Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 38
(1928)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 170]
| |
Een oud Umbrisch stadje: Spoleto,
| |
[pagina 171]
| |
Etrusken. De muren zijn opgetrokken uit geweldige, vrijwel onbewerkte en zonder kalk op elkaar gestapelde rotsblokken en behooren tot het type, dat men wegens de bijna mythische grootheid cyclopisch pleegt te noemen. Het meest belangwekkende brok van zulk een Cyclopischen of Pelasgischen muur is dat in Via Cecili, meer dan 100 M. lang. (Afb. 2). Op de alleroudste omwalling is hier later een jongere ophooging gebouwd, waaraan de Romeinen in later eeuwen weer hun bouwsel toevoegden. Steeds op denzelfden muur ontstonden dan nog in den tijd van Middeleeuwen en Renaissance verdere verhoogingen en zelfs ziet men in het laatste stuk de smalle raampjes uitgespaard van een klooster, gewijd aan St. Laurentius, in welk klooster, naar men beweert, gedurende eenigen tijd Luther zich heeft opgehouden, die dan ongetwijfeld met oogen vol ontroering heeft uitgezien over dit wonderlijk landschap, dat in zijn vurige ziel zeer zeker weerklank heeft gevonden. Zoo ooit, dan mag men hier zeggen, dat de steenen spreken en zij getuigen met zware stemmen van vele eeuwen van strijd en ruw geweld, maar ook zingen zij een jubelend lied van macht en roem, en boven dit alles uit een vrome hymne van wereld-verzaking en louterend verlangen naar God. Deze oude muren van Spoleto dan waren de sterkste en belangrijkste borstwering in heel Umbrië tegen de uit het Zuiden opdringende macht der Romeinen, en eerst in 311 v. Chr. gelukte het den Latijnen (tengevolge van de groote overwinningen, die Decius en Fabius op Etrusken en Umbriërs behaalden) ook Spoleto te onderwerpen. Omstreeks 264 werd er een Latijnsche kolonie gevestigd. Spoedig echter zou blijken, hoe sterk Spoleto ook onder Romeinsch bewind was. De nieuwe kolonie vormde als 't ware een Latijnschen voorpost op den weg, die uit het Noorden tot in het hart van het Romeinsche gebied voerde, dus op den weg, dien het geweldige leger van Hannibal volgde in den Tweeden Punischen Oorlog. In 217, dus betrekkelijk kort na de vestiging der Romeinen te Spoleto, kwam de Carthaagsche veldheer, die bij het Trasimeensche meer de Romeinsche krijgsmacht vrijwel vernietigd had, in Umbrië en meende Spoleto te bezetten. De burgers echter sloten de poorten en het Carthaagsche leger, dat tot op dat oogenblik geen enkele nederlaag nog had geleden, werd met geweldige verliezen teruggeslagen. Zóó belangrijk was deze slag onder de muren van de jonge kolonie, dat Titus Livius er de oorzaak in ziet van het anders onverklaarbare dralen van Hannibal, die ziende hoe sterke tegenweer een kleine kolonie reeds vermocht te bieden, het niet geraden achtte met zijn verzwakt leger Rome zelf aan te grijpen en liever, in afwachting van versterkingen, in een grooten boog om Latium heentrok ten einde den vijand verdere afbreuk te doen in de provinciën. Aan deze glorierijke episode uit de geschiedenis der stad herinnert nog steeds de Porta Fuga (vluchtpoort) een antieke stadspoort uit de vroege Middel- | |
[pagina 172]
| |
eeuwen, waarschijnlijk opgericht op de plaats, waar in den Romeinschen tijd een andere poort stond, van welke echter geen spoor meer over is. Onder het volk is de herinnering aan Hannibal nog steeds levendig en men zal U te Spoleto met rechtmatigen trots vertellen, hoe de Spoletijnen kokenden olie uitstortten op hun vijanden, vanaf den ‘Torre dell'Olio’, die echter, jammer voor de overlevering, eerst uit de twaalfde eeuw dagteekent. Geen wonder, dat Spoleto, beloond voor zijn trouw aan de Republiek, een nieuwen bloeitijd tegemoet ging en er belangrijke en mooie gebouwen ontstonden. Na een korte inzinking gedurende de burgertwisten, klom de stad tot nog hooger aanzien en was in den keizertijd het voornaamste ‘municipium’ van geheel Umbrië.
Als men tegenwoordig van het station komende de stad binnengaat, treft men reeds dadelijk vóór de stadspoort een zeer gewichtig monument aan uit den Romeinschen tijd: de Ponte Sanguinaria. Deze brug bevindt zich ruim drie meter onder den beganen grond, ja zelfs is op één der drie bogen van de brug de tegenwoordige stadspoort gebouwd, zoodat men om deze poort te sparen slechts twee bogen heeft kunnen blootleggen. Deze kan men in gezelschap van een der tolbeambten bezichtigen. Het uitstekend bewaarde, machtige bouwwerk werd voltooid omstreeks het jaar 220 v. Chr. en heeft meer dan veertien eeuwen dienst gedaan. Toen eindelijk bij den aanleg der tegenwoordige stadsmuren in den loop der 13de eeuw de bedding van den Tesino werd verlegd en de brug door een andere moest worden vervangen, geraakte het monument in vergetelheid: Toen het in 1817 weder werd ontdekt, was het eerst niet mogelijk de gelden voor de opgraving bijeen te krijgen. Doch gelukkig kwam een vrome overlevering te hulp: Toen de H. martelaar Gregorius in het amphitheater te Spoleto voor de wilde dieren was geworpen, durfde niemand zijn lijk aanroeren, totdat een vrome vrouw, Abbondanza, het vrijkocht en zorg droeg, dat het begraven werd vlak buiten de poort, aan de brug, die om het vele bloed der martelaren, daar gevloeid, de Ponte Sanguinaria werd genoemd. Deze overlevering deed, wat de archeologische belangstelling niet had vermogen te bereiken en de gelden tot het opgraven der brug kwamen bijeen. Het amphitheater, waarvan sprake was, bestaat ten deele ook nog en bevindt zich onder de tegenwoordige kazerne. Het kon niet minder dan 30.000 toeschouwers bevatten, wat wel bewijst, dat Spoleto in den keizertijd (het amphitheater werd gebouwd omstreeks 150 n. Chr.) een heel wat belangrijker stad was dan tegenwoordig. Helaas heeft dit bouwwerk zeer geleden, doordat het in de 13de eeuw gebruikt werd als steengroeve voor den bouw van den burcht. Belangwekkend is nog, dat de Gothenkoning Totila in 545 het amphitheater in staat van verdediging bracht (zooals ook het Colosseum te Rome in de vroege Middeleeuwen als vesting | |
[pagina XXXIX]
| |
afb. i. spoleto met burcht en ponte delle torri, gezien van het plein vóór de st. pieterskerk. (foto anderson).
afb. 2. een stuk cyclopische muur in via cecili (foto anderson).
| |
[pagina XL]
| |
afb. 3. gevel van san salvatore (foto alinari).
| |
[pagina 173]
| |
dienst deed), van welke fortificatie nog eenige sporen zichtbaar zijn. Andere resten van groote Romeinsche bouwwerken vindt men op de Piazza del Mercato, het antieke Forum. Op verschillende plaatsen van het plein heeft men overblijfselen van tempels gevonden en zelfs is het reeds mogelijk het geheel te reconstrueeren; al zijn dan ook eenige benamingen, zooals die van Curia, Basilica, Jupitertempel hypothetisch. De belangrijkste overblijfselen liggen onder de tegenwoordige kerk S. Ansano en onder het bijbehoorend Franciskanerklooster. Men heeft hier de basis gevonden van een naar de afmetingen en opgegraven fragmenten te oordeelen, statigen tempel, die waarschijnlijk eenmaal aan Mars gewijd was. Naast dezen tempel verrees en verrijst nog steeds de grootsche Drususboog, gebouwd ter eere van de ook uit onze vaderlandsche geschiedenis welbekende veldheeren Drusus en Germanicus. Deze triomfboog, die den toegang van het Forum afsloot, is voor een groot deel onder het tegenwoordig plaveisel verborgen. Zijn fundamenten zijn vanuit de cripta onder het Franciskaner-klooster zichtbaar. Zeer zeker heeft Spoleto nog vele andere en belangrijke gebouwen geteld in den Romeinschen tijd en men vindt nog op verschillende plaatsen resten van Romeinsche woonhuizen en dergelijke (o.a. een theater), doch daar mijn bestek niet toelaat daarover uit te wijden en het ook niet mijn bedoeling is een gids van Spoleto te schrijven, wil ik thans eenige eeuwen overslaan om te komen tot een gebouw, dat m.i. niet alleen het belangrijkste is der stad, doch tevens voor de kunsthistorie een zeer groote beteekenis heeft. Ik meen de Basilica van den San Salvatore, of zooals ze gewoonlijk genoemd wordt ‘Il Crocefisso’. Om echter te begrijpen, hoe het komt, dat deze merkwaardige kerk zich juist te Spoleto bevindt, is het noodig iets te weten aangaande de verbreiding van het Christendom in deze streken. Met zekerheid weten wij, dat Spoleto reeds zeer vroeg, misschien reeds in den Apostolischen tijd, een brandpunt van den nieuwen godsdienst is geweest. Het kan ons trouwens niet verwonderen, dat in een zóó belangrijk centrum op zóó korten afstand van Rome gelegen, bijna onmiddellijk de terugslag merkbaar was van iedere nieuwe geestesrichting, die zich in de hoofdstad baanbrak. Het schijnt den modernen reiziger toe, dat deze streek dit ‘Heilig Umbrië’, door natuur en geschiedenis reeds voorbestemd was een grooten rol in de geschiedenis van het Christendom te spelen. Helaas vernemen wij ook hier van talrijke martelaars en al moge het getal van decem milia, dat wij lezen in de kerk van S. Gregorius overdreven zijn, toch is ongetwijfeld hun aantal zeer groot geweest. Toen echter de tijd der vervolgingen eenmaal voorbij was, kon de jonge Kerk in vrede opbloeien en het is bekend, dat reeds vóór den tijd van Constantijn den Grooten openlijk gebeden werd op de plaatsen, waar bekende martelaren begraven waren. De nieuwe denkwijze en het geheel | |
[pagina 174]
| |
nieuwe gevoelsleven der eerste Christenen leidden tot een nieuwe kunst, die, hoewel uitgaand van de Hellenistisch-Romeinsche kunstvormen, toch iets geheel verschillen ds wist te scheppen. De overblijfselen van deze oudste Christelijke kunst zijn te Spoleto om de hierboven vermelde reden buitengewoon talrijk. Een bezoek aan het rijke ‘Museo civico’ zal ieder daarvan overtuigen. Het eerbiedwaardigste monument uit dien tijd van sterk geloofsleven, waarin heidensche en Christelijke motieven in elkaar overgaan, is de basilica San Salvatore. Deze kerk ligt even buiten Spoleto, nabij het kerkhof. Wie reeds van te voren weet welk een belangrijk bouwwerk hij gaat bezichtigen, zonder evenwel ooit een afbeelding ervan gezien te hebben, zal zeer zeker op het eerste gezicht teleurgesteld zijn. (Afb. 3). Dit komt doordat de gevel in den loop der tijden zeer gehavend is en men zelfs kan zeggen, dat hetgeen men thans ziet niet meer is dan een ruïne. Bij nauwkeuriger beschouwing trekt echter onmiddellijk de werkelijk klassieke plaatsing der vensters de aandacht en bemerkt men, dat de prachtige deuren, zoowel in haar afmetingen als in de versieringen geheel Romeinsch zijn. Buitengewoon fraai is de bewerking van het fries boven de middeldeur, onder een kroonlijst aangebracht. Dat deze versiering niet een werk is uit den heidenschen tijd, zooals men zou wanen, wordt alleen bewezen door het fraai bewerkte kruis, dat midden boven de deur tusschen de ornamentale bloemen van het fries als een mystiek symbool werkelijk ‘ontluikt’. In de bovenhelft van den gevel zijn de drie reeds genoemde vensters aangebracht, het middelste boogvormig. De vensters zijn geflankeerd door pilasters, die niettegenstaande de kanelleeringen naar ons begrip iets te zwaar zijn en een merkwaardigen Voor-Aziatischen invloed verraden, welke ook in de versiering van den boog boven het middelraam tot uiting komt. In heel Italië is daarvan geen verder voorbeeld meer aan te wijzen. De decoratie der drie deuren herinnert o.a. aan de zeer vroege Christelijke kerk uit de 5de eeuw te Kodja Kalessi (Isaurië)Ga naar voetnoot*). Ook in de timpanen der zijramen en boven den boog van het middelraam zijn kruisen aangebracht. Dwars over den gevel loopt een lijst, waarop zich de voetstukken bevinden van vier hooge pilasters, die dienden om de vensters te scheiden. Hoewel de kerk door aardbevingen, branden en niet het minst door schennende menschenhanden zeer heeft geleden en ook de façade niet gespaard bleef, is in gedachten een reconstructie mogelijk. Volgens Prof. Mario Salmi, van wiens zeer verdienstelijk artikel ‘La Basilica di San Salvatore presso Spoleto’, verschenen in ‘Dedalo’Ga naar voetnoot†), hier een dankbaar gebruik is gemaakt, was de geheele gevel met marmer bekleed, waarvan nog sporen zichtbaar zijn boven het middelste venster. De beide afgeschuinde flanken van de façade | |
[pagina 175]
| |
waren oorspronkelijk hooger en reikten in verband met de grootere hoogte der zijschepen tot aan de gevelvensters (op de afbeelding is dit duidelijk zichtbaar). Op de vier pilasters, die de vensters scheidden, rustte een nu verdwenen architraaf, waarboven een timpaan, dat het middendeel bekroonde. Of zich voor de kerk oorspronkelijk een portico bevond is niet met zekerheid vast te stellen. Wel doet het ruime en regelmatige plein voor de kerk een voorhof veronderstellen. Evenals de gevel is ook het inwendige op het eerste gezicht teleurstellend, daar het eerst bij nadere beschouwing in zijn schoonheid wordt verstaan. (Afb. 4). De kerk is een basilica met drie schepen. De beide zijschepen zijn thans van het middenschip gescheiden door zeven bogen, steunend op aan beide zijden zeven gekanelleerde dorische zuilen, afgewisseld door pijlers. Dit invoegen van pijlers is een absoluut on-klassieke bouwwijze en het blijkt alras, dat zij, een later toevoegsel vormend, bij een herstelling geplaatst werden. Salmi onderstelt, dat de kerk, die volgens hem uit het einde der vierde eeuw of het begin der vijfde (m.i. is dit laatste buitengesloten, daar de kerk nergens Byzantijnschen invloed vertoont) dagteekent, reeds vrij spoedig na haar voltooiing door brand is geteisterd, waarbij de marmerbekleeding van den gevel werd beschadigd en de beide zijschepen geheel instortten. In ieder geval zijn de tegenwoordige buitenmuren der zijschepen geheel middeleeuwsch. Voortredeneerend maakt Salmi waarschijnlijk, dat men met het oude materiaal de zijschepen weer heeft opgetrokken, doch minder hoog, terwijl de eenmaal prachtige dubbele zuilenrij door onsierlijke pijlers werd onderbroken. Zoo zwak bleek nochtans deze nieuwe bouw, dat men om inzakken tegen te gaan in tweede instantie de bogen geheel heeft moeten dichtmetselen, waardoor de kerk dus werd teruggebracht tot het middenschip en het priesterkoor. Ook thans nog zijn de zeven bogen (met uitzondering van de laatste) aan beide zijden dichtgemetseld, wat aan den indruk, dien het interieur maakt, natuurlijk veel afbreuk doet. Wat haar type aangaat geleek de kerk het meest op die van Santa Sabina te Rome (5de eeuw) en op de domkerken van Parenzo en Torcello (6de en 7de eeuw) in het Venetiaansch gebied. S. Apollinare in Classe bij Ravenna (535-538) kan ook vergeleken worden en toont ook drie gevelvensters, alleen in geheel anderen bouwstijl. Het middenschip wordt afgesloten door een presbyterium of priesterkoor, dat twee treden hooger ligt dan het voor de geloovigen bestemde deel van de kerk. Dit presbyterium bestaat uit een vierhoekige ruimte, waarin oudtijds zich de ‘schola cantorum’ en de beide ‘ambonen’ bevonden. Het geheel is naar achteren voltooid door een apsis. In het eerste deel van het koor bevinden zich acht zeer fraaie zuilen en wel vier korinthische aan de zijde der apsis en vier jonische vlak achter de treden, die | |
[pagina 176]
| |
naar het middenschip afdalen. Deze zuilen dragen rijk bewerkte marmeren kraagbalken met fries, waarop de pendentiefs rusten, van een achtspiegeligen koepel. Ook van dezen merkwaardigen koepel wordt een analogie te Kodja Kalessi aangetroffen. Echter is het niet uitgesloten, dat in beide gevallen de oorspronkelijke koepel van hout was geconstrueerd en dus verloren is gegaan. We hebben in elk geval te Spoleto nu met een hooger opgetrokken veel latere koepelconstructie te maken. De afscheiding tusschen het presbyterium en de zijschepen bestond oorspronkelijk uit aan beide zijden drie zeer elegante gekanelleerde korinthische zuilen, die een metopenfries dragen. De muur boven het fries wordt in vakken ingedeeld door drie pilastertjes, één boven elk der genoemde zuilen. Daar de zuilen zeer geleden hebben, heeft men in den donkersten tijd der middeleeuwen ter weerszijde een zwaren, plompen steunzuil bijgevoegd. Ook de beide zijschepen eindigen ieder in een kleine vierkante ruimte elk met een apsis. Het is absoluut zeker, dat deze beide ruimten dienden als sacristie en als diaconicon. Zij waren door muren, waarin deuren, van het voor het volk bestemde deel der kerk gescheiden, welke muren eerst in de 17de eeuw werden neergehaald. De indruk, dien men thans krijgt, als zou de kerk in drie apsisvormige ruimten eindigen, is dus valsch. Bij de restauratie in 1906, onder leiding van Prof. Sordini, werd de kerk bevrijd van de vele barokke ‘verfraaiingen’ en zooveel mogelijk teruggebracht tot haar oorspronkelijken toestand. Men vond o.a. in de apsis en ook in de beide sacristieën middeleeuwsche fresco's uit verschillende tijdperken. Deze beschrijving samenvattend, zien we dus, dat het schip der basilica een dorische bouworde vertoont, de triomfboog (die kerk van koor scheidt) een jonische, terwijl het presbyterium in den rijkeren korinthischen stijl is opgetrokken. Aangenomen mag worden, dat ook in het middenschip, evenals in het koor, een tweede orde van pilasters is aangebracht geweest, dienend om thans niet meer bestaande vensters te scheiden. De kerk is gebouwd in Romeinschen basilica-trant met Helleensche en Oriëntaalsche motieven, d.w.z. in den stijl, die in de 4de en 5de eeuw bloeide onder de Christenen in Syrië. Nu is ons bekend uit de ‘Dialogen’ van Paus Gregorius den Groote, dat de H. Izaäk van Antiochië voor de vervolging van keizer Anastasius (491-518) uit Syrië vluchtte en zich een heremitage bouwde op den bij Spoleto gelegen Monteluco. Dit zou stellig niet gebeurd zijn, indien hij daar geen landgenooten had aangetroffen. Bovendien is in het volk een overlevering levendig, die verhaalt van Syrische anachoreten, die zich in het begin der 4de eeuw op den Monteluco vestigden. Meer weten wij echter niet en al is het zeer verleidelijk, hieruit den bouwstijl der kerk te verklaren, het gaat toch niet aan, zonder verdere bewijzen te zeggen, (zooals gedaan wordt), dat de kerk is gebouwd door Syrische monniken. (Slot volgt). |
|