| |
| |
| |
Avondrood
door Elisabeth Zernike
Derde hoofdstuk.
IN Londen had Frans kamers gehuurd, een suite met een kleine keuken. Hij deed dit aan 't eind van den dag, nadat ze vele wijken hadden doorzocht, en ook binnenin de huizen waren geweest. Het regende een beetje, de hemel was grijsoverdekt. De stad herinnerde Ina aan Rotterdam, maar ze vond haar grootscher en ook grauwer nog. Eigenlijk deed ze haar best, zoo min mogelijk te zien. Frans wees haar wel telkens op iets, the Houses of Parliament, the St. Pauls, en dan hief ze gehoorzaam haar hoofd op, maar ze wist nauwelijks wat ze zag - ze was niet voorbereid. Ook in de huizen hield ze zich stil en afzijdig. Ze moesten meest lange, donkere trappen beklimmen, een stem tegemoet, die ze niet verstonden. Dan waren ze in kamers met dichtbehangen vensters en weinig meubelen. Dezelfde woorden werden gezegd en herhaald, een prijs werd genoemd, opgeschreven soms en dicht onder Frans' oogen gehouden. Ze gaven zich eerst uit voor broer en zuster, maar toen Frans merkte, dat dit niet werd geloofd, zei hij den volgenden keer: ik en mijn vrouw. Ina aanvaardde dit. Ze zag niet de mogelijkheid iets te doen zonder Frans: Ze waren samen meer dan 24 uur op de open zee geweest; ze hadden, na den nacht, diep in den nieuwen morgen al, de kust gezien, de lichte rotsen, - iets groens ook, en een vuurtoren. Later huizen, een land dat zich leek uit te strekken, niet meer alleen een lijn. En daar had Frans toen op aangestuurd, met scherp spiedend kijken. Maar hun eerste blikken naar elkaar toen ze wisten: we zullen het andere, het nieuwe land bereiken, waren open geweest, zonder eenige terughouding. Samen hadden ze het wonder gezien, en de voorzetting van hun gebroken leven. Dit moest hen wel binden, althans nog eenigen tijd.
De plaats waar ze landden, was Folkestone; - het was er vol en kermisachtig. Ze liepen er op de werelds-drukke boulevard, beiden alsof ze zwaar ziek waren geweest, en langen tijd het eigenlijke leven niet hadden gekend. Ze bleven er overnachten. Omdat het opbergen van zijn boot Frans duur leek, verkocht hij hem, en bijna zonder erop te verliezen. Dit deed hem even grinniken van plezier. Maar in Londen vond hij opnieuw de kamerhuur hoog, en hij keek Ina telkens veelbeteekenend aan. Die volgde hem zwijgend, zoodra hij zich omwendde naar de deur. Op straat zei hij: Stel je voor, die rotkamers, en ging nauwkeurig het vreemde geld nare- | |
| |
kenen. Ina zei alleen: Ik zal natuurlijk mee betalen, - maar daarop leek hij niet te achten.
De suite, die hij eindelijk huurde, was kaler, maar ook zindelijker dan wat ze nog gezien hadden. Hij vroeg Ina niet of ze het goed vond, zei: Het is in orde, ik huur dus dit appartement. - Zijn Engelsch klonk forscher dan tot nog toe. En Ina zuchtte verlicht. Ze had sinds uren geweten hoe ze wonen zouden, het rondtrekken door die enorme stad maakte haar zoo moe als het steunloos zitten in de boot, en bijna nog melancholieker. Het leven leek haar nu ook niet meer nieuw. Ze deed haar mantel en hoed af, ging op een stoel zitten bij het raam van de achterkamer, maar ze keek niet naar buiten. Frans liep nog heen en weer.
- Wat wil je? vroeg hij, hier dadelijk blijven? Ik kan op de canapee in de voorkamer slapen, maar dan moeten we achter huizen, eten en zoo. Vóór wordt studeerkamer, daar staat ook een soort bureau.
Ze knikte.
- En jij hebt een keuken. Je moet maar eens zien, of alles er zoo'n beetje is, enkele dingen kunnen we bijkoopen. En-ne.... als je nu gauw wat kon inslaan, blikjes bijvoorbeeld, dan zouden we kunnen eten.
- Hier?
- Natuurlijk; het hindert niet hoe laat. Maggi's soep en stamppot, yoghurt toe - en dan koop je meteen thee, suiker, koffie. - Hij liep naar de deur, kwam terug met een boodschappenmand, die hij op haar schoot zette.
- Ze nam het ding op, haar oogen stonden vol tranen.
- Weet je wat? zei hij, we gaan alletwee uit, apart; ik koop wat gezellige dingen voor de kamer; jij bent eerder thuis, en maakt het eten klaar.
- Het is al zeven uur, zei ze zwak.
- O, er is hier geen verplichte winkelsluiting.
Ze zette haar hoed op en volgde hem. Op straat zei ze: Ik heb geen Engelsch geld. Hij gaf haar een pondsbiljet, wees haar meteen een winkel. Wat is stamppot in 't Engelsch, wilde ze vragen, maar hij was al eenige meters vooruit. Ze ging den winkel in, voelde plotseling iets van haar gewone flinkheid terugkeeren, moest bijna lachen om zijn bazig doen. En daarna, in de keuken, bleef haar een kleine opgewektheid, omdat ze toch iets bereikt hadden. Ze was wel heel moe, maar dit eten zou ze nog bereiden, - dan was ook de dag om. Vreemd, dat een man altijd warm eten wilde hebben, zelfs een half uur nadat hij op nieuwe kamers was aangekomen.
In de keuken bewoog ze zich nog aarzelend, maar het gedwongen bezig-zijn deed haar goed. Boven zich hoorde ze een enkele maal voet- | |
| |
stappen, een stem - dacht: ik heb met niemand iets te maken, gelukkig. Ze werd hier ‘madam’ genoemd, maar zou niet met den vinger worden nagewezen. Eigenlijk lette niemand op haar, en ze kon een Engelsche zijn, zooals ze door de straten ging.
Toen ze nu het eten klaar had - ze kookte rijst met spaghetti en ham - wilde ze dat Frans terug zou komen; - maar hij kwam niet. Ze zette het servies uit, dat ze noodig zou hebben, liep ook eens de kamer in, en keek voor 't eerst naar buiten. Ze zag smalle strookjes grond, alle door schuttingen van elkaar gescheiden, en tusschen die schuttingen speelden kinderen. Maar in de meeste tuintjes waren ook berghokken gebouwd, en bijna overal hing waschgoed te drogen. Ina zag enkele plekjes groen, een bleekveldje, waarop het goed lag uitgespreid; daar waren geen kinderen, alleen een vrouw werkte er voor haar schuurtje, en verderop liep een oude man. De kinderen speelden zonder veel getier of vroolijkheid; enkele hadden een plekje zand, waarin ze zaten; - de meesten leken maar doelloos rond te loopen, alsof ze iets gezocht hadden, maar vergeten waren wat. - Hier en daar groeide een boompje of struik; de bladeren waren grijs bestoft en fleurloos. De tint van het geheel was grauw, verlept-kleurig; - kwam het door de vele schuttingen, of door den gelijkmatig bedekten hemel? Ze kon het niet zeggen, maar het beeld stemde haar oneindig triest. Ze stond daar in een kamer met enkele dof-oude meubelen en buiten zag ze kinderen als beesten in een hok, vreugdeloos en zonder jeugd, bijna. En Frans, die haar alleen liet....
Plotseling kreeg ze angst dat hij verdwaald zou zijn. Waar was hij heen, en wist hij in welke straat ze woonden? Ze balde haar vuisten, haar oogen sperden zich wijd open. Wat moest ze beginnen als hij niet terug kwam? En meteen daarop dacht ze: Datzelfde wat ik toch doen moet, al kwam hij in dit oogenblik de kamer binnen; - en ze schamplachte even, heel kort. Ze had een vak geleerd, ze zou moeten werken, het leven ging voort. In haar oogen kwam een starend-harde uitdrukking.
Toen ze Frans eindelijk hoorde, droeg ze het eten binnen.
- Hallo, zei hij, als een Engelschman. Op de tafel lagen al zijn pakjes uitgestald.
- Ik werd ongerust over je, begon ze. - Hè, maak eens plaats voor de borden.
Ongerust? je bent niet wijs. Zeg, we wonen toch wel in een gunstige buurt, niet zoo heel ver van een centrum af. - Hij praatte door, opgewekt, vertelde van zijn inkoopen. Maar telkens eens maakte hij een aanmerking op het eten.
- Ik kan ook niet koken, zei ze kort-af op 't laatst.
- Zoo, wat kan je wel? Jurkjes naaien.
Ze bedacht dat ze niets had meegenomen, geen schaar, geen vingerhoed.
| |
| |
Voorzichtig vroeg ze: Zeg Frans, wat ga je morgen doen?
- Wat wil je dat ik doen zal?
- Kan je al gaan werken? je hebt aanbevelingsbrieven bij je.... ik bedoel....
- O nee, zei hij luchtig, ik blijf eerst wat rondzwerven, een week, veertien dagen, om de taal beter te leeren, de menschen. Merkwaardige menschen, dunkt me, ze zeggen geen woord meer dan noodig is.
- Zoo zal jij ook wel worden.
- Ik? not much.
Ze was de schakel kwijt, die naar haar zelf zou voeren, zocht ernaar, met een moe hoofd. - Ik moet wel dadelijk werk zoeken, zei ze dan.
- Jij, o ja. Wat dacht je te doen.
- Als coupeuse, natuurlijk.
- Hm, en als het je niet lukt?
- Het moet lukken. Ze wachtte even, ging dan voort: Ik kan niet eerst wat vrijen tijd nemen om het Engelsche volk te leeren kennen.
- Neen, zei hij grif.
Ze wendde haar gezicht af. Hij is wel ongevoelig, dacht ze. Haar armoede en zijn rijkdom werden scherp tegenover elkaar gesteld, zij moest werken, voor hem deed het er niet toe, - en bovendien mocht ze zijn huishouding verzorgen.
Hij zei: Straks moeten we de stad nog eens door, ik ben toch weinig georiënteerd.
Ze schudde haar hoofd. - Ga maar alleen. Verder kwam ze niet, maar ze droeg snel de gebruikte schalen naar de keuken.
Ze wist niet wat Frans deed iederen dag, hij liep maar uit, vroeg haar nooit meer om mee te gaan. Nu stond ze met een brief in haar handen aan hem, van haar vader. Ze had uit Folkestone naar huis getelegrafeerd, drie weken geleden, sindsdien niets van zich laten hooren. Maar voor enkele dagen had Frans haar een beschreven enveloppe toegeschoven. - Naar huis? vroeg ze, waarom? je schrijft toch niet.... van mij.... Haar mond beefde.
- Neen; ik schrijf opzettelijk, om te doen voelen, dat wij niets geen verband houden met elkaar. Ik heb gezet: Vriendelijke groeten, ook aan Greet en Ina.
- Hij lachte oolijk.
- Je bent slim, zei ze, bijna doortrapt; - maar ze praatte er niet meer over, gaf hem den brief terug. - Nu was er een antwoord van haar vader. Dorst ze te lezen? - Ze haalde haar schouders op, ze wist wel dat ze wachten zou tot Frans terug was. - Arme vader.... ze kon toch schrijven?
| |
| |
dat het haar goed ging, bijvoorbeeld, en dat ze later wel weer eens thuis zou komen. Ja, dacht ze, heel veel later misschien, als deze tijd is weggeschoven uit mijn herinnering. Zou dat mogelijk zijn? ze wist het niet. Vader zou haar alles vergeven, ook nu al, maar ze kon niet terug, voor ze hier iets bereikt had, - en vooral.... Maar ze schudde haar hoofd; - dat was het toch niet. Maar haar tocht over zee, die kon ze niet uitwisschen, - te niet doen; dat was iets groots geweest, waarvan ze de gevolgen moest dragen. - Ze legde den brief uit haar handen. Het beste was dat zij ook uit ging, weer de winkels afloopen om een betrekking. Bij sommigen kwam ze voor de tweede maal, ze kon het niet onthouden. Frans zei, dat ze alles moest aanteekenen, ‘een goede administratie was het halve werk.’ Jawel, administratie van mislukkingen. Als ze hem ervan vertelde, had hij soms een ongeloovigen glimlach. Eens had ze haar geprikkeldheid daarover niet kunnen beheerschen.
- Dacht je soms dat ik zat te liegen? vroeg ze luid.
- Neen, maar het is alsof je je best doet, de betrekking waarom je vraagt niet te krijgen. Je komt aarzelend binnen, en laat je door den eersten den besten bediende afschepen, zegt niet dat je in Holland voor de upper ten hebt gewerkt, en dat je armoede lijdt.
Ze lachte schel. - Neen, stel je voor.
- En bovendien, had hij gezegd, als ze geen coupeuse kunnen gebruiken, dan moet je afdalen.... - winkeljuffrouw, meisje bij de cassa, dat de pakjes maakt.
- Daar nemen ze kinderen van veertien jaar voor.
- Goed; wees dan blij als ze je niet wegens gevorderden leeftijd afkeuren.
Het stak haar, dat hij dit zoo rustig zeggen kon. Zijzelf had geen standsgevoel meende ze, en toch.... Ze schamplachte even; - wilde ze dat hij het zou hebben voor haar? Hij.... ze had niets met hem te maken. Even vroeg ze zich af, hoe hij haar had kunnen meenemen in zijn boot, en nu zoo bijna vijandig doen? Eenmaal had hij haar dan toch geholpen; ook zei hij: Trek mijn jekker aan, en ga slapen. - Verwachtte ze, dat hij van haar zou gaan houden? Waarom? - Zijzelf dacht aan hem nu meer dan aan Jacques, maar dat was onvermijdelijk, omdat Frans iederen dag om haar heen was, en haar prikkelde,.... en ze toch altijd weer haar best deed het hem naar den zin te maken.
Peinzend, in zichzelf gekeerd, ging ze uit. In de drukke winkelstraten stond ze soms langen tijd te kijken, praatte zichzelf voor wat ze nu doen moest.
De vreemde taal was als een wanklank in haar hoofd. Telkens liep ze voorbij.... de deuren, de koperen handknoppen. Ik kan het niet meer, dacht ze suf, en dan plotseling fel, nadrukkelijk: Ik kan niet. Dan weer
| |
| |
zag ze den witten brief van haar vader, ongeopend, 't Was of de woorden, die ze niet kende, in haar brandden, pijndoend. Waarom was het ook.... waarom? dat ze niet terug ging? Nu keek ze strak naar witte letters op een ruit geschilderd: On parle français. Dit riep een gedachte bij haar op, die meteen weer vervluchtigde. Ze ging voort, maar na enkele huizen keerde ze terug. Daar was het: Philippe Marain, robes, gants, lingeries. Zou ze dat durven? Fransch praten, zeggen dat ze uit Parijs kwam? zou Frans haar dan nòg bespotten, als hij dat hoorde? Ze balde haar vuisten. Ik wil alles doen om te worden aangenomen, zei ze half luid. Misschien moest ze zich poeieren, ja, natuurlijk, en een heel mooie japon dragen, iets.... iets opvallends, Ja, zeker, ze zou stof koopen en gaan naaien.
Nu werd haar stap veerkrachtiger; ze betastte haar beurs, eenig geld had ze nog. En plotseling, bij een groot magazijn gekomen, waar schreeuwende uithangborden vermeldden: Sale, - ging ze er de zoevende draaideur door.
Dien avond ging Frans niet uit. Ze boog haar hoofd dieper over haar werk, telkens als hun oogen elkaar toevallig hadden ontmoet. Over haar besluit van dien middag had ze nog niet kunnen praten. Langzaam en duidelijk had Frans den brief van haar vader voorgelezen. Nu stelt hij me op de proef, dacht ze, of ik zal gaan huilen, en zeggen dat ik naar Holland terug wil, maar ik doe het niet. Ze luisterde zwijgend. - We vonden het prettig, dat je ons geschreven hebt, maar weet je dan niets van Ina? Weet je niet, dat ze weg is? Ze is denzelfden dag gegaan als jij, en we kregen een telegram uit Folkestone. Sindsdien hebben we niets gehoord; we zijn heel ongerust, ze heeft weinig geld bij zich, maar vooral heeft ze weinig ervaring, en bijna geen kennis van de wereld. Mocht je haar ontmoeten, zeg haar dan vooral dat ze ons schrijft. - Het was Ina of ze haar vaders rustige, doffe stem hoorde. Ze had wild willen snikken, maar haar lippen bleven stil, en droog.
Op 't laatst zei ze: Ik zal schrijven, ik weet niet waarom ik er zoo lang mee heb gewacht.
- Ja, antwoordde hij, omdat je nog geen betrekking hebt, natuurlijk.
Die woorden staken haar, maar ze zei niets terug. Met jagenden ijver werkte ze voort. Als ze deze japon droeg, dacht ze, zou ze worden aangenomen, waar ze maar solliciteerde. Dan zou ze ook haar hoofd opheffen, en lachen zooals ze het rijke vrouwen zag doen op straat, lachen alsof ze door zichzelf bekoord waren. En dan kon ze een langen brief schrijven naar huis, zeggen dat ze ook eens iets van de wereld wilde zien, en het hier goed had in Londen, o, heel goed.
Nu zat Frans aan zijn bureau, hij had de schuifdeuren open gelaten.
| |
| |
Zoozeer had hij zich aan alles onttrokken, dat hij vergeten kon, dien muur tusschen hen te brengen. Hij heeft dat niet noodig, zei ze zichzelf, hij zit daar, en is ervan overtuigd, dat hij niet gestoord zal worden. Hij denkt niet meer aan mij, of aan vaders brief, o nee. Hij begrijpt, waarom ik nog niet geschreven heb, dus daaraan hoeft hij verder geen gedachte te verspillen. Ook weet hij, dat ik eigenlijk geen betrekking wil, maar hij vergist zich, als hij denkt dat ik aan zijn hals blijf hangen, ik heb genoeg van zijn stinkende zelfzucht.
- Ze voelde haar handen nog bewegen over de stof, haar oogen waren blind van tranen. Stil, deze jurk zou haar bevrijden, als een tooverhemd. Ze maakte er een sprookje van. Er was eens een meisje heel alleen in een wereldstad, en het meisje was diep-ongelukkig. Toen kwam er een oud, klein vrouwtje naar haar toe, dat gaf haar een kleed. - Huil niet, lieve kind, als je dit kleedje aan hebt, zal alles je gelukken wat je beproeft. Maar denk eraan, wil geen zondige dingen, want ook die......
Ze had wel een heel vreemd model geknipt; nu nog dien schoudernaad rijgen, dan zat het zoo'n beetje in elkaar, en kon ze kijken hoe het stond. Ze liep naar de tusschendeuren, schoof ze dicht. Toen Frans opkeek, zei ze: Ik moet passen. De zijige stof gleed geruischloos om haar heen. Nu stond ze op een stoel voor den spiegel, zag het eerst haar bleekheid, en het schitteren van haar diepe oogen. Ja, zoo was het goed; vreemd en ijl, - en dat haar zoo ver over haar voorhoofd. 't Was of ze keek naar een ander zelf, dat gescheiden was geweest van haar en uit een andere wereld kwam. Een woeste, eenzame wereld, zonder menschen, en daardoor waren die oogen zoo groot-open en donker. - Ze huiverde even, ze was het alles zelf, - ze kende wel den angst van die oogen. De jurk werd mooi, maar - en er kwam een spottend trekje om haar mond - hij bedekte haar niet voldoende. Hij liet haar armen bloot en haar hals, - dat was nog niets, - maar de schuchterheid van haar houding, en de wanhoop van haar bleeke gezicht. -
De tusschendeur werd opengeschoven, en Frans keek naar haar op.
- Wat doe je?
Ze stapte van den stoel af. - Dat heb ik je toch gezegd?
- O ja. Laat eens kijken? - Hij pakte haar pols beet, draaide haar om. Erg naakt, hè?
Langzaam begon ze te blozen.
- En van voren - is het de bedoeling dat dit te zien komt? - Hij trok aan het kantje van haar hemd.
- Neen. Ze bedekte haar borst met haar handen. - En ga nou maar weg. Maar hij bleef voor haar staan, aldoor kijkend. - Ze denken hier toch dat je mijn vrouw bent. Hij grinnikte even, greep opnieuw haar
| |
| |
arm, en, alsof hij niet wist wat hij verder doen wilde, schudde hij dien heen en weer.
Ze merkte zijn aarzeling en moest er bijna om lachen. Maar toen zag ze den heeten blik van zijn oogen, en ze rukte zich los.
- Weet je waarvoor deze jurk is? Ik ga me aanmelden bij een Fransche zaak hier, ik zeg dat ik een coupeuse uit Parijs ben. Ik begrijp wel dat ik me ook moet poeieren en zoo - maar dan zullen ze me aannemen.
Hij knikte langzaam met zijn hoofd. - Heel goed, dan zal ik een getuigschrift voor je schrijven, - maar je moet Fransch praten.
- Natuurlijk.
- Durf je dat? Hij keek haar aan; - zijn oogen leken haar spottend en begeerig tegelijk. Het ging door haar heen: Hij denkt dat je niet zult slagen, en dan ben je in zijn macht.
Ze pakte haar oude jurk op, hield die beschermend voor zich. - We zullen zien, en als het me lukt, ga ik alleen wonen.
- Zoo. - Nu draaide hij zich om met een onverschillig gebaar, schoof de deuren weer achter zich dicht.
Ina stond een o ogenblik roerloos. - Heb ik het me verbeeld, dacht ze. Zijn begeerte, kon die zoo plotseling weggaan uit hem? Altijd was hij nuchter en hard tegen haar geweest, ze meende dat hij niet anders kon. Maar ze voelde nog zijn greep om haar pols, - en het verwarde haar. - Ik moet weg, dacht ze haastig, ik moet nu zeker weg.
Den volgenden middag al ging ze zich aanmelden. Ze had den halven nacht genaaid, en voelde zich toch niet heel moe. Haar mat-bleeke huid stak scherp af tegen het glanzend groen van haar japon. Ze wist dit, en er was een opwinding in haar, die haar bijna overmoedig maakte. - De bediende die haar te woord stond, werd zichtbaar verlegen onder haar Fransch, en haar plotselingen, stralenden glimlach. Een verontschuldiging mompelend, liep hij achteruit, en fluisterde op eenigen afstand van haar met een dame.
Die vrouw kwam daarna op haar toe, sprak een paar hortende woorden Fransch, maar zonder daar zelf verlegen onder te worden. En Ina praatte vloeiend, had zelfs eenige handenmimiek, en telkens het stralend-lieve lachje. Ze wist dat ze fouten maakte, en dat heel gauw haar voorraad bedachte zinnetjes op zou zijn. - Maar toen, ineens, ging ze Engelsch praten, als in een overvloed van goeden wil, sprak het bekoorlijk-vreemd, en telkens even haperend, maar niet slecht. - De vrouw tegenover haar, waardig, geposeerd, liet haar opluchting niet merken. - En neen, een coupeuse kon ze in 't geheel niet gebruiken, maar misschien, - ze was er niet zeker van - een juffrouw voor de handschoenen- en parfumerie-afdeeling. Het zou een groote uitzondering zijn wanneer een
| |
| |
bediende op deze wijze in de zaak werd opgenomen, maar enfin.... Ze bood Ina een stoel en liep weg.
Ina ging zitten, nonchalant en toch dadelijk goed, - zooals ze het tooneelspeelsters had zien doen, moest ze denken. De bediende die haar het eerst tegemoet was gekomen, keek naar haar. Ze deed of ze het niet merkte, maar den glans hield ze vast in haar oogen. Dit is zeker het ideaal soort bediende, dacht ze, knap - en wezenloos. Zou ik ook zoo worden? want ze nemen me wel aan. Dan moeten we ons zeker na korten tijd verloven. ‘When a wonderful boy meets a wonderful girl’ - Haar neusvleugels trilden even. - Stil, zei ze zichzelf, waarom zie ik alles zoo duidelijk vandaag?
Na een kwartier kwam de dame terug. - Ik zal u op proef aannemen, - om uw talenkennis, voegde ze erbij. En dan verwacht ik u morgen om negen uur. Ik ben mevrouw Kelwin; hoe is uw naam?
- Ina West.
- Dat klinkt niet Fransch.
- Mijn vader was een Engelschman.
- Wel, ik zal u nog enkele inlichtingen geven. - Ze liepen samen den winkel door, en Ina hoorde wat ze verdienen zou; - dat leek haar niet weinig, maar ze zei niets. Ze zag laden en vakken en doozen vol handschoenen. - Ah, des gants, zei ze, de peau de suède, de peau glacée. - Onderwijl dacht ze: Wat vreemd, het is of ik een tehuis gekregen heb. Ze werd, al rondgaand, aan een zestal jonge meisjes voorgesteld, waarbij dan gezegd werd dat ze een française was. Onze zaak is niet groot, zei mevrouw Kelwin. - O mais renommé, vulde Ina aan.
Ten afscheid groette ze de bedienden, maakte een lichte neiging over mevrouw Kelwins hand, die ze in de hare vatte, en knikte met opgeheven hoofd den jongen man toe. - Daarna ging ze.
Op straat was het of er iets van haar af viel, of al dat vorige niet echt was geweest. Maar toch, het veilige gevoel van een huis te hebben gekregen, bleef. Ze kwam op hun kamers; - Frans was er niet, de stilte stond om haar heen. Buiten gloeide de volle middag, ze keek neer op de strookjes grond tusschen de dorre schuttingen; - er speelden kinderen, als altijd.
Het leven ging voort, hier en overal, - ook thuis, bij haar ouders. Maar nu zou ze schrijven. Plotseling bedacht ze, dat ze een kamer voor zich alleen moest huren. Ze wendde zich af van het raam, en ging op een stoel zitten.
- Nu dat nog, prevelde ze, maar het moet, - gisteren wist ik het heel zeker.
- Ja, had ze dan gehoopt bij Frans te kunnen blijven? ze wist het niet.
Het leven was groot en vijandig.
| |
| |
| |
Vierde hoofdstuk.
Twee en een half jaar later; - een avond in Februari. Ina liep naar huis terug aan den arm van George Kelwin. Hij en Maud, zijn vrouw, waren haar grootste vrienden. Het gebeurde gewoonlijk eens per week dat ze bij hen kwam eten. Mrs. Kelwin, hoofd van het personeel in de zaak van Marain, en Ina, coupeuse, hadden om zes uur vrij; de winkel sloot om zeven. Ze gingen dan ieder haars weegs. Gewoonlijk at Ina in een klein restaurant, - daarna nam ze een bus naar huis. Ze kwam dan ongeveer om half acht haar kamertje binnen.
Hoe de avond om ging, zou ze niet kunnen zeggen; - ze las wat en naaide, of ontwierp een japon; een enkele maal schreef ze naar haar ouders. Maar wanneer ze bij de Kelwins ging eten, dan was ze vroeger thuis. Ze rustte even op haar bed, dan kleedde ze zich zorgvuldig. Het was als een geheime overeenkomst tusschen hen, dat ze hun uiterlijk verzorgden voor die gezamenlijke maaltijden. Dikwijls droeg Ina iets nieuws voor de eerste maal daar, en het werd er bijna dankbaar opgemerkt. Ze wisten beiden dat het leven moeilijk was, ze moesten hard werken, maar ze verwachtten nog een vreugd, los van de gewone ondervindingen en gevoelens, en grooter dan ze zich denken konden. Dikwijls waren ze moe van den dag; - dan kwamen ze bijeen met een hongerigen blik in hun oogen. Ina begroette George Kelwin, die in zijn gemakkelijksten stoel zat te rooken. Het vele licht in de kamer, de tafel, glanzend wit gedekt, en met vruchten of bloemen versierd, troostte hen. En dan keken ze naar elkaars uiterlijke verschijning. - Wat is ze jong, dacht Maud; toch geloof ik niet dat ik haar benijd, - ze heeft zooiets kwetsbaars. O, wel zal ze veel kunnen bereiken, heel veel (maar ze wist niet wàt) - En Ina vroeg zichzelf wel eens, als ze het beeld van die kamer in zich opnam; - de groote clubfauteuil, den man daarin, die rookte -: benijd ik Maud, omdat ze getrouwd is? Ze heeft meer dan ik, maar misschien verwacht ze daardoor minder. - En er kwam in haar oogen een diepen gloed, die haar wangen nog bleeker deed lijken. - Aan tafel zaten ze rechtop en spraken veel, - het werd een uur of negen voor ze van het dessert opstonden. Dan hielp Maud het dienstmeisje afnemen, en vaak werd het verbroken gesprek zoo'n avond niet meer hervat.
Maar dit keer was het anders geweest. George was dadelijk begonnen, glimlachend: Ik hoop dat jullie wat zult napraten over Parijs, - ik moest thuisblijven, weet je. Toen was er over de vrouwen een lichte verlegenheid gekomen. Ina had zich veel van haar vierdaagsch reisje met Maud voorgesteld: ze zou de beroemde Fransche stad zien. Maar ze gingen voor de zaak, om de voorjaarsmode te bestudeeren. - Sinds lang wisten de Kelwins dat Ina een Hollandsche was - en toch had ze zich nu telkens
| |
| |
over haar onwetendheid geschaamd. Ze kende Parijs niet, het Fransch kostte haar moeite, en ze miste de brutaliteit, om haar gebrek aan kennis mee te bemantelen. Bovendien had ze veel te veel willen doen, en ondervond eenige malen weerstand bij mevrouw Kelwin. Het afkijken van de nieuwe mode stond haar tegen. - Waarom zouden wij in Londen niet een eigen mode maken? vroeg ze. De Parijsche vrouwen vond ze te nietig, en te zeer allen hetzelfde. Maar ze had met hartstocht gewinkeld in de groote magazijnen. Perslot was ze oververmoeid en zeeziek geweest op den terugtocht. Maud had aan haar bed gestaan. - Fel ding, zei ze, en haar blik had iets moederlijks - het voornaamste euvel is, dat je boos bent.
- Ik ga er nooit meer heen, zei Ina slap, ik heb het graf van Napoleon niet gezien, het eenige wat me interesseerde.
- Dan zul je juist nog eens moeten gaan.
- Neen; en die Fransche mode is belachelijk. De eenige goed-gekleede vrouwen in Parijs waren Engelschen.
Maud lachte. Onderwijl voelden ze beiden wel, dat hun vriendschap een kleine crisis doormaakte. Duidelijk wist Ina het dien avond, toen George hun vroeg, iets over Parijs te vertellen. Ze spanden zich in, maar het gesprek wilde niet vlotten. Ze dorsten den humor van het geval niet aan; De coupeuse uit Parijs, die zoo vreemd en klein gestaan had in de Ville de Lumière. - Maar toen ze daarna in het matte licht van een schemerlamp zaten, en bijna niets meer van elkaar verwachtten, vroeg Ina licht: Heb ik jullie wel eens verteld hoe ik naar Engeland gekomen ben? - Ze wist natuurlijk, dit niet gedaan te hebben, ze had zelfs den naam van Frans nooit genoemd.
- Ik denk dat je zeeziek bent geweest, zei Maud.
George leunde achterover in zijn stoel. - Je kwam over Frankrijk.
- Neen, beide dingen: neen. Ze stak een cigaret aan, haar lippen trilden een beetje. - Ik ben in een kleine boot gekomen, een boeier, zoo'n ding, waar je gewoonlijk een eindje de rivier mee op vaart.
- Zoo, en? Wie hield het roer? Het klonk bijna gretig.
- George, vermaande Maud.
Maar Ina glimlachte gevleid. - Een jonge man, dien ik.... oppervlakkig kende; - hij had bij ons in huis gewoond. Ik wist dat hij gaan zou, alleen, maar van mij was het een vlucht. Begrijp je, we waren elkaar totaal onverschillig; ik greep het maar aan, als middel om weg te komen. Hij wilde me eerst niet meenemen, perslot heeft hij me dan maar gelaten. - Nu zie of hoor ik nooit meer iets van hem, al langen tijd niet.
- Maar was het niet gevaarlijk?
- Hoe lang deden jullie erover?
Ze vertelde voort. In korte woorden - ze had niet geweten dat dit
| |
| |
mogelijk was, maar vond plotseling den vorm ervoor gereed - sprak ze van haar zuster en van Jacques, met wien ze verloofd was geweest. - Een engagement is in Holland iets, dat gemakkelijk verbroken kan worden; - degeen die eronder lijdt, moet zich aanpassen, dat is heel eenvoudig, - en ik wilde niets liever, maar.... Ze sprak levendig en goed. En later, toen Maud haar in haar mantel hielp, en George aanbood haar thuis te brengen, voelde ze dat de crisis was overwonnen.
Het was een stille, vochtige avond. Ze had George's arm genomen, en keek omhoog naar den rossen gloed van den nachthemel. Ze had van Jacques verteld, maar ze hield sinds lang niet meer van hem, dacht ze, sinds heel lang. Ze zou niet naast hem willen loopen, zooals nu naast George. - George sprak niet, maar hun zwijgen was vriendschappelijk. Vreemd, ze had vanavond weer sterk gevoeld, dat het Engelsch toch haar eigen taal niet was, - ze had zich niet heelemaal goed kunnen uitdrukken. Spijt voelde ze niet, maar wel een lichten wrevel, dat ze de dingen niet anders gezegd had. Ze leken zoo klein nu, en wel grappig, maar onbelangrijk.
- Ik wilde dat ik met iemand Hollandsch kon praten, zei ze plotseling. Hij antwoordde dadelijk: Ja, dat begrijp ik. Zie je dien man nooit meer? Ik dacht dat het een band zou hebben geknoopt, zoo'n tocht, avontuurlijk.
Ze herhaalde, een beetje schamper: Avontuurlijk, ja, daardoor juist was het zeker geen grondslag voor - iets meer. - 't Was of haar eigen stem haar ontroerde. Klein en onbelangrijk, dacht ze, had ze dat niet gezegd? en dus zonder gevolg. Ze begreep het nu heelemaal, voor het eerst, en het vulde haar met een grauwe droefheid. Ze had het luchtig verteld, en nu werd het zoo zwaar, en groot. Ze zocht het avontuur, het bizarre, en ze won er niets mee. Het werd tot een anecdote; - had ze er niet dezen verloren avond even door opgefleurd?
- Het was dwaas van me, zei ze hardop, nu kan ik niet meer terug, en soms heb ik toch heimwee.
- Maar je kon toen waarschijnlijk niet anders.
- Och ja, dat zeggen we dan later.
- En waarom zou je niet terug gaan?
- Ik weet niet, ik heb het hier toch ook goed.
- Je kunt bij Marain heel wat bereiken.
Die woorden drongen niet recht tot haar door.
Ze liepen weer zwijgend nu, ze voelden zich beiden moe. Bij haar deur gekomen, nam hij een kort afscheid.
In de dagen die volgden, dacht ze telkens eens aan Frans. Ze wist zeker, dat ze als vrienden uit elkaar waren gegaan, en ze toen niet had kunnen denken, hem zoo weinig meer te zullen zien. Hij was nog een paar maal bij haar gekomen, en eens had ze hem opgezocht, maar hem niet thuis
| |
| |
getroffen. Soms kwam er een Zondag, dat ze hem stellig verwachtte. Ze zei zichzelf: hij moet het toch net als ik voelen, dat dit de moeilijkste dagen zijn; rust en vrijheid, maar wat moet je ermee doen, in een vreemd land?
's Zondags kwam ze nooit bij de Kelwins, die hielden dien dag zorgvuldig voor zich. Het liefst ging ze naar buiten. Maar het kostte inspanning, de reusachtige stad achter zich te laten; - en dan nog waren er overal menschen, menschen die wandelden, of in auto's reden, of rustten aan den berm van den weg. En heel zelden waren ze alleen, als zij. Ze ging op hun saamgevoegdheid letten; het liefst zag ze ouders met kinderen, of een vader alleen met zijn zoon, een moeder met haar dochtertje. Dan waren er mannen, die als vrienden naast elkaar gingen, troepjes jonge meisjes, die veel lachten. Het schamelste verband zag ze wel tusschen de jongverloofden die traag liepen, arm in arm, elk met een domme uitdrukking van niets meer weten te zeggen op hun gezicht. In wezen ver van elkaar, of dicht bijeen misschien, maar in-beide gevallen onbewust en slaperig. Dan trachtte ze zelf veerkrachtig te loopen, en niets meer van de menschen te zien. - Ze keek naar het land en de wolken, en het fijne groen van de boomen. Ze vond de boomen veelal hoog en voornaam, anders, dacht ze, dan in Holland. - Maar als ze een uur zoo met opgeheven hoofd gegaan had, dan lokte iets haar blik omlaag, een kinderstem, of zelfs wel het dolle draven van een hond.
En ze was eenzaam.
Ze dacht aan Frans; - toch wist ze, dat de drukte van het dagelijksch leven haar weer geheel in beslag zou nemen. Maar vóór het zoover was, kreeg ze een brief van haar vader. Hij schreef dat Frans Lenooy hen in Rotterdam had opgezocht; hij was overgekomen voor zijn promotie. Ze waren daarbij geweest, alle drie, maar voor het promotie-diner noodigde Frans hen niet, tot teleurstelling van Greet. Het scheen dat hij en Ina elkaar niet vaak ontmoetten? Frans had haar adres gevraagd. Hij sprak goed in de Aula; - een beetje te snel en onduidelijk, maar hij kreeg toch cum laude. En onderwijl zat hij in zaken, die zich gingen uitbreiden. Hij was ouder geworden, enz. enz. In den brief stond weinig over het leven in Holland. - Maar nu ging Ina hem opnieuw en veel stelliger verwachten. Natuurlijk zou hij haar iets komen brengen van thuis, groeten, en veel andere woorden nog, en ze was geneigd tot glimlachen. Maar doordat hij uitbleef, ging ze zich telkens beter indenken, wat hij haar zou kunnen zeggen van haar ouders en Greet. Och ja, dacht ze, ik weet het eigenlijk wel al, ze zijn immers thuis gebleven, ze hebben geen nieuws. En al het oude van hun sfeer beklemde haar. - Dan keek ze om zich heen in haar kamertje; - deze kleine ruimte voor haar oogen kon ze zich niet denken in Holland, die eenzaamheid bestond daar niet, en het zelfstandig zijn. Haar leven was moeilijk, en zoo vreemd nog, dat het haar soms ontroerde
| |
| |
zichzelf geheel te herkennen in het lange jonge meisje dat bij Marain werkte en bevriend was met de Kelwins. Ik ben veranderd, dacht ze, natuurlijk ben ik dat, maar ik weet het niet altijd, en dan is het soms of ik meer dan één ik-heid heb. Zoo bleef ze Frans verwachten, en denken aan wat hij met haar praten zou, en tegelijkertijd voelde ze haar leven ver weg van haar jeugd. Ze had een vlucht gedaan, grooter dan ze ooit had vermoed; - nu wendde ze zich soms om, en blikte terug, totdat haar oogen pijn deden.
Twee Zondagen bleef ze thuis om hem te kunnen ontvangen. Het was beide keeren luw en voorjaarsachtig in de lucht, en ze was graag naar buiten gegaan. In haar kamer viel de zon, die voelde ze warm in haar hals schijnen, en ze dacht zich verre wegen waarover ze gaan zou, temidden van licht en blinkend witte sneeuw. Ze had nog nooit de bergen gezien, en de blauwe meren. Even was het of ze zou kunnen uittrekken, reizen, loopen, - en ze toch zichzelf tegen hield. Dan lachte ze. Och, ze stond daar maar, en wachtte, - alsof het verleden nog voortduurde. En zoo eerbiedig was ze tegenover Frans - had hij dat wel aan haar verdiend? Alleen omdat hij haar zijn warmen jekker bood in den nacht? Later had ze veel grieven tegen hem gevoeld; - ze vond hem hard en veeleischend. Hij bemoeide zich met de huishouding, maakte aanmerking op het eten. Maar ze begreep niet meer, dat dit haar zoo geprikkeld had. Nu eischte zij ook het uiterste van de meisjes, die onder haar werkten, en handhaafde zich erdoor. Maar de meisjes ook, als ze naar haar wilden luisteren, behielden hun plaats, klommen op. Wie niet ondergeschikt kon zijn, werd ontslagen. - Ze was gezien bij Marain, dat wist ze heel goed. Een jaar was ze er winkeljuffrouw geweest, gloves and perfumes; ze stond achter de toonbank, zocht altijd iets te doen. Van haar eerste bezoek af aan, had ze zich van de andere bedienden onderscheiden. Ze klaagde nooit, liet niets van haar verschillende stemmingen blijken, ze geloofde haast dat ze geen stemmingen gekend had, - praatte niet langdradig over lichte ongesteldheden en twijfelachtige pretjes, zooals de meisjes om haar heen. Eens dacht ze spottend van haar collega's: Wat zouden ze zijn, als ze hun kleine duizelingen niet hadden van bloedarmoede, en heimelijk zinnengenot?
Toen ze coupeuse was geworden, vroeg Mrs. Kelwin haar voor het eerst bij zich aan huis.
- Ik heb je gade geslagen, zei ze, je hebt iets verbetens, je zoudt een Engelsche kunnen zijn.
Ina glimlachte. En de andere meisjes dan? Die van het echte ras?
Mrs, Kelwin zweeg een oogenblik. - Je weet wat ik bedoel, je bent meer dan die allen.
- Ik ben een Hollandsche, zei Ina. - Zoo ontstond hun eerste, werkelijke gesprek, dat het begin was van hun vriendschap.
| |
| |
- Na den tweeden Zondag van het wachten, kwam er een bijna vroolijke onverschilligheid over Ina. Ze liep met flinken stap naar haar werk, hief haar hoofd op, en keek vaak naar de voorbijgangers, om zichzelf te doen zien. Ze wist nu wel dat Frans niet komen zou, en het was haar goed. We hebben elkaar niets meer te vertellen, dacht ze, maar meteen daarop voelde ze de onwaarheid daarvan. Zelfs kwam ze tot de overtuiging, dat ze veel gemeen hadden, Frans en zij; - misschien hadden ze gelijke karakters. Ze hielden van werken, daarbij hun borst verruimen en met hun ellebogen als 't ware alle andere dingen opzij duwen. - Er kwam een korten lach over haar mond, en ze voelde haar schouders zich rechten.
Op een avond bij de Kelwins vertelde ze van Holland. Rotterdam, zei ze, lijkt wel een klein beetje op Londen, maar toch heb ik in heel Holland gewoond. Het is een leugen, natuurlijk, dat het klein zou zijn, hoewel....
George Kelwin glimlachte. - Ga voort, zei hij.
- Ja, ik weet het niet, ik houd van mijn land, en ik heb het gevoel dat ik er nooit meer komen zal.
- Onzin, zei hij, spaar je wat geld over? - Hij had soms een directheid van vragen, die zijn vrouw verontrustte.
Ina knikte.
- Dan ga je er heen, straks, als de tulpen bloeien.
Ze zag de helle bloemkleuren voor zich uitwaaieren over het lage land.
- Gaan jullie eens, zei ze gretig, jij en Maud, het is zoo mooi, en dan moet je mij ervan vertellen.
Hij keek naar de schittering van haar oogen. - Is het zoo mooi? zei hij vaag, en even later: Ik begrijp jou niet, je bent als een roi en exil.
Ze hief langzaam haar hoofd op naar het licht van de lamp. - En? Wat is daaraan onbegrijpelijk? Koningen worden verbannen, gewone menschen, naaistertjes, verbannen zichzelf. En dan went het wel, soms krijgen ze het zelfs heel goed. - Ze zweeg plotseling, dacht aan Frans. Hij zat in zaken die zich uitbreidden, had geen tijd meer voor haar. Maar op dat oogenblik hinderde het haar niet. Ze voelde haar leven als iets dat zichzelf voortstuwde en haar jeugd had ze los gelaten achter zich. Ze was te jong om daarop te blijven staren, en genoot, onbewust, van den stroom die haar meevoerde.
Rustig vertelde ze verder, over dat land, waar ze zooveel jaren had gewoond.
(Wordt vervolgd).
|
|