratie-ontwerp van den hoogst verdienstelijken architect Cav. Prof. Ugo Tarchi te kunnen publiceeren. Deze kunstenaar, die op het gebied van restauraties reeds lang zijn sporen heeft verdiend (ongetwijfeld zullen sommige lezers zijn restauratie van het grafmonument van St. Franciscus te Assisi hebben gezien) heeft verschillende plannen voor Spoleto in portefeuille, waaronder ook de geheele restauratie van S. Salvatore. Ik waardeer het dan ook ten zeerste, dat de kundige geleerde zoo vriendelijk was twee teekeningen, die zelfs in Italië nog niet gepubliceerd zijn, te mijner beschikking te stellen, waarvoor ik hem hier mijn oprechten dank betuig. (Afb. 8 en 9). Daar zijn restauratieplan de goedkeuring wegdraagt van de Ministers van Justitie en Onderwijs, is de uitvoering ervan vrijwel verzekerd. Op de teekening van den ‘Cortile d'Onore’ is in den achtergrond de ‘torre spiritata’, de spooktoren zichtbaar.... Wie van de zoo schilderachtige Piazza Campello naar de Rocca (de Burcht) opziet, wendt allicht zijn blikken naar rechts en bewondert de eeuwig groene hellingen van den Monteluco. Deze berg, in de Oudheid heilig, in de Middeleeuwen woonplaats van Anachoreten, die eerst door de Fransche Revolutie in hun vredig bestaan werden gestoord, vormt met zijn grootsche bosschen van steeneiken een door alle eeuwen gespaard brok ‘gewijde natuur’. Wie hem beklimt, wat geen toerist behoort na te laten, zal genieten van rustige schaduwrijke bosschen, doorsneden door smalle geheimzinnige paden, waarlangs hier en daar kapelletjes en kerkjes herinneren aan de Thebaïde, die hier tot voor kort bestond. Dezen berg heeft ook de H. Franciscus beklommen en op den top heeft hij zelf een der eerste kloosters voor zijn minderbroeders gesticht. Steeds heeft hij een groote liefde gekoesterd voor Spoleto, de stad, waar zooals bekend zijn ‘bekeering’ plaats greep. De herinneringen aan dezen grootsten Heilige zijn dan ook vele. De Monteluco is van de stad gescheiden door een diepe kloof en over deze kloof is een brug geslagen van zoo ontzagwekkende structuur, dat zij door reuzen uit een fabelwereld gebouwd lijkt. (Afb. 12), Wanneer deze ‘Ponte delle Torri’ ontstond, is zeer onzeker. De meeningen daaromtrent loopen | |
[pagina 240]
| |
zoo sterk uiteen, dat sommigen er een werk uit den Romeinschen keizertijd in zien, anderen haar in haar geheel aan de 13de eeuw toeschrijven, terwijl ook de tusschenliggende eeuwen tamelijk willekeurig als tijd van ontstaan zijn genoemd. Misschien ook is de brug niet als geheel ontstaan, doch veeleer een bouwsel, dat telkens weer is hersteld, gewijzigd en verhoogd. Hoe het zij, het is vrijwel zeker, dat aan Gattapone een deel der eer toekomt van den bouw van dit reuzenwerk. De brug, 230 M. lang, bestaat uit tien bogen rustend op geweldige pilaren van baksteen. De middelste zijn niet minder dan 80 M. hoog! Hoewel Spoleto's bloeitijd voorbij was, werden ook in de volgende eeuwen nog vele groote kunstwerken geschapen: Renaissance- en barokpaleizen, kerken, graftomben. Er werkten schilders als Pinturicchio en Lo Spagna, van wie de laatste misschien uit de stad geboortig is. Men kan zonder overdrijving zeggen, dat Spoleto een centrum is, waar iedere kunstperiode werken van groote waarde heeft achtergelaten. Weinig streken zijn rijker aan herinneringen en hoewel het moderne Spoleto nog een nijver plaatsje is, mag men aannemen dat de toekomst der stad geen verrassingen zal brengen. De weldadige rust, die over haar oude paleizen en kerken ligt, wordt zelfs niet gestoord door in deze omgeving misplaatste auto's of motorrijwielen, die in de zeer steile straten allen dienst zouden weigeren. Toch hoopt de echte Spoletijn nog steeds op den terugkeer van de oude glorie en slechts noode duldt hij de meerderheid van het naburige Perugia, ‘la Augusta’. Niet zonder weemoed leest hij de spreuk op één der mooie fonteinen van de stad: ‘Et undae et anni’ (Zooals de golven vervlieden de jaren). Voor zijn stad zijn ze vervloden, eeuwen en eeuwen van roem en grootheid, onweerbrengbaar. | |
[pagina LIII]
| |
afb. 9. de burcht. reconstructie-ontwerp van prof. ugo tarchi.
afb. 8. de ‘costile d'onoke’ van de burcht te spoleto. reconstructie-ontwerp van prof. ugo tarchi.
afb. 11. hof van het franciscaner klooster van s. ansano. op deze vredige plaats was eens de marstempel. (foto andersom).
| |
[pagina LIV]
| |
afb. 10. lo spagna: madonna en heiligen. fresco uit den burcht thans in de gemeentelijke pinacotheek (foto alinari).
| |
[pagina LV]
| |
afb. 13. domkerk te spoleto, twaalfde eeuw. (foto alinari).
afb. 14. detail van de vijftiende eeuwsche portiek voor den dom (foto alinari).
afb. 12. ‘ponte delle torri’ (torenbrug). deze brug is tevens aquaduct. (foto alinari).
|
|